ECLI:NL:RBZWB:2023:7055

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/411765 / JE RK 23-1249 - C/02/411761 / JE RK 23-1247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 29 september 2023 en de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om een verlenging van een jaar. De moeder van de kinderen is alleen met het gezag belast over [minderjarige 1], terwijl de moeder en de vader gezamenlijk gezag uitoefenen over [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een complexe situatie is, gekenmerkt door voortdurende spanningen tussen de ouders, die de ontwikkeling van de kinderen beïnvloeden. De kinderrechter heeft de noodzaak van hulpverlening benadrukt, waarbij de samenwerking tussen de ouders en de betrokken hulpverleners cruciaal is. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen te verlengen tot 29 september 2024, met de hoop dat de inzet van kindbehartigers de stem van de kinderen in het proces kan versterken en de samenwerking tussen de ouders kan verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/411765 / JE RK 23-1249 en C/02/411761 / JE RK 23-1247
Datum uitspraak: 18 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de afzonderlijke zaken van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in beide zaken als belanghebbenden aan:
[de moeder ],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H. van der Sluis-Westerlaan,
[de vader] ,
hierna te noemen: [de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen in de zaak met het kenmerk C/02/411761 / JE RK 23-1247, binnengekomen bij de rechtbank op 5 juli 2023;
  • het verzoekschrift met bijlagen in de zaak met het kenmerk C/02/411765 / JE RK 23-1249, binnengekomen bij de rechtbank op 5 juli 2023;
  • het op 24 juli 2023 ten aanzien van de [minderjarige 1] ontvangen PVA OTS basisplan;
  • het op 24 juli 2023 ten aanzien van de [minderjarige 2] ontvangen PVA OTS basisplan;
  • de op 24 juli 2023 ontvangen reactie van de moeder op het plan van aanpak ondertoezichtstelling;
  • het op 13 september 2023 ingekomen emailbericht van de advocaat van [de vader] , met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 september 2023.
Daarbij waren aanwezig:
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • de moeder en haar advocaat;
  • [de vader] en zijn advocaat.

2.De feiten

De moeder is over [minderjarige 1] alleen met het gezag belast. Over [minderjarige 2] zijn de moeder en [de vader] gezamenlijk met het gezag belast.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 september 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 29 september 2022 tot 29 september 2023.

3.De verzoeken

De GI heeft bij afzonderlijke verzoeken verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de verzoeker

