ECLI:NL:RBZWB:2023:6918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412684 / JE RK 23-1421
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) in het kader van een ondertoezichtstelling die eerder was opgelegd. De ouders van [minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, die aanleiding gaven tot het verzoek om uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in de afgelopen periode hard heeft gewerkt om aan de voorwaarden van de GI te voldoen, waaronder het verbeteren van de leefomstandigheden en het omgaan met haar emoties. De kinderrechter heeft echter ook geconstateerd dat er nog steeds zorgen zijn over de stabiliteit van de opvoedsituatie bij de moeder, vooral gezien de recente veranderingen in haar leven, waaronder een nieuwe partner en een zwangerschap.

De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] en de opvoedsituatie bij de grootmoeder vaderszijde in overweging genomen. Hoewel de grootmoeder momenteel goed voor [minderjarige] zorgt, is het uitgangspunt dat [minderjarige] bij de moeder moet worden teruggeplaatst, tenzij er voldoende zorgen zijn die dit verhinderen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de opvoedsituatie van de moeder op dit moment niet voldoende zijn om uithuisplaatsing noodzakelijk te maken. Daarom heeft de kinderrechter besloten om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van een maand, met de mogelijkheid tot thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, mits de situatie dat toelaat. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/412684 / JE RK 23-1421
Datum uitspraak: 26 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C.H.M. van Beurden te Waalwijk,
mentor: [naam 1] namens [Mentorschap] te [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de GI, met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 7 augustus 2023;
  • het verweerschrift van de moeder, met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 22 september 2023;
  • de brief van de GI van 22 september 2023, met daarin een wijziging van het verzoek, met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 22 september 2023.
1.2.
Op 26 september 2023 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mentor;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 15 februari 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 15 februari 2023 tot 15 augustus 2023. Het resterende deel van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] is aangehouden.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 20 juli 2023 is het resterende deel van het verzoek van de Raad toegewezen in die zin dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd van 15 augustus 2023 tot 15 februari 2024.
2.4.
[minderjarige] verblijft momenteel op basis van een in overleg met de moeder bepaalde ‘time-out’ bij de grootmoeder vaderszijde. De vader woont daar ook.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (bij de grootouders vaderszijde) te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 15 februari 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
In voormelde brief van 22 september 2023 heeft de GI haar verzoek gewijzigd in die zin dat de GI nu verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (bij de grootmoeder vaderszijde) te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 15 februari 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Namens de GI is, samengevat, aangegeven dat er zorgen zijn over de (opvoed)situatie van de moeder. Op 23 juni 2023 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder met daarin (bodem)voorwaarden om uithuisplaatsing van [minderjarige] te voorkomen, zoals onder meer het opruimen en schoonmaken in huis en in de tuin, het voorzien in een schone slaapkamer met opgemaakt bed en creëren van ruimte voor [minderjarige] om te kunnen spelen en het op orde houden van de persoonlijke verzorging en hygiëne van [minderjarige] . Daarnaast dienden de honden die in de woning van de moeder verbleven een ander onderkomen te krijgen en mocht de moeder niet langer onderdak bieden aan voor [minderjarige] vreemde personen. Om de moeder in de gelegenheid te stellen om verder aan de gestelde doelen te werken, is [minderjarige] in juni 2023, met instemming van de moeder, bij wijze van ‘time-out’ tijdelijk bij de grootouders vaderszijde geplaatst.
De GI stelt dat de moeder in de afgelopen periode hard heeft gewerkt om te voldoen aan de gestelde (bodem)voorwaarden. Hond [naam 2] verblijft inmiddels elders en hoewel hond [naam 3] nog wel in de woning van de moeder verblijft, wordt zij nu geobserveerd door een hondenspecialist. Er is een goede samenwerking tussen de moeder en de betrokken hulpverlening. Echter, de GI heeft nog steeds zorgen over de emotieregulatie van de moeder, waardoor een risico bestaat op terugval in het huishouden en haar persoonlijk functioneren. Aangezien er vanuit de dierenbescherming een onderzoek is gestart naar de wijze waarop de moeder met de honden is omgegaan, is dit onderwerp ook nog niet afgerond. Ook vindt de GI het van belang dat er voorzichtig wordt omgegaan met het introduceren van nieuwe personen in het leven van [minderjarige] , zoals de nieuwe partner van
de moeder. Voor zover de moeder inmiddels voldoet aan de in de schriftelijke aanwijzing gestelde (bodem)voorwaarden, is er naar de mening van de GI dan ook sprake van een kwetsbaar evenwicht. Daarnaast is er een aantal zorgen bijgekomen. Over het verbreken van de relatie tussen de ouders, de toegenomen strijd tussen hen en de klemsituatie waarin [minderjarige] dreigt te raken. Ook verlopen de overgangsmomenten van [minderjarige] tussen de moeder en de oma vaderszijde soms gespannen, ook al spreekt de oma vaderszijde niet negatief over de ouders en richt zij zich vooral op wat [minderjarige] nodig heeft. Gelet op het voorgaande vindt de GI uithuisplaatsing van [minderjarige] , ook gezien de verbeteringen zoals vermeld in de brief van 22 september 2023, (nog steeds) in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk. De GI vindt dat vanuit de veiligheid en stabiliteit die in de opvoedsituatie van de grootmoeder vaderszijde aan [minderjarige] geboden wordt, onderzoek dient te worden verricht door [Jeugdhulp] naar de opvoedvaardigheden van beide ouders en naar wat er verder nodig is om [minderjarige] thuis te kunnen plaatsen. De GI heeft haar verzoek gewijzigd van plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders naar de grootmoeder vaderszijde, omdat zij het merendeel van de verzorging en opvoeding op zich neemt.
