In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2023 een beslissing genomen op een klaagschrift dat was ingediend door klager, die in deze procedure zijn belangen liet behartigen door zijn raadsvrouw, mr. K. Jevtovic. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een personenauto, die op 4 december 2022 onder klager was beslaggenomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Klager stelde dat hij de auto op legale wijze had verkregen en dat de inbeslagname hem veel ongemak bezorgde, aangezien hij afhankelijk was van de auto voor zijn verplaatsingen. De officier van justitie voerde echter aan dat er sterke aanwijzingen waren voor een drugstransactie die vanuit de auto had plaatsgevonden, en dat de auto mogelijk verbeurd zou worden verklaard in de strafzaak tegen klager.
De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. De rechtbank stelde vast dat er sterke aanwijzingen waren dat kort voor de aanhouding van klager een drugstransactie had plaatsgevonden vanuit de personenauto. Bij de aanhouding van klager waren er bovendien 5 blokken hasj aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de auto, omdat het veiligstellen van de belangen waarvoor de inbeslagneming was toegestaan, het voortduren van het beslag noodzakelijk maakte.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, met de overweging dat de kans groot was dat de strafrechter de auto later zou verbeurd verklaren. De beslissing werd genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, in tegenwoordigheid van griffier J.H. Cornelissen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.