ECLI:NL:RBZWB:2023:7044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/410755 / JE RK 23-1077
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij overdracht en de rol van de moeder in de zorg voor de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voogdij over een minderjarige, aangeduid als [minderjarige01]. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om ontslag uit de voogdij over [minderjarige01] ten gunste van de pleegouders, mevrouw [de pleegmoeder01] en de heer [de pleegvader01]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige01] sinds 2016 bij de pleegmoeder verblijft en dat de pleegvader sinds 2018 betrokken is. De GI heeft de afgelopen jaren gewerkt aan randvoorwaarden voor de voogdij-overdracht, waarbij de zorgen van de biologische moeder over het contact met haar dochter en de hulpverlening zijn meegenomen. De moeder heeft haar bezorgdheid geuit over de gevolgen van de voogdij-overdracht voor haar contact met [minderjarige01] en de zorg die zij ontvangt. De rechtbank heeft de belangen van [minderjarige01] afgewogen en geconcludeerd dat de overdracht van de voogdij naar de pleegouders in haar belang is. De rechtbank heeft de GI ontslagen van de voogdij en de pleegouders gezamenlijk met de voogdij belast, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/410755 / JE RK 23-1077
Datum uitspraak:

Beschikking rechtbank over voogdij overdracht

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Tilburg, hierna te noemen: gecertificeerde instelling (GI),
betreffende

[minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2012,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,

MEVROUW [de pleegmoeder01] en DE HEER [de pleegvader01] ,

hierna te noemen de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van GI van 15 mei 2023, ingekomen 9 juni 2023.
Verschenen zijn:
  • de moeder;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • de pleegouders;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.

De feiten

Bij beschikking van deze rechtbank van 2 november 2017 is de GI tot voogdes over [minderjarige01] benoemd.
[minderjarige01] verblijft op een bij de rechtbank bekend adres.

Het verzoek

De GI verzoekt haar op grond van 1:322, eerste lid sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) te ontslaan uit de voogdij over de [minderjarige01] , ten gunste van mevrouw [de pleegmoeder01] en de heer [de pleegvader01] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de verzoeker

Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk - samengevat - het navolgende aangevoerd.
[minderjarige01] woont vanaf juli 2016 bij de huidige [de pleegmoeder01] . Vanaf 2018 is ook [de pleegvader01]
betrokken als partner/man van de pleegmoeder en neemt hij mede de zorg/opvoed-taken ten aanzien van [minderjarige01] op zich. In november 2019 startten pleegmoeder en [de pleegvader01] een gezinshuis en worden er 5 kinderen (fasegewijs) bijgeplaatst. In 2021 wordt [de pleegvader01] formeel pleegvader van [minderjarige01] .
In juli/augustus 2022 hebben de pleegouders aangegeven pleegoudervoogdij te willen.
Vanuit de pleegzorgaanbieder is gestart met 7 criteria voor pleegoudervoogdij op schrift te stellen en te komen tot een advies. [hulpverlening01] (individuele therapie/systemisch werken met het systeem) is meegenomen in de wens van de pleegouders. Er wordt daarin meerwaarde gezien voor [minderjarige01] , middels het gevoel van een basis/ergens bij horen en verbinding voelen. De pleegouders hebben daarbij als aandachtspunt moeten meewegen wat de betekenis hiervan voor de andere kinderen is en hoe zich dit gaat verhouden. De voormalig pleegvader en zijn partner hebben aangegeven te begrijpen dat dit voor [minderjarige01] belangrijk kan zijn en veel kan betekenen en daar achter te kunnen staan.
In oktober 2022 is er vanuit jeugdbescherming een kernbeslissing genomen, luidende dat
men positief staat tegenover pleegoudervoogdij maar dat er wel enkele randvoorwaarden zijn, waaraan voldaan moet zijn om pleegoudervoogdij mogelijk en wenselijk te maken, te weten:
- duurzame rust tussen voormalig pleegvader en de huidige pleegouders;
- de positie van [minderjarige01] tussen de andere (gezinshuis)kinderen moet geborgd zijn, hier kan met de pleegouders en [minderjarige01] over gesproken worden;
- de moeder is het nu (nog) niet eens met pleegoudervoogdij; ze is bang dat ze [minderjarige01] dan niet meer te zien krijgt; dit zal met de moeder opgenomen moeten worden.
De afgelopen periode heeft in het teken gestaan van deze randvoorwaarden. Er heerst
inmiddels al weer langere tijd rust in de verhouding tussen de pleegouders en de voormalig
pleegvader en zijn partner. De onderlinge communicatie verloopt weer goed en is in
balans. Met de pleegouders evenals met de moeder is het verzoek gericht op pleegoudervoogdij besproken, waarbij tevens het effect wat dit kan hebben op de andere
kinderen is meegenomen. De moeder is niet altijd voorspelbaar gebleken in haar uitlatingen ten aanzien van dit onderwerp. Zij heeft aangegeven bang te zijn dat zij [minderjarige01] niet meer te zien krijgt, zij wil geen andere begeleider hebben omdat hulpverleners niet te vertrouwen zijn, zij wil graag dat de GI betrokken blijft. Echter kan zij ook aangeven dat ze vindt dat [minderjarige01] lieve pleegouders heeft en dat deze erg goed voor haar dochter zorgen.
Getracht is de angst bij de moeder dat ze [minderjarige01] niet meer te zien krijgt weg te nemen door (nogmaals) de navolgende afspraken te bevestigen:
  • de omgang blijft gehandhaafd op vier maal per jaar;
  • afgewisseld met de omgang zal de pleegmoeder één maal per 4-6 weken foto’s sturen naar de moeder;
  • bekeken zal worden wie in plaats van de GI de begeleiding van de omgang op kan pakken;
  • er zal een goede/warme overdracht moeten komen naar een nieuwe begeleider;
  • zorgaanbieder voor pleegzorg [zorgaanbieder] blijft betrokken.
De GI blijft haar standpunt dat het voor [minderjarige01] verdere ontwikkeling belangrijk is dat de pleegouders belast worden met de pleegoudervoogdij. Het is voor [minderjarige01] van groot belang dat zij zich niet wil/hoeft te onderscheiden van andere kinderen, bijvoorbeeld op school, bij vriendinnen en dat zij tot aan haar volwassenheid bij de pleegouders wil en kan horen. [minderjarige01] spreekt daarover uit dat zij een “buikmama” en een “hartenmama” heeft, zij laat zien dat zij daaraan de zekerheid ontleent ze bij haar “hartenmama” en [de pleegvader01] kan en mag blijven wonen. Er is intussen sprake van een langdurige plaatsing, terwijl er geen zicht meer is op een terugkeer van [minderjarige01] naar de eigen ouder. De biologische moeder is niet altijd in staat geweest om de juiste keuzes voor haar dochter te maken. Op die momenten creëerde zij onveiligheid. Zij heeft geen rol meer in de dagelijkse opvoeding en ondersteuning van [minderjarige01] en kan die ook niet meer gaan vervullen. Wel blijft het van groot belang voor [minderjarige01] en ook voor de moeder dat er tussen hen contact blijft plaats vinden.
Vast is komen te staan dat het perspectief van [minderjarige01] in het pleeggezin lag/ligt. [minderjarige01] is in het gezin van de pleegouders veilig gehecht, de pleegouders hebben zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige01] over te nemen en de gestelde doelen in het kader van de hulpverlening zijn behaald. Wel staat [minderjarige01] nog aangemeld voor Ggz hulp-verlening. Om die reden en om een warme overdracht te kunnen laten plaats vinden zal de GI - op afstand - nog even betrokken blijven.

