ECLI:NL:RBZWB:2023:7011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
23-012163
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden

Op 22 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van een DNA-profiel van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1973, had bezwaar aangetekend tegen de opname van zijn DNA in de databank, na een veroordeling voor mishandeling op 15 maart 2023. Tijdens de behandeling in raadkamer op 8 september 2023, werd de veroordeelde bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Jhingoer, en de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, was ook aanwezig.

De veroordeelde voerde aan dat hij niet kon instemmen met de opname van zijn DNA, omdat hij een blanco justitiële documentatie had en al 16 jaar werkzaam was bij justitie. Hij stelde dat de opname van zijn DNA disproportioneel was gezien zijn omstandigheden en vroeg om vernietiging van het afgenomen celmateriaal. De officier van justitie betoogde echter dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat de wet weinig ruimte biedt voor uitzonderingen en de omstandigheden van de veroordeelde niet voldeden aan de criteria voor een gegrond bezwaarschrift.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat de wet vereist dat DNA-materiaal wordt afgenomen van veroordeelden, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. In dit geval was de veroordeelde veroordeeld voor een misdrijf waarvoor DNA-onderzoek van betekenis kan zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen juridische gronden waren om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en verklaarde het bezwaarschrift ongegrond. De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-205993-20
raadkamernummer : 23-012163
datum : 08 september 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:
[de veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam (Heemraadssingel 89, 3022 CA Rotterdam),
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het bezwaarschrift, dat op 10 mei 2023 is ingediend ter griffie van deze rechtbank;
  • het bevel van de officier van justitie d.d. 25 maart 2023;
  • de overige stukken.
Het bezwaarschrift is behandeld in raadkamer op 8 september 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, veroordeelde bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Jhingoer.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel en de opname van zijn DNA-profiel in de databank.
Veroordeelde is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis d.d. 15 maart 2023 van de politierechter te Zeeland-West-Brabant. Veroordeelde verwacht vrijgesproken te worden, temeer omdat het openbaar ministerie in hoger beroep zal rekwireren tot vrijspraak.
Tijdens de behandeling in raadkamer is namens veroordeelde aangevoerd dat niet valt te verwachten dat veroordeelde zal recidiveren. Veroordeelde werkt 16 jaar bij justitie als medewerker in een penitentiaire inrichting en heeft daarvoor jarenlang als beveiliger in de horeca gewerkt. Hij heeft veel met agressie te maken gehad en heeft een blanco justitiële documentatie. Gezien deze omstandigheden wordt een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet. De opname in een DNA-databank is voor veroordeelde disproportioneel gezien de genoemde omstandigheden.
Veroordeelde verzoekt het bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-
profiel gegrond te verklaren en te bepalen dat zijn afgenomen celmateriaal op grond van
artikel 7, tweede lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden terstond dient te worden
vernietigd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. Dat veroordeelde in hoger beroep is gegaan, is geen reden om niet over te gaan tot het opnemen van zijn DNA-profiel in de DNA-databank. De wetgeving biedt weinig speelruimte onder welke omstandigheden een bezwaarschift tegen het bepalen en het verwerken van een DNA-profiel gegrond zou moeten worden verklaard. Er zijn wel een aantal mogelijkheden om een dergelijk bezwaarschrift gegrond te verklaren, zoals bij bepaalde delicten, jonge leeftijd al dan niet in combinatie met een blanco justitiële documentatie. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in deze zaak niet één van de genoemde omstandigheden voor veroordeelde van toepassing zouden kunnen zijn. Er zijn geen juridische argumenten om tot het bezwaarschift gegrond te verklaren.

2.De beoordeling.

Veroordeelde is bij vonnis van de politierechter te Zeeland-West-Brabant onder bovengenoemd parketnummer op 15 maart 2023 veroordeeld ter zake van mishandeling, tot en taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een
proeftijd van 2 jaren.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 25 maart 2023 heeft veroordeelde op 11 mei 2023 DNA-materiaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Mitsdien moet worden geoordeeld dat aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Bij de beoordeling of in de onderhavige zaak sprake is van een uitzonderingssituatie kunnen de volgende factoren een rol spelen:
- de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het begaan van het delict;
- de reële ernst van het feit;
- de omstandigheden waaronder het feit is begaan;
- de mate van waarschijnlijkheid dat de minderjarige opnieuw een strafbaar feit zal plegen; en
- de overige persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval veroordeelde geen beroep toekomt op de in de Wet genoemde uitzondering. Veroordeelde is veroordeeld wegens mishandeling, een misdrijf waarvoor voor de opheldering daarvan, DNA-onderzoek van betekenis kan zijn. Bij het plegen van een dergelijk misdrijf kan immers DNA-materiaal worden achtergelaten. Derhalve kan het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Daarnaast kan DNA-onderzoek wel degelijk worden gerechtvaardigd. Veroordeelde is veroordeeld voor mishandeling. Met betrekking tot het recidive risico kan niet gezegd worden, gelet op hetgeen de rechtbank daaromtrent opgemerkt heeft, dat dit in het geheel niet aan de orde kan zijn.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 22 september 2023 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2023.
Informatie rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.