4.2.
Namens en door de moeder is primair om afwijzing van het verzoek verzocht. Subsidiair verzoekt de moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor beperkte duur te verlenen. De moeder stelt, zoals de GI ook heeft aangegeven, dat zij haar huis opgeruimd en schoongemaakt heeft, dat [minderjarige] over een eigen bed beschikt, dat hond [naam 2] niet langer bij haar verblijft, dat hond [naam 3] als gevolg van het vertrek van [naam 2] nu rustig en lief is en dat zij haar emoties onder controle heeft. Zij werkt mee met de hulpverlening vanuit [zorgorganisatie] en [Jeugdhulp] . Wanneer uitbreiding van die hulpverlening noodzakelijk zou zijn, zal zij daaraan meewerken. Indien nodig zal zij ook meewerken aan hulpverlening gericht op het uitleggen van de nieuwe (opvoed)situatie aan [minderjarige] en het introduceren van haar huidige partner in zijn leven. Aangezien de moeder inmiddels voldoet aan alle door de GI in de schriftelijke aanwijzing gestelde (bodem)voorwaarden ter voorkoming van uithuisplaatsing van [minderjarige] , vindt de moeder dat [minderjarige] nu dus bij haar kan worden teruggeplaatst. Ook kan de hulpverlening vanuit [zorgorganisatie] en [Jeugdhulp] , indien er onverhoopt toch nieuwe zorgen zouden ontstaan, bij de GI aan de bel trekken. Ten slotte maakt de moeder zich zorgen nu de vader [minderjarige] zelfstandig en zonder haar toestemming heeft uitgeschreven van haar adres bij de gemeente en de gevolgen daarvan voor haar inkomen en haar verblijf in de ouder-kindvoorziening bij [zorgorganisatie] .
4.3.
Namens en door de vader is, samengevat, aangegeven dat hij instemt met de verzochte uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling. Hoewel de moeder hard heeft gewerkt om te voldoen aan de gestelde (bodem)voorwaarden, is de (opvoed)situatie bij de moeder naar de mening van de vader nog niet veilig genoeg voor [minderjarige] . Hond [naam 2] verblijft weliswaar inmiddels elders, maar hond [naam 3] nog niet. Er zijn daarnaast nog steeds zorgen over de emotieregulatie van de moeder. Onlangs verbleven er nog een aantal logees in de woning van de moeder en de nieuwe partner van de moeder zal op een voorzichtige wijze in het leven van [minderjarige] moeten worden geïntroduceerd. Ook is de moeder momenteel zwanger, waardoor haar gezins- en opvoedsituatie wederom zal veranderen. Gelet hierop acht de vader het op korte termijn terugplaatsen van [minderjarige] bij de moeder niet realistisch. De vader vindt het ook in strijd met het belang van [minderjarige] om hem nu weg te halen bij grootouders vaderszijde. Ten slotte heeft de vader de wens geuit dat [minderjarige] op termijn bij hem komt wonen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat uithuisplaatsing van [minderjarige] tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid niet aan de orde is. Zij dient hierna dan ook te beoordelen of uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
5.3.
De kinderrechter overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat [minderjarige] sinds het verbreken van de relatie tussen de ouders in mei 2023 bij de moeder woont. Het feitelijk hoofdverblijf van [minderjarige] is dan ook bij de moeder gelegen. Aangezien er zorgen waren over de (opvoed)situatie van de moeder, heeft de GI op 23 juni 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder met daarin (bodem)voorwaarden om uithuisplaatsing van [minderjarige] te voorkomen. Om de moeder in de gelegenheid te stellen om hier verder aan te werken, is [minderjarige] eind juni 2023 met instemming van de moeder tijdelijk, bij wijze van ‘time-out’, bij de grootouders vaderszijde geplaatst. Gelet hierop alsmede het in beginsel tijdelijke karakter van een uithuisplaatsing, is dan ook het uitgangspunt dat [minderjarige] dient te worden teruggeplaatst bij de moeder, tenzij uithuisplaatsing van [minderjarige] (nog steeds) in het belang van zijn verzorging en opvoeding
noodzakelijkis. Bij die beoordeling is het niet relevant of de (opvoed)situatie bij de grootmoeder vaderszijde rustiger, stabieler of ‘beter’ zou zijn dan bij de moeder. Maar voor de vraag of [minderjarige] uit huis geplaatst moet blijven, is het met het oog op het bepaalde in voormeld artikel, kort samengevat, relevant of de (opvoed)situatie bij de moeder voldoende veilig is voor [minderjarige] om op te groeien en of de moeder over ‘goed genoeg ouderschap’ beschikt. Dit doet er overigens niet aan af dat de grootmoeder vaderszijde momenteel goed voor [minderjarige] zorgt en het beste met hem voor heeft.
