ECLI:NL:RBZWB:2023:7

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
02-226419-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens aanranding door onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van aanranding van het slachtoffer, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 januari 2023 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte het slachtoffer zou hebben aangerand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aangifte van het slachtoffer onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verklaring van het slachtoffer was niet consistent en de getuigenverklaring van een vriendin bood onvoldoende bewijs voor de gestelde aanranding. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de ten laste gelegde handelingen, waardoor de bewijsvoering extra kritisch moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de enkele verklaring van het slachtoffer niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen, en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/226419-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft aangerand. Volgens de officier van justitie is er naast de betrouwbare aangifte van [slachtoffer] voldoende steunbewijs om een bewezenverkaring te kunnen dragen. Dat steunbewijs bestaat uit berichtenwisselingen tussen [slachtoffer] en verdachte, waarin onder andere staat dat zij geen seks meer met hem wilde, en uit de verklaring van [getuige] die [slachtoffer] twee dagen na het incident sprak en verklaart dat zij [slachtoffer] toen heeft zien huilen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde aanranding. Er ligt weliswaar een aangifte van [slachtoffer] , maar verdachte ontkent haar te hebben aangerand en er is geen steunbewijs dat het zo is gegaan als [slachtoffer] verklaart. De verklaring van mevrouw [getuige] , de vriendin van [slachtoffer] , kan niet gelden als een significante eigen waarneming die tot steunbewijs kan dienen voor de aangifte en ook de app-berichten leveren geen ondersteunend bewijs op voor enige gewelds-handeling of andere feitelijkheid dat de aangifte ondersteunt. Bovendien verklaart [slachtoffer] op verschillende momenten (tijdens het informatief gesprek, tijdens de aangifte en bij de rechter-commissaris) niet consistent over wat er de bewuste nacht is gebeurd, wat haar geloofwaardigheid aantast.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader bewijs in zedenzaken
De beoordeling van het bewijs in zedenzaken laat zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen; het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit vaak met zich mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (waaronder het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling heeft als doel de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverkla-ring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De Hoge Raad heeft beslist dat deze bewijsminimumregel slechts geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen daarvan mogen wel slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt ook voor de diverse ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron.
Uit de wet (artikel 246 Wetboek van Strafrecht) volgt dat de vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de in de tenlastelegging genoemde gedragingen ertoe hebben geleid dat aangeefster is gedwongen om de seksuele handelingen te ondergaan. Deze gedragingen moeten van voldoende gewicht zijn geweest om de weerstand van aangeefster te breken en moeten daar ook op gericht zijn geweest. Met andere woorden: de rechtbank moet vaststellen dat aangeefster de seksuele handelingen niet wilde, maar dat deze handelingen toch plaatsgevonden hebben en dat dit was door dwang die verdachte heeft toegepast zoals in de tenlastelegging is opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] aangifte heeft gedaan van aanranding, gepleegd door verdachte. Zij heeft verklaard dat zij - nadat zij eerder die bewuste nacht van 30 juni 2021 al een ontmoeting met verdachte had gehad in zijn restaurant – rond 3.30 uur naar hem terug was gegaan en dat hij op een gegeven moment haar heeft opgetild van de kruk waarop zij zat en haar heeft neergelegd op de bank. Zij heeft toen gezegd dat zij dat niet wilde. Hij kwam daarna bovenop haar liggen en begon haar te zoenen en te betasten, onder andere aan haar borsten, haar vagina en haar billen. Even later heeft ze tegen verdachte gezegd dat het beter was dat ze nu weg zou gaan. Daarna is verdachte van haar afgegaan.
Verdachte heeft ontkend tijdens die tweede ontmoeting die nacht seksuele handelingen, anders dan zoenen, verricht te hebben met [slachtoffer] . Hij heeft haar toen wel gezoend bij binnenkomst, maar van enig geweld of een andere feitelijkheid die haar zouden hebben gedwongen tot het dulden van die zoenen is volgens verdachte geen sprake geweest. De overige door [slachtoffer] genoemde handelingen, zowel de seksuele handelingen als de geweldshandelingen of andere feitelijkheden, zoals die ook in de tenlastelegging zijn opgenomen hebben volgens verdachte niet plaatsgevonden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De verklaring van [getuige] , een vriendin van aangeefster, bevestigt onvoldoende dat de handelingen hebben plaatsgevonden zoals aangeefster heeft verklaard. Dat aangeefster emotioneel was en huilde toen zij via videobellen contact had met [getuige] is daarvoor onvoldoende, nu die emotie ook een andere oorzaak kan hebben, bijvoorbeeld de wijze waarop verdachte haar die nacht bij het afscheid behandelde. De verklaring van [getuige] is daarnaast niet concreet over de wijze waarop verdachte “over de grenzen heen ging” van aangeefster en waar de dwang uit bestaan zou hebben.
Ook de app-gesprekken die [slachtoffer] voorafgaand en na het incident met verdachte heeft gevoerd, waarvan de inhoud in het dossier is opgenomen, bieden geen concrete ondersteuning voor de aangifte van [slachtoffer] op het punt van de seksuele handelingen die verdachte met haar zou hebben gepleegd en de dwang die verdachte volgens haar daarbij heeft toegepast. Dat aangeefster al van tevoren zou hebben laten blijken dat zij geen seks met verdachte wilde, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een (immateriële) schadevergoeding van
€ 1.000,= voor het aan verdachte ten laste gelegd feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het hem tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 januari 2023.
Mrs. Mullers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.