De standpunten van de belanghebbenden

De moeder merkt op dat zij niet achter het verzoek kan staan. Daarbij spelen meerdere factoren een rol. In de eerste plaats is de huidige contactfrequentie tussen haar en [minderjarige01] te beperkt om met haar dochter een band te kunnen opbouwen. Zij verwacht dat er op het hebben en houden van contact geen toezicht meer zal worden uitgeoefend, als de verzochte voogdij overdracht plaatsvindt. De GI valt dan immers weg. Ook vreest zij dat [minderjarige01] dan niet meer de juiste hulpverlening zal krijgen en zij als ouder gedwongen zal worden om daarvoor gerechtelijke procedures te starten. Verder begrijpt zij niet waarom [minderjarige01] voor Ggz hulpverlening is aangemeld, nu de gevoelens van boosheid waarmee zij kampt hoofdzakelijk verband houden met eerder opgelopen trauma’s. Zij betwist niet dat [minderjarige01] daarvoor hulpverlening nodig heeft, echter is daarvoor in haar opvatting niet de Ggz maar [hulpverlening02] of [hulpverlening01] de meest aangewezen instantie. Het baart de moeder grote zorgen dat [hulpverlening01] is gestopt en dat nu dus de Ggz zal worden ingezet. Het lijkt haast of de pleegmoeder [minderjarige01] medicatie wil gaan geven en gek wil laten verklaren. Dat lijkt nog meer zo, nu de moeder heeft begrepen dat de GI ook niet weet waarom [hulpverlening01] gestopt is en het niet eens is met de inzet van de Ggz. Zij heeft ten slotte haar twijfels over de beschikbaarheid van de pleegouders voor [minderjarige01] op langere termijn, in welk verband zij erop wijst dat de pleegmoeder al eerder een relatie met een andere partner heeft gehad. De scheiding van die partner, het ontstaan van twee nieuwe gezinnen en daarna het verminderen van het contact met de voormalig pleegvader, heeft [minderjarige01] erg beschadigd, aldus de moeder.
De pleegouders hebben naar voren gebracht dat [minderjarige01] relatief veel heeft meegemaakt, waardoor er vaak geen of onvoldoende stabiliteit in haar leven was. Er is daarvoor (systemische) hulpverlening vanuit [hulpverlening01] ingezet, waarmee positieve resultaten zijn bereikt. [minderjarige01] blijkt een vrolijke spring-in-het-veld met een sociaal karakter. Zij doet het ook goed op school. Desondanks zagen zij aanleiding om haar voor Ggz onderzoek aan te melden. Dit niet zozeer vanuit een vermoeden van een psychiatrische stoornis, maar omdat [minderjarige01] de puberteitsfase ingaat en zij zien dat zij door de chaos in haar hoofd meer moeite krijgt om voor zichzelf zaken goed te organiseren. De verwachting is dat een Ggz onderzoek duidelijkheid kan bieden of daaraan bijvoorbeeld ADHD problematiek of een andere oorzaak ten grondslag ligt en wat [minderjarige01] daarvoor nodig heeft. De moeder laat blijken moeite te hebben met het verzoek tot voogdij-overdracht. Zij vermoeden dat daaraan onderliggend is dat de moeder zorgen heeft of/in hoeverre zij in geval van bedoelde overdracht als ouder in beeld blijft voor [minderjarige01] . In dat verband wensen zij te benadrukken dat zij zich op het standpunt stellen dat zij het in het belang van [minderjarige01] achten dat zij en de moeder met elkaar contact kunnen blijven onderhouden. Ook wijzen zij erop dat er uitvoering wordt gegeven aan de afspraken, die zijn gemaakt over het periodiek sturen van foto’s van [minderjarige01] naar de moeder.
Namens de Raad is aangevoerd dat de Raad zich kan voorstellen dat de moeder in een lastige positie verkeert. In de eerste plaats omdat het contact tussen haar en [minderjarige01] beperkt en omkaderd is en voorts wegens oprechte zorgen bij haar of in geval van een voogdij overdracht zij vragen en problemen waar zij tegenaan mocht lopen dan (nog) ergens bespreekbaar kan maken. Daarentegen stelt de Raad tevens vast dat het proces richting de voogdij overdracht door de GI correct en zorgvuldig is doorlopen, onder meer door daaraan randvoorwaarden te verbinden. Specifiek voor [minderjarige01] is het van belang dat zij de zekerheid en het vooruitzicht heeft dat zij bij de pleegouders zal kunnen opgroeien. Tevens weegt de Raad mee dat ook in geval van een voogdij-overdracht er voor de moeder altijd wegen beschikbaar zijn die zij kan bewandelen wanneer zij tegen problemen/vraagstukken in relatie tot haar dochter aanloopt en dat zij erop kan/mag vertrouwen dat de pleegouders ook dan met het belang van [minderjarige01] voor ogen zullen blijven handelen en beslissingen zullen nemen. Al deze aspecten tegen elkaar afgewogen komt de Raad tot het advies om het verzoek tot ontslag van de GI uit de voogdij over [minderjarige01] en de pleegouders met de voogdij te belasten toe te wijzen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:322 BW kan iedere voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien een daartoe bevoegd persoon/gecertificeerde instelling zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de rechtbank deze overneming in het belang van de minderjarige acht.
