ECLI:NL:RBZWB:2023:7037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/336485 / JE RK 17-1858- C/02/410641 / JE RK 23-1039
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming en de ouders van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft de kinderrechter op 15 september 2023 uitspraak gedaan. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd tot 25 januari 2024, waarbij hij bij de oma vaderszijde blijft wonen. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is ingesteld met ingang van 15 september 2023 tot 25 juli 2024. De kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding, gezien de huidige situatie en de emotionele onveiligheid die hij ervaart in de thuissituatie bij de moeder. De moeder heeft verzocht om contactherstel met [minderjarige 1], maar de kinderrechter oordeelde dat dit op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] is. De Raad heeft ook zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige 2], en de kinderrechter heeft geconcludeerd dat ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van beide kinderen te waarborgen. De verzoeken van de ouders om vervanging van de gecertificeerde instelling en benoeming van een bijzondere curator zijn afgewezen, omdat de kinderrechter geen meerwaarde in deze verzoeken zag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk moeten worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummers: C/02/410187 / JE RK 23-948 en C/02/410641 / JE RK 23-1039
Datum uitspraak: 15 september 2023
(nadere) beschikking ondertoezichtstelling, machtiging uithuisplaatsing, vervanging gecertificeerde instelling, geschillenregeling en hulpverlening

in de zaken van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
verzoeker in de zaak met kenmerk: C/02/410187 / JE RK 23-948

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg,
verzoekster in de zaak met kenmerk: C/02/410641 / JE RK 23-1039
belanghebbende in de zaak met kenmerk: C/02/410187 / JE RK 23-948
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in beide zaken als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.
De kinderrechter merkt in de zaak met kenmerk C/02/410187 / JE RK 23-948 ten aanzien van [minderjarige 2] als informant aan:

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.

Het verdere procesverloop

Het procesverloop van de procedures blijkt uit:
  • de beschikking van kinderrechter van deze rechtbank van 5 juli 2023 (in de zaak met kenmerk: C/02/410187 / JE RK 23-948) en alle daarin genoemde stukken;
  • de beschikking van kinderrechter van deze rechtbank van 5 juli 2023 (in de zaak met kenmerk: C/02/410641 / JE RK 23-1039) en alle daarin genoemde stukken;
  • het verslag van de GI van 22 augustus 2023, met bijlagen;
  • de brief van mr. Minkels van 23 augustus 2023, met bijlagen;
  • de brief van mr. Van Beers van 24 augustus 2023, met bijlagen.
De verzoeken zijn mondeling met gesloten deuren behandeld op 29 augustus 2023. Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordiger (tevens de betrokken jeugdzorgwerker) van de GI.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben allebei een brief aan de kinderrechter geschreven en daarin hun mening gegeven.

De feitenHet ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.

Bij (spoed)beschikking van 25 april 2023, opgevolgd door de beschikking van 4 mei 2023, is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld en is er een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, tot 25 juli 2023.
Bij beschikking van 5 juli 2023 is [minderjarige 1] onder toezicht van de GI gesteld tot 25 juli 2024. Ook is er een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, tot 25 september 2023.
[minderjarige 1] verblijft op dit moment bij de oma vaderszijde. [minderjarige 2] woont bij de moeder.

De verzoeken

C/02/410187 / JE RK 23-948
Aan de orde is het resterende deel van het verzoek van de Raad om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde tot 25 januari 2024 en om [minderjarige 2] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van twaalf maanden. Daarbij verzoekt de Raad om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
C/02/410641 / JE RK 23-1039
De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om de GI te vervangen door een andere gecertificeerde instelling. Verder verzoekt de moeder - ingeval de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] langer voortduurt - om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een contactregeling te bepalen zoals opgenomen onder 2 in het gewijzigde verzoek van 23 augustus 2023, althans een zodanige contactregeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie meent te behoren, en daaraan een dwangsom van € 500 per dag te verbinden. Tot slot verzoekt de moeder te bepalen dat de GI alle medewerking dient te verlenen aan hulpverlening zoals opgenomen onder 3 in het gewijzigde verzoek van 23 augustus 2023, en daaraan een dwangsom van € 500 per dag te verbinden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aanvullend verzocht om het benoemen van een bijzondere curator voor [minderjarige 1] .

