ECLI:NL:RBZWB:2023:6932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
02-085331-23, 02-003594-23 en 02- 02-069804-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Van Triest
  • mr. De Graaf
  • mr. Pustjens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontuchtige handelingen en mishandeling van een minderjarige met bijzondere voorwaarden voor jeugddetentie en behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De verdachte werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een 12-jarig meisje en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 mei 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder seksueel binnendringen, en dat hij op 20 september 2022 het slachtoffer heeft mishandeld door haar te schoppen. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt, ondanks het geringe leeftijdsverschil en de affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem een jeugddetentie van vier maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplichte behandeling voor Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en een contactverbod met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat het slachtoffer recht heeft op een schadevergoeding van €250,-- voor de mishandeling, maar niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering voor de ontuchtige handelingen, omdat het niet duidelijk was in hoeverre deze hebben bijgedragen aan haar trauma. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, maar slechts gedeeltelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-085331-23, 02-003594-23 en 02- 02-069804-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H.A. van der Hout, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 25 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-085331-23
primairmet [slachtoffer] in de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 mei 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd waarbij hij seksueel haar lichaam is binnengedrongen terwijl zij op dat moment de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaar bereikt had,
subsidiairontucht met haar heeft gepleegd in die periode;
02-003594-23
[slachtoffer] op 20 september 2022 heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-085331-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op het informatief gesprek dat de politie met [slachtoffer] heeft gevoerd, de aangifte van de moeder en het studioverhoor van [slachtoffer] . Ook heeft [getuige 1] verklaard dat er sprake is geweest van “voelen” door verdachte. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] voor wat betreft de seksuele handelingen (deels) steun in de verklaring van [getuige 2] . Zij heeft ook van verdachte gehoord dat er sprake was van zoenen, voelen en dat hij is afgetrokken door [slachtoffer] . Hieruit blijkt dat er tussen verdachte en [slachtoffer] dingen op seksueel gebied zijn gebeurd die niet passend zijn bij de leeftijd van [slachtoffer] . De officier van justitie is van mening dat er niet alleen sprake is geweest van handelingen die als ontuchtig moeten worden aangemerkt, maar ook dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen. [slachtoffer] was nog maar 12 jaar en verdachte is twee jaar ouder, daarom is de officier van justitie van oordeel dat het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] niet als gering is aan te merken. Daarnaast hebben de handelingen tegen haar wil in plaatsgevonden. Zij duwde hem weg, zo blijkt uit haar verklaring. Het feit dat verdachte en [slachtoffer] verkering hadden maakt niet dat het ontuchtig karakter komt te ontbreken.
02-003594-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld en baseert zich daarbij op de aangifte, de geneeskundige verklaring en de verklaring van [getuige 3] . Verdachte heeft buitensporig gereageerd op de trap van [slachtoffer] en dat maakt dat sprake is van mishandeling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-085331-23
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair tenlastegelegde en wijst daarbij op het feit [slachtoffer] helemaal geen aangifte heeft willen doen. Dit heeft haar moeder achter haar rug om gedaan. Verdachte ontkent dat er iets meer is gebeurd dan zoenen en knuffelen. Omdat hij op dat moment bezig was met een MST-PSB-traject durfde hij ook niet verder te gaan. De verdediging is van mening dat er geen sprake is van overschrijding van de sociaal ethische norm als bedoeld in artikel 245 Sr gelet op het geringe leeftijdsverschil, de affectieve relatie tussen verdachte en [slachtoffer] en de vrijwilligheid aan de kant van [slachtoffer] . Bovendien komen alle verklaringen uit één bron, [slachtoffer] . De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
02-003594-23
Verdachte dient te worden vrijgesproken voor deze mishandeling nu niet bewezen kan worden dat hij gericht en doelbewust trapte tegen [slachtoffer] . [getuige 3] verklaart namelijk dat hij de indruk had dat verdachte [slachtoffer] tegen de billen wilde trappen. Verdachte handelde in een reflex. Daarbij komt dat verdachte en [slachtoffer] vaker elkaars aandacht trokken door elkaar te slaan of te trappen. Daarom is er geen sprake geweest van mishandeling. Subsidiair doet de raadsman een beroep op noodweerexces. Verdachte had veel pijn na de trap van [slachtoffer] in zijn kruis en daardoor was sprake van een hevige gemoedstoestand waardoor hij wellicht erg hard getrapt heeft. [slachtoffer] is hier zelf debet aan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-085331-23
Aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat [slachtoffer] en verdachte in de periode van begin februari 2022 tot begin mei 2022 een (affectieve) relatie met elkaar hebben gehad.