5.4.
De kinderrechter overweegt in dat verband dat de woning van de moeder opgeruimd en schoongemaakt is en vrijgemaakt van spullen, dat [minderjarige] bij de moeder over een eigen slaapkamer en opgemaakt bed beschikt, dat hond [naam 2] inmiddels elders verblijft en dat [naam 3] - de hond die nog wel in de woning van de moeder verblijft - daardoor nu rustiger en beter hanteerbaar blijkt te zijn. De moeder werkt ook goed mee met de hulpverlening vanuit [zorgorganisatie] en [Jeugdhulp] en zij lijkt haar emotieregulatie beter onder controle te hebben. Daarmee heeft de moeder, voor zover zij nu kan laten zien, aan de door de GI in de schriftelijke aanwijzing gestelde (bodem)voorwaarden. Aan de overige voorwaarden, zoals het niet blootstellen van [minderjarige] aan voor hem vreemde personen, het ervoor zorgen dat [minderjarige] er goed en verzorgd uitziet en de emotieregulatie van de moeder in het bijzijn van [minderjarige] , kan de moeder pas voldoen zodra zij daadwerkelijk de verantwoordelijkheid draagt voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de moeder alles heeft gedaan wat er van haar verwacht werd om uithuisplaatsing te voorkomen en, in de huidige situatie waarin [minderjarige] bij wijze van time-out bij de grootouders vaderszijde is geplaatst, dus ook aan wat er van haar wordt verwacht om thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk te maken. Hoewel de GI heeft aangegeven dat er in de afgelopen periode ook nieuwe zorgen zijn ontstaan naar aanleiding van het verbreken van de relatie tussen de ouders, de toenemende strijd tussen hen en daarmee samenhangend het
loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] dreigt te komen, richten die zorgen zich op beide ouders en niet uitsluitend op de (opvoed)situatie van de moeder zelf waardoor uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk zou zijn. De kinderrechter betrekt hierbij dat de vader momenteel bij de grootouders vaderszijde inwoont waardoor voormelde zorgen ook in die (opvoed)situatie spelen.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat er op dit moment onvoldoende zorgen zijn over de (opvoed)situatie van de moeder die uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk maken. De kinderrechter acht het wel van belang dat [minderjarige] , die momenteel feitelijk al enkele maanden bij de grootouders vaderszijde verblijft, op een zorgvuldige wijze, al dan niet stapsgewijs en met een goed (veiligheids)plan zal worden thuisgeplaatst. Ook zal er onder meer moeten worden bepaald of er (aanvullende) hulpverlening noodzakelijk is in de thuissituatie en zullen er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt met de moeder over wat zij moet doen wanneer haar emoties onverhoopt toch oplopen. Daarbij moet de situatie goed aan [minderjarige] worden uitgelegd, ook wat betreft de introductie van de huidige partner van de moeder. Aangezien er inmiddels al is gestart met het opbouwen van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , vindt de kinderrechter uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk voor de duur van hoogstens een maand. Zonder machtiging tot uithuisplaatsing zal [minderjarige] namelijk formeel per direct volledig moeten worden thuisgeplaatst bij de moeder en dat acht de kinderrechter niet in zijn belang. De kinderrechter zal het verzoek daarom gedeeltelijk toewijzen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder vaderszijde verlenen voor de duur van een maand, te weten met onmiddellijke ingang en tot 26 oktober 2023. Het resterende deel van het verzoek zal worden afgewezen. De kinderrechter ziet de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook als een korte, formele verlenging van de huidige ‘time-out’.
5.6.
De kinderrechter zal die beslissing, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige] hierover duidelijkheid ervaart, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.7.
De kinderrechter overweegt tot slot dat sprake is van een kwetsbaar evenwicht. Zij gaat er dan ook van uit dat alle betrokkenen alles op alles zullen zetten om de thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder te laten slagen. [minderjarige] heeft nu bovenal behoefte aan duidelijkheid, stabiliteit en continuïteit. Daarbij past niet dat [minderjarige] van verblijfplaats zal moeten blijven wisselen. Daarnaast zullen de ouders daarom moeten werken aan het wegnemen dan wel het verminderen van hun onderlinge strijd. Daar tegenover staat dat indien er onverhoopt toch nieuwe zorgen ontstaan, die situatie voor de GI aanleiding kan geven om opnieuw een (spoed)maatregel te verzoeken bij de kinderrechter.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootmoeder vaderszijde, met ingang van 26 september 2023 tot 26 oktober 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023 door mr. Oomes, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 6 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.