De (nadere) beoordeling

De uithuisplaatsing van [minderjarige 1]
De Raad stelt zich op het standpunt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is omdat [minderjarige 1] op dit moment (nog) niet terug naar de moeder kan. Er is inmiddels weer contact tussen de moeder en [minderjarige 1] via WhatsApp. Voor [minderjarige 1] is dat op dit moment het hoogst haalbare. Hij wil wel contact met de moeder, maar hij wil het rustig aan doen. Uit de WhatsAppberichten die namens de moeder zijn overgelegd, blijkt dat de moeder [minderjarige 1] belast en geen oog heeft voor wat [minderjarige 1] aangeeft. Het is van belang dat de moeder leert om te luisteren naar anderen en om beter aansluiting te vinden bij wat voor [minderjarige 1] van belang is.
De jeugdzorgwerker heeft namens de GI aangevoerd dat de GI het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder stimuleert, maar dat [minderjarige 1] op dit moment nog geen fysiek contact wil met de moeder. Tijdens MST-CAN heeft [minderjarige 1] hierover aangegeven dat er teveel is gebeurd, dat hij nu rust heeft in zijn hoofd en dat hij bang is dat het weer misgaat als hij wel meer contact heeft met de moeder. De jeugdzorgwerker vindt het positief dat er wel contact is tussen [minderjarige 1] en de moeder via WhatsApp. Het gaat goed in de opvoedsituatie van [minderjarige 1] bij de oma. [minderjarige 1] laat zien dat hij nu rust heeft. Dit maakt ook dat de GI niet heeft gekeken naar andere mogelijkheden binnen het netwerk; een verplaatsing van [minderjarige 1] op dit moment wordt niet in zijn belang geacht. Tussen de vader en [minderjarige 1] is een contactregeling afgesproken, waarbij het contact stapsgewijs wordt uitgebreid. [minderjarige 1] is inmiddels zijn nieuwe schooljaar officieel gestart en het is de bedoeling om omstreeks week 41-43 een evaluatie in te plannen. Als het contact tussen [minderjarige 1] en de vader positief blijft verlopen en het ook op school goed gaat, is het een optie dat het perspectief van [minderjarige 1] bij de vader komt te liggen. [minderjarige 1] laat blijken bij de vader te willen wonen en de GI ziet daarvoor mogelijkheden. De ouders hebben in het verleden niet altijd een goed voorbeeld gegeven aan de kinderen. Beide ouders moeten nu laten zien bereid te zijn om in het belang van de kinderen te kunnen en willen veranderen. Dat betekent, met name voor de moeder, dat gesprekken met haar op normale wijze moeten kunnen verlopen, zonder schreeuwen, schelden en dreigen. De vader blijkt hierin al een zekere weg te hebben gevonden. De jeugdzorgwerker is van mening dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de oma moet worden voortgezet.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat er de afgelopen periode helemaal niets is gebeurd vanuit de GI. De moeder begrijpt dat [minderjarige 1] niet meteen weer bij haar thuis kan worden geplaatst, maar bijvoorbeeld gewoon samen een ijsje gaan eten, eventueel onder begeleiding van de GI, is zelfs niet mogelijk gebleken. De moeder heeft [minderjarige 1] inmiddels al vijf maanden niet meer gezien, terwijl hij zijn hoofdverblijf bij haar heeft en zij altijd zijn hoofdopvoeder is geweest. De moeder is ervan overtuigd dat [minderjarige 1] zelf ook weer gewoon contact met haar wil, maar dat hij daarvoor de ruimte niet krijgt. [minderjarige 1] wordt door de vader en de oma beïnvloed en belast. De moeder vermoedt dat de brief van [minderjarige 1] is opgesteld onder regie van de oma of van de vader, of van beiden. Als [minderjarige 1] buiten hun invloedssfeer is, laat hij duidelijk blijken contact te willen met de moeder. Verder stelt de moeder dat de vader nog altijd middelen gebruikt. Hij heeft zijn behandeltraject niet afgerond en de moeder heeft er geen vertrouwen in dat de vader zijn verslaving onder controle heeft. Zij heeft de vader vroeger ook ‘geholpen’ om schone urinecontroles te produceren.