Ter onderbouwing van de verzoeken is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend
- samengevat - het navolgende aangevoerd.
Tussen de moeder en [de vader] loopt op dit moment nog een afzonderlijke bodemprocedure over de zorg/omgangsregeling. In die zaak is de behandeling pro forma aangehouden tot 22 juni 2023, de Gl is verzocht om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de ondertoezichtstelling en het verloop en de actuele situatie van de contactregeling. Ook de advocaten is verzocht hun standpunt kenbaar te maken over het door hen gewenste procesverloop.
De GI heeft bericht niet in staat te zijn om in dat betreffende stadium een gedegen onderbouwd advies uit te brengen over hoe de omgangsregeling eruit moet komen te zien, omdat er nog onvoldoende zicht is op wat beide kinderen wensen en wat in hun belang is. De omgangen evenals de belmomenten worden over het algemeen nageleefd, met uitzondering van het belcontact op de verjaardag van [minderjarige 1] . Echter is en blijft er continu strijd tussen de moeder en [de vader] over allerhande zaken, waar beide kinderen tussenin staan. Ook brengt met name de positie van [minderjarige 1] ten opzichte van [de vader] veel onrust met zich mee. De moeder en [de vader] hebben ieder een eigen visie over de ander en tonen zich daarin vasthoudend. De moeder is van mening dat [de vader] deel mag uitmaken van het leven van [minderjarige 1] , maar aangezien hij niet haar vader is hij deze rol als zodanig niet dient te vervullen. [de vader] ziet dit geheel anders: hij ervaart met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een identieke band, het is voor hem daarom moeilijk te accepteren dat hij geen gelijkwaardige rol in het leven van beide kinderen kan vervullen. Dit zorgt voor een telkens terugkerend patroon van onrust, waardoor de GI er niet of nauwelijks in slaagt stappen te nemen die tot verbetering van de situatie (kunnen) leiden.
Er is speltherapie ingezet om [minderjarige 1] te ondersteunen op sociaal-emotioneel vlak. Daarnaast is ouderbegeleiding ingezet voor de moeder om haar te helpen meer inzicht te krijgen in de betekenis van het gedrag van [minderjarige 1] . Uit de speltherapie is gebleken van een minimale ontwikkeling bij [minderjarige 1] en van zorgen over haar welbevinden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laten zien dat zij op een leeftijdsadequate wijze kunnen vertellen over de verschillende huisjes waar zij wonen. Wel laat [minderjarige 1] daarbij spanningen zien als zij daarover vertelt. Hoewel iedereen in haar verhaal een eigen plek krijgt blijkt het wisselen van huisje lastig voor haar en zorgt dit voor spanningen. Ook is gebleken dat [minderjarige 1] bij de moeder andere dingen vertelt dan bij [de vader] , waaruit valt op te maken dat zij tussen hen klem is geraakt. Opvallend is dat [minderjarige 2] niets laat merken en/of niets aangeeft over de situatie. Dit terwijl er dagelijks/wekelijks onrust is over uiteenlopende zaken.
De per 6 april 2023 - nadat [jeugdhulp] zich had onttrokken - betrokken [hulpverlener] heeft in haar schriftelijk verslag opgemerkt dat individuele gesprekken met de moeder en [de vader] nodig zijn, waarin verkend zal worden hoe aan een behandeling kan worden vorm gegeven. Dit omdat sprake is van een complexe situatie. Er is sprake van zowel kind- als ouderproblematiek, waarvoor al verschillende hulpverlening is ingezet, die echter niet het gewenste resultaat heeft bereikt. Gewerkt dient te worden aan de volgende doelstellingen:
• [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben onbelast contact met [de vader] ;
• [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet belast met de spanningen tussen moeder en [de vader] ;
• Ouders kunnen op constructieve wijze met elkaar overleggen over zaken die [minderjarige 2] aangaan;
• Ouders kunnen op constructieve wijze met elkaar overleggen over de omgangs
/contactregeling, wanneer dat noodzakelijk is;
• Er is geen discussie meer hoe [minderjarige 1] [de vader] noemt;
• [minderjarige 1] heeft duidelijkheid over haar afstamming en over de rol die [de vader] in haar leven speelt;
• Er wordt met [de vader] gewerkt aan het accepteren van zijn rol als hechtingsfiguur van [minderjarige 1] ;
• Opzetten en uitvoeren van het parallel ouderschap;
• Opstellen van een ouderschapsplan.
Specifiek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is geadviseerd hen een stem te geven door het inzetten van een kindbehartiger. Dit betreft een professional die kinderen van gescheiden ouders ondersteunt, die naast het kind staat, helpt de eigen wensen en behoeften in kaart te brengen en een luisterend oor biedt, uitleg geeft over wat er tijdens een scheiding gebeurt en vragen van de kinderen beantwoordt. Ook koppelt de kindbehartiger terug naar de ouders wat de kinderen nodig hebben en brengt deze een advies uit over de ontwikkeling van de kinderen en hun belangen. Hiervoor is op 29 juni 2023 [zorgaanbieder] benaderd. [hulpverlener] zal zich de komende periode gaan richten op de moeder en [de vader] gezamenlijk, meer specifiek voor wat betreft het vorm geven van parallel ouderschap en het opstellen van een ouderschapsplan. Wel geeft de GI aan dat [hulpverlener] aangeeft dat het lastig is om stappen te zetten.
Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verzoekt de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling. Daartoe acht de GI van belang dat de samenwerking tussen de moeder en [de vader] erg kwetsbaar is door de aanhoudende en intensieve onderlinge strijd, de betrokkenheid van verscheidene jeugdbeschermers alsook wegens eerdere fouten van Jeugdbescherming Brabant. De huidige jeugdbeschermer is zeer alert en hoopt door open en transparant naar de ouders te zijn en door intensief samen te werken met [hulpverlener] , de moeder, [de vader] en de overige hulpverlening vooruit te kunnen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zonder tussenkomst van een hulpverlener en een jeugdbeschermer op de achtergrond, die kan positioneren en eventueel juridische middelen in kan zetten wanneer het proces stagneert, kan er niet aan de doelen en daarmee aan de opheffing van de ontwikkelingsbedreiging worden gewerkt.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht ten aanzien van [minderjarige 2] dat ook zij laat blijken dat zij het nodige meekrijgt van de spanningen die er heersen. [minderjarige 2] laat tevens zien dat zij behoefte heeft aan een persoon, die voor haar als klankbord kan fungeren. Er hebben daartoe inmiddels intakegesprekken plaats gevonden bij [zorgaanbieder]. De moeder acht het verloop en resultaat van de hulpverlening via [zorgaanbieder] - waaronder de gesprekken met de kindbehartiger - eveneens van belang in de afzonderlijke bodemprocedure aangaande de zorg/contactregeling. De moeder kan daarom ten aanzien van [minderjarige 2] achter een verlenging van de ondertoezichtstelling staan als verzocht.
