Op 8 september 2023 heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het klaagschrift behandeld van de klager, geboren in 1991, die zich laat bijstaan door zijn advocaat, mr. M.E. Broekert. Het klaagschrift betreft de opheffing van een beslag dat is gelegd op een geldbedrag van € 5975,00, dat op 26 april 2023 in beslag is genomen in het kader van een onderzoek naar drugshandel. De klager stelt dat hij geen strafbaar feit heeft gepleegd en dat het geld legitiem is verkregen. De officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, is van mening dat het beslag gehandhaafd moet blijven, gezien de verdenking van de klager die deel uitmaakt van een groter drugsdossier. De officier wijst op camerabeelden en de vondst van sealbags met hennepgeur in het schuurtje van de klager, en stelt dat het niet onaannemelijk is dat de strafrechter later het geld verbeurd zal verklaren.
De rechtbank overweegt dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat de klager ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat het beslag is gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag. De rechtbank concludeert dat er op basis van de huidige informatie een redelijke verdenking bestaat en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het geld zal verbeurd verklaren. Daarom verklaart de rechtbank het klaagschrift ongegrond. Deze beslissing is op 22 september 2023 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.