De moeder kan niet begrijpen waarom er wel fysiek contact is tussen [minderjarige 1] en de vader en niet tussen [minderjarige 1] en haar. De GI legt de focus voor [minderjarige 1] volledig bij de vader. De moeder wordt buiten spel gezet en zij wordt niet geïnformeerd door de GI over [minderjarige 1] . Door 4mb is aangegeven dat zij de contacten niet kunnen begeleiden of vormgeven. De GI doet verder niets om contact tussen de moeder en [minderjarige 1] te realiseren. Ook heeft er geen netwerkonderzoek plaatsgevonden. De moeder is het er nog steeds niet mee eens dat [minderjarige 1] bij de oma verblijft omdat dit geen neutrale plek is en er negatief en belastend over de moeder wordt gesproken. Zij maakt zich zorgen over de signalen die zij ontvangt waaruit blijkt dat het helemaal niet goed gaat met [minderjarige 1] en er geen sprake is van rust voor [minderjarige 1] .
Primair wordt dan ook verzocht om het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen en op zeer korte termijn contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] te organiseren zodat hij uiterlijk eind september weer bij de moeder kan wonen. Subsidiair wordt verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing voor maximaal twee maanden te verlengen en dan niet bij de oma, maar op een neutrale plek.
Door en namens de vader is aangegeven dat hij kan instemmen met toewijzing van het resterende deel van het verzoek. De vader vindt dat het goed gaat met [minderjarige 1] bij de oma. Hij ontkent de aantijgingen van de moeder. Uit het verslag van de GI komt een zekere ontwikkeling naar voren, waarbij ook oog is voor de mogelijke gevaren die kleven aan het huidige verblijf van [minderjarige 1] bij de oma. Er zijn op dit moment echter geen alternatieven.
[minderjarige 1] heeft in zijn brief geschreven dat hij zich niet veilig voelde in de thuissituatie bij de moeder. Er waren veel ruzies tussen de moeder en [minderjarige 1] , waarbij er door de moeder veel gescholden en hard geschreeuwd werd. [minderjarige 1] wel graag bij de vader wonen.
De kinderrechter is van oordeel dat voortzetting van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de oma nog altijd noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Er is inmiddels weer een vorm van contact tussen [minderjarige 1] en de moeder, via WhatsApp, en op dit moment is er bij [minderjarige 1] geen ruimte voor fysiek contact. De kinderrechter vindt het wel zorgelijk dat diverse WhatsAppberichten van de moeder aan [minderjarige 1] belastend zijn. Zo laat de moeder zich negatief uit over de thuissituatie bij de vader en blijft zij bij [minderjarige 1] aandringen op fysiek contact. Dat [minderjarige 1] hier niet of heel terughoudend op reageert, lijkt bij de moeder niet door te dringen. Ook lukt het de moeder op geen enkele wijze om te kijken naar haar eigen aandeel in de ontstane situatie. Het incident naar aanleiding waarvan [minderjarige 1] uit huis is geplaatst is namelijk niet de enige reden voor de uithuisplaatsing. Een veel grotere rol speelt de aanhoudende strijd tussen de ouders en de persoonlijke problematiek van de moeder, met name op het gebied van agressieregulatie. De moeder kan niet inzien dat dit zorgt voor een hoge mate van (emotionele) onveiligheid. De kinderrechter acht het niet in het belang van [minderjarige 1] om te worden overgeplaatst naar een andere (neutrale) setting. Ten eerste is er geen zicht op een plek en zou overplaatsing naar alle waarschijnlijkheid betekenen dat [minderjarige 1] op een crisisplek belandt. Bovendien is [minderjarige 1] bezig met het traject van MST-CAN, dat positief verloopt, en hem nu overplaatsen naar een voor hem totaal nieuwe omgeving zou dit traject verstoren.