[slachtoffer] heeft bij de politie in het informatief gesprek (onder meer) aangegeven dat verdachte haar heeft gevingerd en dat zij hem moest pijpen. Deze verklaring vindt steun in de verklaring die [getuige 2] bij de politie hebben afgelegd. Zij heeft aangegeven dat zowel [slachtoffer] als verdachte haar hebben verteld over aftrekken, vingeren en “hoofd geven”. Tegenover voornoemde verklaringen waarin de seksuele handelingen zijn beschreven, staat de ontkennende verklaring van verdachte dat er buiten zoenen en knuffelen geen lichamelijk contact is geweest tussen hem en [slachtoffer] . De rechtbank vindt die verklaring van verdachte, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, niet geloofwaardig. De rechtbank gaat dus uit van de situatie dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en verdachte, waaronder het seksueel binnendringen van [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] op dat moment 12 jaar oud was. Voor de overige in het informatief gesprek door [slachtoffer] beschreven handelingen is er onvoldoende steunbewijs in het dossier voorhanden, wat betekent dat verdachte voor die onderdelen partieel zal worden vrijgesproken.
De wetgever heeft met de strafbaarstelling in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld de seksuele integriteit van personen beneden de leeftijd van zestien jaar te beschermen, omdat zij gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken, bijvoorbeeld indien de handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen met een gering leeftijdsverschil en er sprake is van een affectieve relatie. Er dient daarbij sprake te zijn van een zekere gelijkwaardigheid. De vraag die door de rechtbank beantwoord dient te worden, is of de seksuele handelingen die tussen [slachtoffer] en verdachte hebben plaatsgevonden in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dus een ontuchtig karakter hadden. De beantwoording van die vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank is, anders door de verdediging gesteld, gebleken van omstandigheden die maken dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en verdachte als ontuchtig moeten worden aangemerkt. Weliswaar is het objectieve leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte van twee jaren vrij gering te noemen en was er sprake van een affectieve relatie (verkering) tussen [slachtoffer] en verdachte, echter de rechtbank is toch van oordeel dat de handelingen die tussen hen hebben plaatsgevonden in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Uit het dossier komt namelijk naar voren dat [slachtoffer] het gevoel had dat zij onder druk van verdachte stond. Hij was niet alleen twee jaar ouder, groter en sterker, maar hij beschermde haar ook op school tegen pestgedrag. Er ging een zekere dreiging uit van verdachte. [slachtoffer] verklaart daarover: Als zij tegenstribbelde zei hij: ”Of je werkt mee of je werkt tegen, maar dan zal ik je niet meer beschermen op school”. Bij het pijpen greep hij haar bij haar haren en bewoog haar hoofd op en neer. Ook controleerde hij haar en moest zij haar locatie met hem delen zodat hij steeds wist waar zij was. Dat die controle een enigszins ongezond karakter had, is ook door zijn pleegvader en door [getuige 2] gezien. Verdachte geeft daarnaast toe dat hij soms zijn stem verhief richting [slachtoffer] en dat zij daar heftig op reageerde.
Dat [slachtoffer] bang was voor verdachte, blijkt onder meer uit het feit dat zij haar verkering met verdachte niet alleen durfde uit te maken. Dit is gebeurd met behulp van haar mentor (mevrouw [naam 1] ) op school.
