Vast staat dat [minderjarige01] sinds medio 2016 bij de huidige pleegmoeder verblijft, dat vanaf 2018 ook [de pleegvader01] betrokken is en zij vervolgens de zorg/opvoedtaken ten aanzien van [minderjarige01] op zich hebben genomen. Sinds 2019 fungeren pleegmoeder en [de pleegvader01] als gezinshuis. In 2022 hebben de pleegouders kenbaar hebben gemaakt bereid te zijn om met de voogdij over [minderjarige01] te worden belast. De GI heeft dit onderzocht en heeft overlegt met de betrokken hulpverlening. Zo is de GI tot randvoorwaarden gekomen. Nu is de GI van mening dat zo veel als mogelijk aan die randvoorwaarden is voldaan. Daarbij is de randvoorwaarde waar minder aan voldaan is, die van de acceptatie door de moeder. De rechtbank stelt vast dat de moeder zich grote zorgen maakt. Zij heeft maar weinig contact met [minderjarige01] en is bang dat dit weinige contact zal stoppen, als de pleegouders de voogdij krijgen. Ook maakt zij zich zorgen over waar zij terecht kan met haar vragen en zorgen over [minderjarige01] . Tot slot maakt zij zich zorgen over de keuzes in de hulpverlening. Als voorbeeld geeft zij de omstandigheid dat [minderjarige01] nu is aangemeld bij de Ggz.
De GI staat op dit moment achter een voogdij-overdracht en heeft een daartoe strekkend verzoek aan de rechtbank gedaan, vergezeld van een schriftelijke bereidverklaring ondertekend door beide pleegouders. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de moeder zich oprecht zorgen maakt. Het is ook gebleken dat het voor de GI lastig is om haar daar in gerust te stellen. De GI, de pleegouders en ook de Raad stellen zich unaniem op het standpunt dat het in het belang van [minderjarige01] is dat (ook) in de toekomst er tussen haar en de moeder contact kan blijven plaats vinden en dat daaraan door alle betrokken actief meegewerkt blijft worden.
Kijkend naar het belang van [minderjarige01] , ziet de rechtbank dat dit alles is begonnen omdat [minderjarige01] het graag wilde. Zij heeft behoefte aan zekerheid over het mogen blijven bij de pleegouders. Dit is ook heel begrijpelijk, gelet op alles wat zij heeft meegemaakt. Gevoelsmatig voor [minderjarige01] kan het overdragen van de voogdij naar de pleegouders daarin een extra bevestiging zijn. Het onderzoek wat de GI heeft gedaan, ziet ook op de vraag of de voogdij bij de pleegouders in goede handen zal zijn en of zij ook de zorg over [minderjarige01] zullen blijven uitoefenen. Met de GI en de Raad is de rechtbank hiervan zoveel als mogelijk overtuigd geraakt. Er bestaan nooit garanties, maar de pleegouders zijn standvastig in hun wens en hebben zich ook ingezet om aan de gestelde randvoorwaarden te voldoen. De rechtbank twijfelt in ieder geval niet aan de inzet van de pleegouders om het contact tussen de moeder en [minderjarige01] te behouden. De rechtbank maakt zich daarbij geen zorgen over de aanmelding van [minderjarige01] bij de Ggz; het betreft een aanmelding die in overleg met [hulpverlening01] en de GI is gedaan. De Ggz zal onderzoeken of de onrust en chaos die bij [minderjarige01] zichtbaar is verder behandeld kan worden en hoe. Dat is ook juist omdat [minderjarige01] steeds meer last hiervan ervaart, nu zij steeds meer taken en verantwoordelijkheden krijgt, bijvoorbeeld op school.
Wel benadrukt de rechtbank het belang van het aanwijzen van een vaste contactpersoon voor de moeder, die haar vragen zal kunnen beantwoorden en die de contacten kan organiseren en (doen) begeleiden.
Op grond van alle hiervóór vermelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een overdracht van de voogdij van de GI naar de pleegouders in het belang van [minderjarige01] is..