De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen bij de oma dan ook toewijzen.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige 2]
De Raad handhaaft zijn standpunt dat [minderjarige 2] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en verwijst naar het raadsrapport dat tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2023 uitvoerig is besproken en de toelichting daarop. De zorgen over [minderjarige 2] zijn niet anders dan die over [minderjarige 1] . Beide kinderen hebben geen contact met de andere ouder. De ouders laten zien hun problemen op te willen lossen door middel van agressie en strijd. Daarmee geven zij een verkeerd voorbeeld aan de kinderen. De wijze waarop de moeder tracht regie en controle te houden, maakt het lastig voor de GI om met haar samen te werken. [minderjarige 2] krijgt van de moeder op dit moment niet de (emotionele) ruimte om contact met de vader te hebben. De moeder laat ook tijdens de mondelinge behandeling zien dat zij een bepaald beeld van de vader heeft en vraagt op een dwingende manier van alle betrokken om haar daarin te bevestigen. Het is van belang dat [minderjarige 2] de rust en ruimte krijgt om een eigen visie te ontwikkelen.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat niet is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. De benodigde hulpverlening wordt in het vrijwillig kader geaccepteerd. [minderjarige 2] heeft een intake gehad bij 4mb, er is een behandelplan opgesteld en er hebben al vier behandelmomenten plaatsgevonden. Dit loopt goed. De moeder heeft hard gezocht naar hulp voor de kinderen en zij zet alles in voor [minderjarige 2] wat nodig is. [minderjarige 2] wordt daardoor niet in haar ontwikkeling bedreigd. Bovendien heeft de moeder een enorm wantrouwen jegens de GI en is het zeer de vraag in hoeverre een ondertoezichtstelling toegevoegde waarde zal hebben. Daarom moet het verzoek worden afgewezen. Als het verzoek toch wordt toegewezen dan verzoekt de moeder om de ondertoezichtstelling niet voor de volledige periode uit te spreken en een andere GI te benoemen.
Door en namens de vader is aangevoerd dat het verstandig zou zijn om ook voor [minderjarige 2] een ondertoezichtstelling uit te spreken. De vader zou graag het contact met [minderjarige 2] herstellen. Hij heeft [minderjarige 2] eenmaal kort gezien bij het zwembad en merkte toen dat [minderjarige 2] dat wel ongemakkelijk vond. De vader heeft het behandelplan van 4mb ontvangen. Daarin wordt bij de behandeldoelen (contactherstel met) de vader niet genoemd. Het is daarom van belang dat de GI dit zal monitoren.
De jeugdzorgwerker heeft aangegeven dat hij een ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] noodzakelijk vindt. Het is van belang dat de ouders in gesprekken met de hulpverlening samen bekijken hoe ze in het belang van de kinderen het beste vorm kunnen geven aan de situatie.
[minderjarige 2] heeft in haar brief geschreven dat zij niet naar de rechtbank durft te komen om met de kinderrechter te praten omdat zij bang is dat zij weer uit huis wordt geplaatst. [minderjarige 2] voelt zich door de vader aan de kant geschoven. Hij heeft nu een relatie met een andere vrouw en hij blijkt met die vrouw een dochter te hebben die 11 jaar oud is. Dat vindt [minderjarige 2] heel raar allemaal. Er is veel gebeurd waardoor het op school niet goed ging en waardoor [minderjarige 2] nu in therapie is. [minderjarige 2] is bang voor een ondertoezichtstelling en zij wil dat het allemaal stopt. [minderjarige 2] wil haar vader niet meer zien.
De kinderrechter is in haar beschikking van 5 juli 2023 uitgebreid ingegaan op de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij heeft toen geconcludeerd dat beide kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daarvan is ook nu nog sprake.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de kinderrechter het verzoek om ondertoezichtstelling echter aangehouden omdat hulpverlening in het vrijwillig kader door beide ouders werd geaccepteerd. Ook daarin is geen verandering gekomen. Toch is de kinderrechter van oordeel dat de thans ingezette en door beide ouders geaccepteerde hulpverlening onvoldoende waarborgen biedt voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] . Gelet op de forse agressieregulatieproblematiek van de moeder en de emotionele onveiligheid die zij daarmee creëert, alsook de ernst van de problematiek en de stappen die nog gezet moeten worden, acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] noodzakelijk. Bovendien wordt de vader wel geïnformeerd over de hulpverlening voor [minderjarige 2] , maar wordt hij daarbij niet betrokken.