Van vrijwilligheid in de seksuele handelingen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest, omdat de relatie tussen [slachtoffer] en verdachte gelet op voornoemde omstandigheden niet gelijkwaardig was.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] als ontuchtig in de zin van de wet kunnen worden aangemerkt. Aangezien de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich oraal heeft laten bevredigen door [slachtoffer] en hij haar heeft gevingerd, is er ook sprake van het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
02-003594-23
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte [slachtoffer] een trap (met geschoeide voet (met een stalen neus)) heeft gegeven. [slachtoffer] heeft die trap proberen af te weren, wat zij heeft moeten bekopen met letsel aan haar pols. De rechtbank is van oordeel dat deze trap moet worden gezien als een mishandeling. Het feit dat [slachtoffer] verdachte eerst zou hebben geschopt doet daar niet aan af.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
02-085331-23
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 mei 2022 te Oosterhout, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
het meermalen, althans eenmaal,
-bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
- zich door die [slachtoffer] laten pijpen en/of vasthouden van het hoofd van die [slachtoffer] en/of te duwen naar zijn, verdachtes, penis en zich door die [slachtoffer] laten aftrekken;
02-003594-23
op 20 september 2022 te Oosterhout [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te schoppen tegen haar pols.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

In de zaak met parketnummer 02-003594-23
5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding door [slachtoffer] en dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door aangever. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer] onverwachts werd getrapt in zijn geslachtsdeel, waarna verdachte in reactie [slachtoffer] een trap terug heeft gegeven. Daarmee is dus sprake van noodweerexces en daarom is verdachte niet strafbaar en zou er ontslag van alle rechtsvervolging moeten volgen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, omdat de trap van verdachte niet direct volgt op de trap die [slachtoffer] aan hem gaf en hij buitensporig gereageerd heeft terwijl hij ook anders had kunnen reageren. De officier van justitie wijst in dit verband op de verklaring van [getuige 3] , die de trap van [slachtoffer] niet heeft gezien, maar wel heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] een naar zijn zeggen “ongelooflijke” trap heeft verkocht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdedigingshandeling moet dan noodzakelijk en proportioneel zijn. De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Dan is er bij de noodzakelijke verdediging disproportioneel gereageerd omdat sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Uit het dossier blijkt dat verdachte heeft gereageerd op een trap die hij kreeg van [slachtoffer] . De vraag is dan of sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich wel moest verdedigen. Daarvan was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verdachte had zich immers ook uit deze situatie kunnen onttrekken. Nergens blijkt uit dat [slachtoffer] van plan was om nog iets te doen richting verdachte. Uit haar verklaring blijkt dat zij contact met hem wilde om hem nog een paar vragen te stellen en dat zij hem daarom trapte. Als verdachte toen was weggelopen was er verder niets gebeurd. Hij heeft er echter zelf voor gekozen om haar te trappen. Hij verklaart daarover: “Ik was er toen klaar mee, omdat niemand er wat aan deed. Dit was dus voor mij de druppel. Ik trapte haar dus terug”. Omdat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie kan ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen en is verdachte strafbaar.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van vier maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, te weten dat verdachte:
- op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer] ;
- wordt verplicht zich onder behandeling (betreffende Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag (SGG)) te stellen van [zorginstelling] of een soortgelijke instantie, waarbij de jeugdreclassering verdachte zou moeten begeleiden en toezicht zou moeten houden op de naleving van de voorwaarden.
Daarnaast verzoekt de officier van justitie de rechtbank om een maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen, waarbij het verdachte wordt verboden om contact te hebben met [slachtoffer] en hij zich niet zal begeven aan de [straatnaam] te [plaats] , waarbij drie dagen vervangende jeugddetentie zal worden opgelegd per overtreding van voornoemde verboden. Zij heeft daarbij gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Ook vindt de officier van justitie dat de eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 80 uren ten uitvoer moet worden gelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de strafverminderende omstandigheden zoals deze in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming zijn opgenomen, het feit dat verdachte de door hem gevolgde MST-PSB met goed gevolg heeft afgerond en met de omstandigheden zoals geschetst in de brief die de pleegvader van verdachte in het geding heeft gebracht.
De raadsman verzoekt om de proeftijd te verlengen van de eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf ofwel de tenuitvoerlegging slechts deels te gelasten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit strafbare feit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en met de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 mei 2022 schuldig gemaakt aan het plegen van verregaande ontuchtige handelingen met [slachtoffer] , terwijl zij op dat moment 12 jaren oud was. [slachtoffer] en verdachte hadden op dat moment verkering. Zoals hiervoor reeds is overwogen, was er in deze relatie geen sprake van gelijkwaardigheid. Dat verdachte zich heeft laten leiden door zijn eigen seksuele behoeftes en geen oog heeft gehad voor de grenzen en nog zeer jonge leeftijd van [slachtoffer] rekent de rechtbank hem aan. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de toen nog maar 12-jarige [slachtoffer] .
