ECLI:NL:RBZWB:2023:7039

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/410617 / JE RK 23-1032
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een contactregeling voor een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een contactregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de Gecertificeerde Instelling (GI), die op 24 mei 2023 een verzoek heeft ingediend om een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen. De ouders van [minderjarige] zijn gescheiden en het ouderlijk gezag wordt gezamenlijk uitgeoefend. De GI heeft aangegeven dat er behoefte is aan een duidelijke zorgregeling, vooral gezien de bijzondere behoeften van [minderjarige], die kenmerken vertoont van autisme en ADHD.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2023 zijn de moeder en haar advocaat, alsook de vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De vader is niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de omgang tussen [minderjarige] en de vader, vooral naar aanleiding van signalen van stress en spanningen bij [minderjarige] tijdens de contactmomenten. De kinderrechter heeft besloten de contactregeling voorlopig op te schorten, in afwachting van meer duidelijkheid over de thuissituatie van de vader en zijn mogelijkheden om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige].

De kinderrechter heeft de zaak aangehouden tot een volgende mondelinge behandeling, waarbij de jeugdzorgwerker de gelegenheid krijgt om het verzoek nader toe te lichten. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/410617 / JE RK 23-1032
Datum uitspraak: 29 augustus 2023

Beschikking van de kinderrechter over het vaststellen van een contactregeling

in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. T. Möller te Tilburg,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Dit blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 24 mei 2023, ingekomen bij de griffie op
2 juni 2023;
- het op 18 augustus 2023 ingekomen e-mailbericht van de vader;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde brief van de heer [psycholoog] Kind en Jeugd van 25 augustus 2023.
Op 29 augustus 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- mevrouw [naam 1] vertegenwoordigster van de GI;
  • de moeder en haar advocaat;
  • mevrouw [naam 2] , vertegenwoordigster van de Raad.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 4 januari 2023 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot 4 januari 2024.

Het verzoek

Door de GI is - oorspronkelijk - verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen met de navolgende inhoud:
  • In de even weken gedurende de weekenden is [minderjarige] bij de vader; van zaterdag 11:00 uur ophalen bij de moeder tot zondag 18:30 uur terug bij de moeder. In de oneven weken gedurende de weekenden is [minderjarige] bij de moeder.
  • Zomervakantie. Gedurende de eerste tweeëneenhalve week is [minderjarige] bij de moeder met een wisselmoment op donderdag, vanaf donderdag is [minderjarige] bij de vader tot zondag van week 5 van de zomervakantie en in de laatste week bij de moeder, met dien verstande, dat: de zomervakantie van 2023 start op 15 juli; [minderjarige] is vanaf de start tot donderdag 3 augustus 2023 bij de moeder; op 3 augustus 2023 haalt de vader [minderjarige] om 15:00 op; vanaf dan is [minderjarige] tot zondag 20 augustus 2023 bij de vader; [minderjarige] is op zondag 20 augustus 2023 om 18:30 weer bij de moeder. De laatste week van de vakantie is [minderjarige] bij de moeder.
  • Overige vakanties. De eerste week is [minderjarige] bij de vader, in de andere week is hij bij de moeder. Het wisselmoment is op zondagmiddag 15:00 uur. Bij vakanties van één week wordt de week gesplitst. De eerste helft van de week bij de vader, de tweede helft bij de moeder met een wisselmoment op donderdagmiddag 15:00 uur.
Tevens is verzocht de aldus vast te stellen regeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Door de GI is het verzoek mondeling gewijzigd, in die zin dat geen regeling meer wordt gevraagd voor zover het de zomervakantie betreft. Wel handhaaft zij het verzoek met betrekking tot de weekendregeling en de overige vakanties.