Tijdens de ondertoezichtstelling dient in ieder geval te worden gewerkt aan de doelen zoals vermeld door de Raad in zijn rapport, te weten:
- [minderjarige 2] kan haar emoties op gepaste manier uiten.
- [minderjarige 2] heeft een onbelast contact met beide ouders alsook met [minderjarige 1] .
- De ouders communiceren op constructieve wijze over [minderjarige 2] .
De kinderrechter zal het verzoek van de Raad dan ook toewijzen. Daarbij wordt de ondertoezichtstelling beperkt in duur, zodat de termijn gelijk loopt met de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] .
Vervanging GI
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij haar verzoek om vervanging van de GI handhaaft. Verwezen wordt naar het verzoekschrift dat tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2023 uitvoerig is besproken en de toelichting daarop. Dat er geen instemmingsverklaring van een andere GI is, maakt het verzoek niet anders. Ter aanvulling op het verzoek wordt aangevoerd dat er bij de moeder een enorm wantrouwen bestaat richting de GI en inmiddels ook richting de huidige jeugdzorgwerker. De moeder heeft een klacht tegen hem ingediend. Er is sprake van tunnelvisie bij de GI en er wordt niet met de moeder samengewerkt. Daarom is het van belang een andere GI te benoemen.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat de samenwerking met de jeugdzorgwerker goed verloopt. Vervanging van de GI biedt geen oplossing voor de problemen die de moeder ervaart. De huidige jeugdzorgwerker heeft de situatie voldoende onder controle. Het benoemen van een andere GI zal naar verwachting dezelfde problemen met de moeder gaan geven.
De jeugdzorgwerker geeft aan dat de samenwerking met de vader en de oma goed verloopt. Contact met de moeder verloopt moeizaam. Tijdens contacten met de jeugdzorgwerker is de moeder emotioneel, boos en schreeuwt zij, waarbij er ook bedreigingen worden geuit. De jeugdzorgwerker ziet geen toegevoegde waarde wat betreft het verzoek van de moeder tot vervanging GI. Een andere GI zal niet per definitie een andere lijn hanteren of ander beleid gaan voeren.
De Raad stelt zich op het standpunt dat vervanging van de GI niet in het belang van de kinderen is en dat het verzoek moet worden afgewezen.
De kinderrechter betreurt het dat het met de komst van en inzet door de huidige jeugdzorgwerker wederom niet is gelukt om een constructieve samenwerkingsrelatie met de moeder op te bouwen. Gebleken is dat de moeder niet in staat is om open te staan voor visies of ideeën die afwijken van wat zij vindt. Dit is volgens de kinderrechter echter niet de voornaamste reden dat de samenwerkingsrelatie met de GI (nog) niet tot stand is gekomen. Die is gelegen in de forse agressieregulatieproblematiek van de moeder, waardoor een discussie al vrij snel uitmondt in een schreeuw- en scheldpartij, al dan niet met bedreigingen. Dat is ook gebleken tijdens de mondelinge behandeling, waarbij de moeder de vader met fysiek geweld heeft bedreigd, hem in het gezicht heeft gespuugd en schreeuwend en scheldend de zaal heeft verlaten. Met de overige betrokkenen is de kinderrechter dan ook van oordeel dat vervanging van de GI geen meerwaarde heeft en ook niet in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Bovendien is door zowel Jeugdbescherming Brabant als het Leger des Heils kenbaar gemaakt dat zij niet in staat dan wel bereid zijn om de uitvoering van de ondertoezichtstelling op zich te nemen.
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI dan ook afwijzen.
Contactregeling moeder - [minderjarige 1]
Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij [minderjarige 1] al maanden niet heeft gezien, terwijl daar geen reden voor is. De GI heeft geen enkele moeite gedaan om contactherstel tussen [minderjarige 1] en de moeder te laten plaatsvinden. De moeder en haar advocaat hebben herhaaldelijk verzocht om het contact te herstellen, maar de GI onderneemt feitelijk geen actie en verwijst naar de hulpverlening van MST-CAN en 4mb. Dit terwijl 4mb al heeft aangegeven dat zij de omgang niet kunnen begeleiden of organiseren. De GI had een eerste contact tussen de moeder en [minderjarige 1] zelf kunnen begeleiden maar was daartoe niet bereid. In het verleden heeft de GI wel contacten tussen de moeder en de vader en de kinderen begeleid, dus de moeder begrijpt niet waarom dat in de huidige situatie niet mogelijk zou zijn. Nu [minderjarige 1] inmiddels weer regelmatig contact met de moeder heeft via WhatsApp en dit contact goed verloopt, is de moeder van mening dat begeleid contact niet meer nodig is. Daarom handhaaft de moeder haar (gewijzigde) verzoek ten aanzien van het contact met [minderjarige 1] .