Enkele maanden na het beëindigen van de relatie heeft verdachte [slachtoffer] bovendien mishandeld door haar hard tegen haar pols te trappen waardoor haar pols gekneusd is. Hoewel de rechtbank er rekening mee houdt dat [slachtoffer] eerst zelf een trap aan verdachte heeft gegeven, vindt de rechtbank dat er voor verdachte geen enkele noodzaak was om haar terug te trappen. Verdachte had zich kunnen en moeten inhouden, maar heeft dit niet gedaan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij eerder is veroordeeld voor een zeden-feit en zelfs nog in een proeftijd daarvan liep.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad en de toelichting op het adviesrapport ter zitting. De Raad maakt zich zorgen omdat verdachte op verschillende momenten in de afgelopen jaren verdacht werd van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ter voorkoming van recidive is hiervoor eerder MST-PSB ingezet. Dit is een traject dat gericht is op het verder voorkomen van problematische seksueel gedrag. Indien verdachte opnieuw veroordeeld zou worden, baart dit de Raad zorgen. Er zou dan sprake zijn van recidive en verdachte zou tegenover hulpverlenende instanties niet eerlijk zijn geweest over zijn eigen (seksuele) behoeftes en gedrag naar [slachtoffer] toe. Bij een veroordeling adviseert de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden:
  • een contactverbod met [slachtoffer] ;
  • de verplichting om zich onder behandeling (betreffende SGG) te stellen van [zorginstelling] of een soortgelijke instelling.
De jeugdreclassering heeft aangegeven dat zij instemmen met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Verdachte heeft tijdens de lopende proeftijd het MST-PSB-traject positief afgerond. In dat traject is ook gesproken over zijn relatie met [slachtoffer] . Indien verdachte opnieuw veroordeeld wordt kan de jeugdreclassering zich vinden in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtspraak voor berechting op grond van het jeugdstrafrecht hanteert, geven een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden als uitgangspunt voor het plegen van ontuchtige handelingen met iemand die tussen de 12 en 16 jaren oud is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het feit is gepleegd tijdens een lopende proeftijd van een voorwaardelijke straf die hem werd opgelegd voor eveneens een zeden-delict. Het is zeer ernstig en zorgelijk dat verdachte nu weer een dergelijk strafbaar feit pleegt.
Voor de mishandeling hanteert de rechtbank een op grond van de oriëntatiepunten een taakstraf van 20 uren als uitgangspunt. Ten aanzien van de mishandeling weegt de rechtbank het feit dat [slachtoffer] verdachte eerst zelf heeft geschopt mee.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde 14 jaar oud was en dat het onder 02-085331-23 bewezenverklaarde feit past binnen de bij hem gediagnostiseerde persoonlijkheidsproblematiek waarvoor hij op dat moment behandeld werd middels een MST-PSB-traject bij de [ggz-instelling] . Omdat het zorgelijk is dat verdachte zich tijdens die behandeling niet open lijkt te hebben opgesteld en niet eerlijk is geweest over zijn (seksuele) gedragingen richting [slachtoffer] , vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte zich onder begeleiding van de jeugdreclassering blijft inzetten om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Anderzijds ziet de rechtbank dat verdachte zelf ook een kwetsbare minderjarige is die belast is met de nodige kind-eigen problematiek. Er is een reactieve hechtingsstoornis bij hem vastgesteld en kenmerken van ADHD. Na verwaarlozing in de vroege kindertijd, groeit hij op in een pleeggezin. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank gezien de kwetsbaarheid van verdachte het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur dan de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht onwenselijk. Gelet op zijn jeugdige leeftijd en de adviezen van zowel de Raad als de jeugdreclassering zou het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie naar oordeel van rechtbank contraproductief zijn in die zin dat het verdachte verder zou beschadigen.
Al het voorgaande in acht nemend acht de rechtbank als straf voor beide bewezenverklaarde feiten een taakstraf van in totaal 120 uren passend en geboden. De rechtbank zal een deel van taakstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de officier van justitie gevorderd, waaronder een contactverbod met [slachtoffer]
Voor het daarnaast (nog eens) opleggen van een contactverbod en locatieverbod met een dadelijke uitvoerbaarheid ex artikel 38v Sr ziet de rechtbank geen reden. Verdachte en [slachtoffer] gaan immers niet meer naar dezelfde school en zijn ieder hun weg gegaan.
