ECLI:NL:RBZWB:2023:6949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
23-001805
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake conservatoir beslag op voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift van de klaagster, die zich verzet tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op haar voertuig, een Mercedes-Benz E 350 Cdi. Het beslag is gelegd op 30 december 2022 en is gebaseerd op een verdenking van een misdrijf. Klaagster stelt dat er geen strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag en dat het beslag onrechtmatig is, omdat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft de procedure in raadkamer behandeld op 9 mei 2023, waarbij de officier van justitie en de gemachtigd raadsman van de klaagster aanwezig waren. Klaagster zelf is niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat klaagster ontvankelijk is. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek naar aanleiding van een klaagschrift een summier karakter heeft. De rechtbank concludeert dat er een verdenking bestaat van een misdrijf dat kan leiden tot een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank oordeelt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later een geldboete zal opleggen die gelijk is aan de waarde van het in beslag genomen voertuig. Daarom wordt het klaagschrift ongegrond verklaard.

De beslissing is genomen door rechter E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffiers M. van Grinsven en D. van Spelde. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-033039-23
rk.nummer: 23-001805
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J. Woodrow, Tivolistraat 30 te 5017 HR Tilburg
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 30 december 2023 onder [belanghebbende] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type E 350 Cdi, kleur zwart en voorzien van het [kenteken];
  • de machtiging van de rechter-commissaris van 13 februari 2023 tot het handhaven van het beslag als conservatoir beslag;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 18 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 9 mei 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals en mr. P. van de Kerkhof als gemachtigd waarnemend raadsman van klager.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [belanghebbende], is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat op 30 december 2022 een voertuig in beslag is genomen waarvan klaagster rechthebbende is. Klaagster meent dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en dat dit voortduren in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is. Daarnaast stelt klaagster dat het beslag onrechtmatig is gelegd, aangezien klaagster zich niet schuldig heeft gemaakt een enig strafbaar feit noch er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
In raadkamer heeft de raadsman in aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat, gelet op het aanvullend proces-verbaal van bevindingen, niet wordt betwist dat sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Voorts is aangevoerd dat het niet duidelijk is of wordt gedoeld op een geldboete of ontnemingsvordering. Klaagster is bovendien in dit kader nog niet gehoord door de politie. Mede gelet op de thans voorhanden zijnde (summiere) stukken is aangevoerd dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete tot tenminste de hoogte van de waarde van het in beslag genomen voorwerp zal opleggen, dan wel aan verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag tot ten minste die hoogte ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Gelet op de machtiging van de rechter-commissaris rust er conservatoir beslag op het voertuig. Uit de stukken blijkt dat klaagster terecht als verdachte is aangemerkt. Het voertuig is in beslag genomen omdat er in het voertuig een aantal dozen met naar later bleek hennep zijn aangetroffen. Voorts blijkt uit het financiële onderzoek dat klaagster veel geld op haar rekening stort, maar geen geld van deze rekening haalt voor levensonderhoud. Dit terwijl klaagster een uitkering en toeslagen ontvangt. Er is, gelet op de eventuele op te leggen verplichting tot betaling van een geldboete, een machtiging ter hoogte van de waarde van het voertuig afgegeven.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt dat het voertuig aanvankelijk in klassiek beslag is genomen, maar dat op 13 februari 2023 door de rechter-commissaris een machtiging is afgegeven om de goederen die in klassiek beslag zijn genomen, als conservatoir beslag te handhaven. Derhalve rust er enkel nog conservatoir beslag ex artikel 94a Sv op het voertuig.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 r.o. 2.14, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv gelegd beslag te onderzoeken:
(i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van
de vierde(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, artikel 94a lid 3 Sv)
of vijfde categorie(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk artikel 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd; en
(ii) of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66, r.o. 2.6).
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Dit is door of namens klager ook niet betwist. De rechtbank is op basis van de thans voorhanden zijnde stukken van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete tot tenminste de hoogte van de waarde van het in beslag genomen voorwerp zal opleggen, dan wel aan verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag tot ten minste die hoogte ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Dat vooralsnog niet duidelijk is of uiteindelijk eventueel een geldboete dan wel een ontnemingsmaatregel zal worden opgelegd, doet aan het voorgaande niets af, nu het toetsingskader is of deze oplegging niet hoogst onwaarschijnlijk is. Aangezien het voorwerp dus in zoverre kan strekken tot zekerheid van de nakoming van zodanige verplichtingen, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 22 mei 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en mr. D. van Spelde, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2023.
De griffiers zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).