Het standpunt van de verzoeker

Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk - samengevat - het volgende aangevoerd. De ouders zijn een ouderschapsplan overeengekomen, dat echter al is opgesteld toen [minderjarige] één jaar oud was. Door de ouders wordt telkens gewezen op dit plan, terwijl dit niet langer actueel is en daarin bovendien niets is opgenomen over een verdeling van de zorgtaken over [minderjarige] . Beide ouders wensen een aanpassing van het ouderschapsplan, maar gedurende de ondertoezichtstelling zijn er daarin nog geen stappen gezet.
Het is van groot belang dat er duidelijkheid komt voor alle betrokkenen over de omgang tussen de vader en [minderjarige] en dat een zorgregeling wordt vastgelegd. Juist voor [minderjarige] is het noodzakelijk dat hij weet waar hij aan toe is en dat er zo min mogelijk van die plannen wordt afgeweken. De moeder geeft daarover aan dat [minderjarige] het nodig heeft om minimaal één week van tevoren te worden voorbereid op belangrijke gebeurtenissen, waaronder de omgang en dat bij geringe veranderingen [minderjarige] al bepalend gedrag laat zien. De moeder krijgt hiervoor ondersteuning vanuit [zorgaanbieder] . Verder maakt zij thuis gebruik van een pictobord waarop zij [minderjarige] laat zien hoe zijn dag eruit ziet. Daarnaast loopt er een onderzoek naar de prikkelverwerking van [minderjarige] . Daaruit is nog weinig bekend.
De jeugdzorgwerker heeft met de ouders verschillende keren gesprekken gevoerd over de
vakanties en de omgang. Dit heeft echter niet geresulteerd in gezamenlijke afspraken. Daarbij speelt tevens een rol dat de vader wisselend in beeld is geweest in het leven van [minderjarige] . Zo was hij vorig jaar in de zomer veel in het buitenland en was hij niet in de gelegenheid om [minderjarige] op te vangen. De jaren ervoor was er maar weinig contact tussen [minderjarige] en de vader. Niettemin wordt het vaststellen van een zorgregeling van belang geacht, met name omdat vakanties een telkens terugkerend onderwerp zijn. De jeugdzorgwerker heeft daarom een voorstel gedaan waar beide ouders zich in konden vinden.
Mondeling is aanvullend opgemerkt dat gedurende de afgelopen zomervakantieperiode het voor de vader lastig is gebleken om aan te sluiten bij [minderjarige] en heeft de vader vaak corrigerend opgetreden. Daarbij heeft [minderjarige] aan de jeugdzorgwerker verteld dat hij van de vader niet mee mocht gaan zwemmen, nadat hij in zijn broek had gepoept. Uit [minderjarige] uitlatingen kon duidelijk worden opgemaakt dat de vakantieperiode bij de vader door hem als zeer stress- en spanningsvol is beleefd en dat dit er mede voor heeft gezorgd dat hij erg naar zijn moeder verlangde. Dit heeft de GI doen besluiten haar verzoek aldus te wijzigen dat niet langer wordt verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen voor de zomervakantieperiode. Wel handhaaft zij het verzoek voor zover dit de weekendregeling en de overige vakanties betreft, waarbij wordt aangetekend dat de vakanties voor de duur van één week worden opgesplitst, aldus dat [minderjarige] gedurende de helft daarvan bij de vader is.