Tot slot zal de rechtbank de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, nu verdachte de aan de proeftijd gekoppelde algemene voorwaarde heeft overtreden door een nieuw strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal niet de tenuitvoerlegging van de gehele werkstraf gelasten, omdat verdachte voor de thans bewezenverklaarde feiten ook reeds een substantiële werkstraf opgelegd krijgt. De rechtbank wil hiermee voorkomen dat verdachte door het geheel van opgelegde werkstraffen en behandeling wordt overvraagd. Ten aanzien van het deel dat niet ten uitvoer wordt gelegd, zal de rechtbank de proeftijd verlengen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.000,-- (€5.000,-- ten behoeve van de zaak met parketnummer 02-085331-23 en € 1.000,-- ten behoeve van de zaak met parketnummer 02-003594-23) aan immateriële schade. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij toewijzing van de proceskosten voor een bedrag van € 660,--.
7.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de mishandeling toewijsbaar tot een bedrag van € 250,-- gelet op het aandeel wat [slachtoffer] zelf in dit feit heeft gehad. De officier van justitie verzoekt het overige deel van die vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van het zedenfeit verzoekt de officier van justitie dit bedrag eveneens te matigen. Er is een verklaring van de psycholoog van [slachtoffer] overgelegd waarin gesteld wordt dat ze in behandeling is voor een trauma. Aangezien zij al onder behandeling stond voorafgaand aan dit feit is op dit moment niet duidelijk wel aandeel dit feit in het te behandelen trauma heeft gehad. De officier van justitie verzoekt het bedrag te matigen tot
€ 1.500,-- en [slachtoffer] voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De officier van justitie verzoekt tevens toewijzing van de proceskosten zoals gevorderd. Zij verzoekt daarbij de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente toe te wijzen.
7.2
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu er vrijspraak is bepleit, dan wel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt dan verzoekt de verdediging subsidiair de vordering van de benadeelde partij te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
02-085331-23
Uit de onderbouwing van de vordering is gebleken dat [slachtoffer] onder behandeling staat van een psycholoog om onder meer de gevolgen van de strafbare feiten een plaats te geven. Uit het dossier komt echter ook naar voren dat [slachtoffer] ook voor zij verkering kreeg met verdachte en er ontucht met haar gepleegd werd, reeds onder behandeling stond voor haar persoonlijke problematiek. Zo spreekt zij bij de politie over een EMDR-traject dat zij reeds gevolgd heeft en vertelt [getuige 1] dat [slachtoffer] een eetstoornis had. In welke mate het thans bewezenverklaarde zedenfeit onderdeel uitmaakt van de problematiek waarvoor zij behandeld wordt, vereist daarom nader onderzoek. Dat onderzoek levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
02-003594-23
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Daarbij laat de rechtbank wel meewegen dat [slachtoffer] een aandeel heeft gehad in het incident door de trap die zij eerst aan verdachte heeft gegeven.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 250,-- billijk.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
De rechtbank acht voorts de gevorderde proceskosten voldoende aannemelijk gemaakt en voor toewijzing vatbaar.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 80 uur werkstraf, subsidiair 40 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 22 maart 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het evenwel niet passend de hele vordering toe te wijzen, gelet op de strafoplegging voor het nieuwe strafbare feit enerzijds en de persoonlijke omstandigheden van verdachte anderzijds. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van 40 uur taakstraf, subsidiair 20 dagen jeugddetentie toewijzen. Voor het overige deel van de vordering zal de proeftijd worden verlengd met een jaar.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 245 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feiten opleveren:
02-085331-23
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
02-003594-23
mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 2 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie, waarbij de rechtbank volledigheidshalve opmerkt dat het niet de bedoeling is dat verdachte nog terugkeert naar de jeugdgevangenis voor de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • wordt verplicht zich onder behandeling (betreffende Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag) te stellen van [zorginstelling] of een soortgelijke instantie;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2009;
- draagt Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf van 80 uur werkstraf, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, die bij vonnis d.d. 22 maart 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-069804-21, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
40 uur werkstraf, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie;
- verlengt de proeftijd voor het overige deel van de vordering (zijnde 40 uur werkstraf, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie) met één jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 250,--, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 660,--;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 2), € 250,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Triest, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. De Graaf en mr. Pustjens, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 oktober 2023.