Ten aanzien van [minderjarige 1] wordt opgemerkt dat de moeder de doelstellingen waaraan in haar belang nog gewerkt dient te worden onderschrijft. Wel handhaaft zij haar standpunt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door [de vader] ten onrechte worden gelijkgeschakeld en dat in haar visie het daarom nadrukkelijk op zijn weg ligt - bij wijze van primaire doelstelling - te gaan werken aan acceptatie van zijn rol als hechtingsfiguur in het leven van [minderjarige 1] .
5.2
Door en namens [de vader] is aangevoerd dat hij het als storend heeft ervaren dat de GI deels wegens wachtlijsten, ziekte en vakanties geen concrete stappen heeft weten te maken richting een concrete uitbreiding van het contact tussen hem en beide kinderen. Een beslissing van de voorzieningenrechter heeft weliswaar tot een geringe uitbreiding van het contact geleid, maar van een behoorlijke gezinsbeleving is nog steeds geen sprake. Ook laat de regievoering door de GI in zijn geheel en de communicatie en samenwerking van haar met [zorgaanbieder] te wensen over en verzuimt de GI over belangrijke kwesties, waarbij hij specifiek benoemt de weigering van de moeder om hem bij het afzwemmen van [minderjarige 2] aanwezig te laten zijn, daarover duidelijk een stelling in te nemen. Ten aanzien van [minderjarige 1] handhaaft [de vader] zijn standpunt dat de positie die hij in haar leven inneemt maakt dat hij voor wat betreft de behandeling geen onderscheid tussen haar en [minderjarige 2] wenst te maken. Voor de andere zienswijze daarop waarvan de moeder blijk geeft ontbreekt volgens hem elke grond. Dit alles laat geheel onverlet dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] door hem wordt ondersteund, wel verwacht hij van de GI dat zij in het vervolg aan haar rol op een voortvarender en daadwerkelijk regievoerende wijze daaraan invulling geeft.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter merkt [de vader] aan als belanghebbende in beide zaken.
Wat betreft [minderjarige 2] oefent de vader met de moeder gezamenlijk het gezag uit. Tussen hem en [minderjarige 1] is weliswaar geen sprake is van een afstammingsrelatie of juridisch ouderschap, maar wel van family life en daaruit volgend recht op omgang met elkaar. Ook ten tijde van de behandeling van het verzoekschrift tot verlenging ondertoezichtstelling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 23 september 2022 is [de vader] in beide zaken als belanghebbende aangemerkt. De doelen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] hebben ook betrekking op hem. De kinderrechter zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die maken dat [de vader] ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] niet langer als belanghebbende moet worden aangemerkt.
Dit betekent onder meer dat hij recht heeft op inzage van de op beide zaken betrekking hebbende stukken en dat hij tijdens de mondelinge behandeling zijn visie naar voren mag brengen.
6.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezicht-stelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.3.
Ten tijde van de beschikking van 23 september 2022, waarbij laatstelijk de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verlengd, was sprake van een situatie waarin door de moeder en [de vader] positieve stappen waren gemaakt in de uitbreiding van de zorg/contactregeling tussen de minderjarigen en [de vader] . Wel moest er in de visie van de GI nog systemische hulpverlening worden ingezet en dienden de moeder en [de vader] nog psycho-educatie te krijgen over met name de rol van [de vader] in het leven van [minderjarige 1] , opdat laatstgenoemde niet langer wordt belast met spanningen over dit onderwerp. Deels omdat eerdere hulpverlening zich heeft onttrokken en deels omdat met de al ingezette hulpverlening niet alle doelstellingen zijn bereikt, zijn er intussen andere hulpverleners betrokken, te weten [hulpverlener] voor de moeder en [de vader] en [zorgaanbieder] voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In de opvatting van de GI is die hulpverlening noodzakelijk in verband met grote verschillen in zienswijze bij de moeder en [de vader] over belangrijke onderwerpen, waaronder de rol van [de vader] in het leven van [minderjarige 1] en de omvang en frequentie van het contact tussen [de vader] en beide minderjarigen. Er zijn daardoor momenteel veel discussies tussen de moeder en [de vader] , wat maakt dat er van een fragiele samenwerkingsbasis sprake is. [hulpverlener] zal daartoe ondersteuning gaan bieden en tevens inzetten op het vorm geven aan parallel ouderschap en het opstellen van een ouderschapsplan. [zorgaanbieder] zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan ondersteunen, onder meer door het aanstellen van een kindbehartiger, ten aanzien van de problemen die beiden ervaren als gevolg van de spanningsvolle situatie, de invloed daarvan op het contact tussen hen en [de vader] en de onduidelijkheid rondom de rol van laatstgenoemde in het leven van [minderjarige 1] .
6.3
De kinderrechter acht het op grond van de hiervóór beschreven omstandigheden in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat de voor hen en voor de ouders nog in te zetten hulpverlening in een verplicht kader en onder regievoering van de GI blijft plaats vinden. Meer specifiek waar het de hulpverlening voor de ouders betreft hoopt de kinderrechter dat de inzet van de kindbehartigers ertoe leidt dat de stem van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een rol kan spelen in het proces en dat dit [hulpverlener] aanknopingspunten gaat bieden om haar rol daarin opnieuw op te pakken.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).

7.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met het kenmerk C/02/411765 / JE RK 23-1249
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 29 september 2023 tot 29 september 2024;
in de zaak met het kenmerk C/02/411761 / JE RK 23-1247
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] met ingang van 29 september 2023 tot
29 september 2024;
in beide zaken
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2023 door mr Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 28 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.