In het licht daarvan overweegt de rechtbank op grond van de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling als volgt.
Vast staat dat [minderjarige01] sinds medio 2016 bij de huidige pleegmoeder verblijft, dat vanaf 2018 ook [de pleegvader01] betrokken is en zij vervolgens de zorg/opvoedtaken ten aanzien van [minderjarige01] op zich hebben genomen. Sinds 2019 fungeren pleegmoeder en [de pleegvader01] als gezinshuis. In 2022 hebben de pleegouders kenbaar hebben gemaakt bereid te zijn om met de voogdij over [minderjarige01] te worden belast. De GI heeft dit onderzocht en heeft overlegt met de betrokken hulpverlening. Zo is de GI tot randvoorwaarden gekomen. Nu is de GI van mening dat zo veel als mogelijk aan die randvoorwaarden is voldaan. Daarbij is de randvoorwaarde waar minder aan voldaan is, die van de acceptatie door de moeder. De rechtbank stelt vast dat de moeder zich grote zorgen maakt. Zij heeft maar weinig contact met [minderjarige01] en is bang dat dit weinige contact zal stoppen, als de pleegouders de voogdij krijgen. Ook maakt zij zich zorgen over waar zij terecht kan met haar vragen en zorgen over [minderjarige01] . Tot slot maakt zij zich zorgen over de keuzes in de hulpverlening. Als voorbeeld geeft zij de omstandigheid dat [minderjarige01] nu is aangemeld bij de Ggz.
De GI staat op dit moment achter een voogdij-overdracht en heeft een daartoe strekkend verzoek aan de rechtbank gedaan, vergezeld van een schriftelijke bereidverklaring ondertekend door beide pleegouders. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de moeder zich oprecht zorgen maakt. Het is ook gebleken dat het voor de GI lastig is om haar daar in gerust te stellen. De GI, de pleegouders en ook de Raad stellen zich unaniem op het standpunt dat het in het belang van [minderjarige01] is dat (ook) in de toekomst er tussen haar en de moeder contact kan blijven plaats vinden en dat daaraan door alle betrokken actief meegewerkt blijft worden.
Kijkend naar het belang van [minderjarige01] , ziet de rechtbank dat dit alles is begonnen omdat [minderjarige01] het graag wilde. Zij heeft behoefte aan zekerheid over het mogen blijven bij de pleegouders. Dit is ook heel begrijpelijk, gelet op alles wat zij heeft meegemaakt. Gevoelsmatig voor [minderjarige01] kan het overdragen van de voogdij naar de pleegouders daarin een extra bevestiging zijn. Het onderzoek wat de GI heeft gedaan, ziet ook op de vraag of de voogdij bij de pleegouders in goede handen zal zijn en of zij ook de zorg over [minderjarige01] zullen blijven uitoefenen. Met de GI en de Raad is de rechtbank hiervan zoveel als mogelijk overtuigd geraakt. Er bestaan nooit garanties, maar de pleegouders zijn standvastig in hun wens en hebben zich ook ingezet om aan de gestelde randvoorwaarden te voldoen. De rechtbank twijfelt in ieder geval niet aan de inzet van de pleegouders om het contact tussen de moeder en [minderjarige01] te behouden. De rechtbank maakt zich daarbij geen zorgen over de aanmelding van [minderjarige01] bij de Ggz; het betreft een aanmelding die in overleg met [hulpverlening01] en de GI is gedaan. De Ggz zal onderzoeken of de onrust en chaos die bij [minderjarige01] zichtbaar is verder behandeld kan worden en hoe. Dat is ook juist omdat [minderjarige01] steeds meer last hiervan ervaart, nu zij steeds meer taken en verantwoordelijkheden krijgt, bijvoorbeeld op school.
Wel benadrukt de rechtbank het belang van het aanwijzen van een vaste contactpersoon voor de moeder, die haar vragen zal kunnen beantwoorden en die de contacten kan organiseren en (doen) begeleiden.
Op grond van alle hiervóór vermelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een overdracht van de voogdij van de GI naar de pleegouders in het belang van [minderjarige01] is..
Met inachtneming van het vorenstaande zal het onderhavige verzoek worden toegewezen en zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

De beslissing

De rechtbank:
ontslaat GI van de voogdij over [minderjarige01] ;
belast gezamenlijk met de voogdij over [minderjarige01] :
[de pleegmoeder01] , geboren te [geboorteplaats02] op [geboortedatum02] 1987
en
[de pleegvader01] , geboren te [geboorteplaats03] op [geboortedatum03] 1991;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tempel, kinderrechter, in tegenwoordigheid Baremans, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.