ECLI:NL:RBZWB:2023:6938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
23-001892 en 23-001893
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding na sepotbeslissing in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2023 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding vroeg na een sepotbeslissing in zijn strafzaak. De verzoekschriften waren ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1957, had immateriële schade geleden door zijn inverzekeringstelling van 3 augustus 2022 tot 5 augustus 2022 en vroeg om een vergoeding van € 260,00. Daarnaast verzocht hij om een vergoeding van € 7.858,95 voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, alsook een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.

Tijdens de zitting op 9 mei 2023 zijn de verzoeker, zijn advocaat en de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde dat de verzochte vergoeding voor de ondergane inverzekeringstelling en de forfaitaire vergoeding konden worden toegewezen, maar dat de kosten voor rechtsbijstand deels afgewezen moesten worden, omdat de advocaat na de sepotbeslissing nog tijd aan dossierstudie had besteed. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op de gevraagde schadevergoeding voor de inverzekeringstelling, conform de LOVS-uitgangspunten, en dat de kosten voor rechtsbijstand voldoende onderbouwd waren, waardoor deze ook werden toegewezen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker toegewezen en een totaalbedrag van € 8.538,95 vastgesteld, dat aan de verzoeker zal worden uitgekeerd. De beslissing is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-196329-22
rk-nummers: 23-001892 en 23-001893
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 20 januari 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.J. Baumgardt, Vasteland 78 te 3011 BN Rotterdam.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 260,00, € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 7.858,95, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 22 december 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 3 augustus 2022 in verzekering is gesteld en op 5 augustus 2022 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 9 mei 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals, mr. R.J. Baumgardt en verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem op 22 december 2022 is geseponeerd. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling van 3 augustus 2022 tot en met 5 augustus 2022. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 260,00. Voorts heeft verzoeker kosten voor rechtsbijstand gemaakt. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 7.858,95, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij de ingediende verzoekschriften. In reactie op de officier van justitie is aangevoerd dat hij 1,4 uur aan dossierstudie na kennisname van het sepot heeft besteed, omdat in de sepotbrief de mogelijkheid van verdere vervolging na een artikel 12-procedure bij het gerechtshof stond vermeld. Gelet hierop is in overleg met verzoeker besloten het dossier te bestuderen om te beoordelen of het aannemelijk is dat aangeefster een dergelijke klachtprocedure bij het gerechtshof zal starten. Het dossier is vervolgens met verzoeker besproken. Pas een aantal dagen later is een brief naar aangeefster uitgegaan waarin (helder) is toegelicht waarom het Openbaar Ministerie niet tot vervolging is overgegaan, waardoor er op dat moment pas van uit is gegaan dat aangeefster geen klachtprocedure zal starten.
Verzoeker heeft in raadkamer bevestigd dat hij na kennisname van de sepotbrief nog het dossier met de advocaat heeft besproken.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek deels kan worden toegewezen. De verzochte vergoeding wegens ondergane inverzekeringstelling en de forfaitaire vergoeding kunnen worden toegewezen. De verzochte kosten voor rechtsbijstand dienen echter deels te worden afgewezen, aangezien uit de urenspecificatie blijkt dat de advocaat op 23 december 2022 nog geruime tijd aan dossierstudie heeft besteed terwijl de zaak reeds was geseponeerd. De overige verzochte kosten voor rechtsbijstand kunnen worden toegewezen.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. Zij acht de bestede 1,4 uren na de sepotbeslissing bovenmatig, nu het op dat moment volstrekt niet helder was of door aangeefster een artikel 12-procedure zal worden opgestart.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft in ieder geval
twee dagen in verzekeringop het politiebureau doorgebracht. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 260,00.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen de advocaat in raadkamer heeft aangevoerd, het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter hoogte van
€ 7.858,95in voldoende mate onderbouwd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de uren die de advocaat na kennisname van het sepot heeft besteed aan dossierstudie een gering aantal uren betreft en de rechtbank het zich onder meer kan voorstellen dat de advocaat met een gewezen verdachte nog een eindgesprek voert over de eventuele gevolgen van een strafzaak. De rechtbank acht het verzochte bedrag dan ook niet bovenmatig en dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 260,00, bestaande uit schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 8,538,95, bestaande uit:
- € 7.858,95 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 8.798,95zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [verzoeker], onder vermelding van “[verzoeker]/OM verzoek 530 Sv”.
Deze beslissing is op 22 mei 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en mr. D. van Spelde, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2023.
De griffiers zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).