De standpunten van de belanghebbenden

De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat de moeder de motivatie van de GI voor haar actuele als zodanig gewijzigd verzoek tot vaststelling van een zorgregeling begrijpt. Wel plaatst de moeder daarbij als kanttekening dat [minderjarige] een bijzondere jongen is, die extra veel aandacht nodig heeft. [minderjarige] laat ook zien moeite te hebben met teveel veranderingen/wisselingen. Daarom krijgt hij wekelijks individuele begeleiding van Autisme en ADHD [centrum] . De advocaat legt een brief over van de heer [psycholoog] Kind en Jeugd verbonden aan [centrum] . De inhoud daarvan luidt - samengevat - als volgt:
Bij [minderjarige] zijn kenmerken zichtbaar van autisme en ADHD, waarvoor hij nog geen diagnose kent. [minderjarige] laat een aanzienlijk verschil zien tussen zijn kalenderleeftijd en zijn sociaal-emotionele leeftijd. In het bijzonder is duidelijk geworden dat hij grote moeite heeft met zijn emotieregulatie en met zijn vermogen om te kunnen omgaan met veel prikkels, onduidelijkheid en weinig structuur. [minderjarige] kent gescheiden ouders, waardoor hij met enige regelmaat wisselt tussen twee gezinssituaties. Momenteel speelt wekelijkse individuele begeleiding een essentiële rol in het ondersteunen van [minderjarige] ontwikkeling. Deze begeleiding biedt hem een veilige omgeving, waarin hij zich vrij kan uiten en kan werken aan het verbeteren van zijn sociale vaardigheden, communicatie en emotioneel begrip. Het ontwikkelen van de juiste emotieregulatievaardigheden maakt daarvan eveneens onderdeel uit. Belangrijk is dat die begeleiding wekelijks kan worden gecontinueerd. Indien deze zorg voor langere periodes wordt onderbroken, zal dit het vasthouden van [minderjarige] groei in dit stadium van de begeleiding ernstig belemmeren. In dat geval krijgt [minderjarige] onvoldoende mogelijkheden om zijn aangeleerde nieuwe vaardigheden vast te houden en zich eigen te maken, met als gevolg dat hij deze wederom kan verliezen, zeker wanneer hij zichzelf treft in een onrustige of ongestructureerde omgeving. Zijn probleemgedrag kan dan wederom terugkeren en zelfs verergeren. Dit maakt dat de zorg voor [minderjarige] zo goed mogelijk dient te worden opgevolgd om bovenstaand scenario te voorkomen.
De moeder maakt zich ernstige zorgen over het feit dat [minderjarige] doodsbang is teruggekeerd van de zomervakantieperiode bij de vader. Naast hetgeen daarover al is opgemerkt, wijst de moeder erop dat [minderjarige] duidelijk laat blijken moeite te hebben met de nieuwe thuissituatie van de vader, sinds die is verhuisd en er sprake is van een samengesteld gezin. Met name de dochter van de nieuwe partner van de vader heeft uitspraken gedaan die [minderjarige] angstgevoelens hebben bezorgd. [minderjarige] laat blijken dat hij de contactmomenten het liefst één op één met zijn vader zou willen doorbrengen. Er is tevens sprake van moeizame oudercommunicatie, wat maakt dat de hiervóór beschreven zorgaspecten tussen de moeder en de vader onderling niet bespreekbaar zijn.
Door de vertegenwoordigster van de Raad is naar voren gebracht dat de Raad in beginsel voorstander is van een duidelijke voor alle betrokkenen houvast biedende zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de vader, zoals de GI die nastreeft. Er kan echter niet voorbij worden gegaan aan de signalen die van [minderjarige] worden ontvangen, zoals het broekpoepen tijdens de contactmomenten bij de vader, waaruit duidelijk blijkt dat hij kampt met stressgevoelens en spanningen. Uit hetgeen door de moeder en haar advocaat en de GI (aanvullend) daarover tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, blijkt van terechte zorgen over het verloop van de contactmomenten in de thuissituatie bij de vader. Onduidelijk is of en in hoeverre de vader oog heeft voor de kindeigen problematiek van [minderjarige] en rekening houdt met de specifieke behoefte van [minderjarige] aan structuur, extra aandacht en duidelijkheid. Ook is onduidelijk of de vader open staat om in het belang van [minderjarige] - al dan niet met behulp van extra ondersteuning - te werken aan verbetering van zijn thuissituatie. De vader is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet verschenen, wat maakt dat hij daarover niet kon worden bevraagd. Dit alles overziend stelt de Raad zich op het standpunt dat er eerst zicht dient te komen op de zorg- en opvoedsituatie bij de vader en dat in afwachting daarvan de regeling inzake de uitvoering van de zorg- en opvoedtaken voorlopig wordt opgeschort.

De beoordeling

Volgens artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Vast is komen te staan dat er geen sprake is van een door de rechtbank bij beschikking vastgestelde regeling waarvan een wijziging zou kunnen worden gevraagd. Het verzoek van de GI wordt dan ook aangemerkt als een verzoek tot het vaststellen van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen [minderjarige] en de vader.
De GI verzoekt een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen thans in de vorm van een weekendregeling en gedurende de vakanties, met uitzondering van de zomervakantie. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aanvullend door de GI naar voren is gebracht, blijkt van ernstige zorgen over het verloop van het verblijf van [minderjarige] bij de vader tijdens de afgelopen zomervakantieperiode. De kinderrechter deelt die zorgen. Verder vindt de kinderrechter met de Raad dat op dit moment niet op het verzoek kan worden beslist zolang er onvoldoende zicht is op de thuissituatie van de vader en zijn (on)mogelijkheden om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . De kinderrechter zal de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader dan ook voorlopig opschorten.
Hierbij betrekt de kinderrechter de omstandigheid dat de vader niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, terwijl zijn mening voor de beoordeling van het verzoek van belang is. Ook vindt de kinderrechter het van belang dat mevrouw [deskundige] , de direct betrokken jeugdzorgwerker, in de gelegenheid wordt gesteld het verzoek nader mondeling toe te lichten.
Op grond hiervan zal de kinderrechter de huidige zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de vader opschorten tot de volgende mondelinge behandeling.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
schort de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader,
voorlopig, op;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
20 oktober 2023 om 09:00 uur, bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, Stationslaan 10, 4815 GW;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die zitting voor de moeder en haar advocaat, de vader, de GI en de Raad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 4 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.