ECLI:NL:RBZWB:2023:6996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_4070
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op aanvraag tegemoetkoming planschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor tegemoetkoming in planschade, ingediend op 17 mei 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het college op 4 augustus 2023 verzocht om relevante stukken en een verweerschrift in te dienen, maar tot op heden is er geen verweerschrift ontvangen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij op basis van de beschikbare stukken uitspraak kan doen.

De rechtbank stelt vast dat het college uiterlijk op 18 april 2023 had moeten beslissen op de aanvraag. Aangezien deze termijn is overschreden, bepaalt de rechtbank dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat het college de hoogte van de dwangsom niet heeft vastgesteld.

Daarnaast moet het college het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 418,50 betalen, aangezien het beroep gegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/4070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. Prinsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag tegemoetkoming planschade van 17 mei 2022.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. De rechtbank heeft het college op 4 augustus 2023 verzocht de op procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. Het college heeft op 17 augustus 2023 de stukken ingediend en om uitstel verzocht voor het indienen van een verweerschrift. De rechtbank heeft het college op 19 september 2023 een week uitstel verleend voor het indienen van een verweerschrift. Tot op heden heeft de rechtbank van het college geen verweerschrift ontvangen. Dat betekent dat de rechtbank op basis van de bij haar bekende stukken uitspraak zal doen.
Is het beroep kennelijk gegrond?
4. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 17 mei 2022, door het college ontvangen op 18 mei 2022.
4.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 2 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1395) heeft overwogen, vergt de besluitvorming in zaken waarin is verzocht om een tegemoetkoming in planschade de nodige tijd indien – met het oog op de zorgvuldigheid van die besluitvorming – een deskundigenadvies wordt ingewonnen. In een dergelijk geval zijn in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarop gebaseerde Procedureverordening [2] de afzonderlijke fases van de te volgen procedure beschreven en zijn per fase de daarbij in acht te nemen termijnen vermeld. Deze termijnen vormen samen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, als bedoeld in artikel 4:13 van de Awb, waarbinnen op de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade moet worden beslist.
4.2.
Indien een aanvraag om tegemoetkoming in planschade niet als kennelijk ongegrond wordt afgewezen, dient verweerder op grond van artikel 6.1.3.1, eerste lid, van het Bro, gelezen in verbinding met artikel 2 van de Procedureverordening, in beginsel binnen (4+12=) 16 weken na ontvangst van de aanvraag een opdracht aan een adviseur te verstrekken om ter zake van de aanvraag een advies uit brengen. Vervolgens is in artikel 6, zevende, achtste en negende lid, van de Procedureverordening bepaald dat de termijn die is gemoeid met het uitbrengen van een conceptadvies, de reacties daarop en het uitbrengen van een advies waarbij die reacties zijn betrokken, in beginsel (16+4+4=) 24 weken bedraagt. Tot slot dient verweerder ingevolge artikel 6.1.3.6, eerste lid, van het Bro, binnen in beginsel 8 weken na ontvangst van het advies op de aanvraag te beslissen.
4.3.
Van opschorting, dan wel verlenging van de termijn, zoals voorzien in artikel 6, zevende lid, van de Procedureverordening en artikel 6.1.3.6, tweede lid, van het Bro dient mededeling te worden gedaan. Hiervan is in dit geval niet gebleken, zodat uit het vorenstaande volgt dat moet worden uitgegaan van een totale beslistermijn van in beginsel (16+24+8=) 48 weken.
4.4.
Het college had dus uiterlijk op 18 april 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het college op 8 juni 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
5. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
7.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 8 juni 2023 bij het college is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 7.1. berekend.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Oisterwijk 2008.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.