Door en namens de vader is aangegeven dat er geen ruimte is om het verzoek van de moeder toe te wijzen, gelet op wat [minderjarige 1] zelf aangeeft over het contact met de moeder. Daarom moet het verzoek van de moeder worden afgewezen.
De jeugdzorgwerker heeft naar voren gebracht dat hij met zowel MST-CAN als 4mb heeft gesproken over contactherstel tussen [minderjarige 1] en de moeder. Bij MST-CAN heeft [minderjarige 1] aangegeven dat er te veel is gebeurd en dat hij bang is als hij wel contact heeft met de moeder dat het weer verkeerd gaat. [minderjarige 1] geeft aan dat hij af en toe appt met de moeder. De jeugdzorgwerker heeft geprobeerd aan de moeder uit te leggen dat de GI het contact niet kan begeleiden en dat er hulpverlening nodig is voor het contactherstel met [minderjarige 1] omdat de situatie complex is. De hulpverlening vanuit 4mb kan zelf het contact niet begeleiden, maar zal wel onderzoeken wat er voor de moeder en [minderjarige 1] nodig is om goed in contact met elkaar te zijn zonder dat dit contact escaleert. Vervolgens moet worden gekeken wat er mogelijk is in het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder en zal er een passend opbouwplan worden opgesteld.
De Raad vindt het van belang dat er goed gekeken wordt naar wat [minderjarige 1] aangeeft.
De kinderrechter is van oordeel dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn om het contactherstel tussen [minderjarige 1] en de moeder te bespoedigen. Er is inmiddels weer contact via WhatsApp en vanuit de GI en de hulpverlening wordt ingezet op het vormgeven van verder contactherstel. Op basis van de stukken en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling, ziet de kinderrechter geen aanleiding om hiervan af te wijken. Zij acht dit ook niet in het belang van [minderjarige 1] .
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder tot het bepalen van een contactregeling dan ook afwijzen.
Hulpverlening door 4mb
Door en namens de moeder is verzocht om te bepalen dat de GI alle medewerking dient te verlenen aan de inzet van hulpverlening ten behoeve van de moeder en de kinderen door 4mb dan wel een andere passende organisatie, voor opvoedondersteuning, contactbegeleiding en traumaverwerking bij de kinderen. In haar verzoek en tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2023 heeft de moeder uitgelegd waarom zij haar medewerking niet kan verlenen aan de hulpverlening van MST-CAN en waarom zij de hulpverlening van 4mb passend vindt. De moeder voert nu aan dat er door de GI geen onderzoek heeft plaatsgevonden of het MST-CAN traject daadwerkelijk passend is. Wanneer de jeugdzorgwerker dit wel heeft onderzocht, dan is de moeder daar niet in betrokken en is er geen sprake van een deugdelijk onderzoek. De moeder handhaaft haar verzoek en stelt daarbij dat zij van mening is dat de hulpverlening uitsluitend door 4mb dient plaats te vinden.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat de inzet van MST-CAN goed verloopt en dat het van belang is om met deze hulpverlening door te gaan. Het verzoek van de moeder moet dan ook worden afgewezen.
De jeugdzorgwerker is van mening dat de inzet van MST-CAN passend is.
De samenwerking tussen de behandelaars van MST-CAN, [minderjarige 1] , de vader en de oma verloopt op een positieve manier. Ook ligt inmiddels een goed uitgewerkt opbouwschema voor contacten tussen [minderjarige 1] en de vader. Gelet op de positieve resultaten is de jeugdzorgwerker van mening dat deze hulpverlening kan bieden wat nodig is. Vanuit MST-CAN wordt een positieve uitwerking gezien bij de vader en is gebleken dat de vader volgens de testen geen middelen gebruikt. Dit betekent niet dat hij in het verleden niet heeft gebruikt en de verslavingsproblematiek blijft een aandachtspunt. Bij MST-CAN is de indruk dat de vader oprecht is in zijn meewerkende houding en de jeugdzorgwerker heeft geen kennis van feiten of omstandigheden die maken dat hij daarover anders zou moeten denken. Doordat de moeder elke samenwerking weigert, kan MST-CAN niets doen voor de moeder en haar opvoedsituatie. Om de moeder tegemoet te komen, heeft de jeugdzorgwerker op 14 juli 2023 samen met MST-CAN en 4mb overleg gehad. Daarbij zijn afspraken gemaakt dat 4mb aan de slag zal gaan rondom de moeder en haar opvoedsituatie en zal gaan kijken wat er nodig is met betrekking tot het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder. Vanwege de zomervakantie is dit nog niet verder uitgewerkt. Wel heeft de jeugdzorgwerker van 4mb begrepen dat er in week 33 contact is geweest met de moeder en dat er een start is gemaakt. Duidelijk is dat 4mb dit kan oppakken. Het is inderdaad wel zo dat 4mb de contactmomenten niet zelf kan begeleiden, zoals dit door MST-CAN in het begin is gedaan in het contact tussen [minderjarige 1] en de vader.
De Raad brengt naar voren dat MST-CAN vertrouwd is voor [minderjarige 1] en dat het in zijn belang is om deze hulpverlening voort te zetten.
De kinderrechter is van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is om de hulpverlening van MST-CAN stop te zetten. Het is duidelijk dat [minderjarige 1] hier baat bij heeft en dat de samenwerking met de vader en de oma goed verloopt. De jeugdzorgwerker heeft de afgelopen periode overleg gehad met MST-CAN en 4mb om te bezien wat de mogelijkheden zijn voor een traject met beide hulpverleningsinstanties waarbij alleen 4mb zich bezighoudt met de thuissituatie van de moeder. Hiermee wordt volgens de kinderrechter in voldoende mate rekening gehouden met de bezwaren van de moeder ten aanzien van MST-CAN.
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder betreffende de hulpverlening door (uitsluitend) 4mb dan ook afwijzen.
Bijzondere curator
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de moeder verzocht om het benoemen van een bijzondere curator voor [minderjarige 1] om zijn belangen te behartigen en om vast te stellen wat er in zijn hoofd omgaat. [minderjarige 1] zit in een loyaliteitsconflict en er is bij hem sprake van niet aangeboren hersenletsel.
Namens de vader is naar voren gebracht dat een bijzondere curator voor [minderjarige 1] op dit moment niet noodzakelijk is. [minderjarige 1] heeft bij de jeugdzorgwerker aangegeven wat hij wel en niet wil, en hij heeft goede contacten bij MST-CAN. Een bijzondere curator heeft in deze situatie dan ook geen toegevoegde waarde.
De jeugdzorgwerker ziet geen toegevoegde waarde in een bijzondere curator voor [minderjarige 1] .
De Raad vraagt om het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator af te wijzen. [minderjarige 1] heeft op dit moment een vertrouwenspersoon. Nog een extra persoon daarbij, alleen omdat de moeder kampt met wantrouwen richting MST-CAN, is niet wenselijk.
De kinderrechter is van oordeel dat er op dit moment geen noodzaak of meerwaarde is om een bijzondere curator voor [minderjarige 1] te benoemen. [minderjarige 1] is bezig met passende hulpverlening, waarbij hij zijn gevoelens kan uiten. Dat het de moeder niet lukt om te horen wat [minderjarige 1] zegt of aangeeft, maakt niet dat er een noodzaak is voor een bijzondere curator.
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder om voor [minderjarige 1] een bijzondere curator te benoemen dan ook afwijzen.
Gelet op de aard van de maatregelen zal de kinderrechter de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen en de beslissing tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals verzocht door de GI. Dat betekent dat deze beslissingen alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissingen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, van 25 september 2023 tot 25 januari 2024;
stelt [minderjarige 2] onder toezicht van de GI met ingang van 15 september 2023 tot 25 juli 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is op 15 september 2023 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. Phillips, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.