ECLI:NL:RBZWB:2023:7059

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413131 JE RK 23-1502
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader van [minderjarige01] niet ter zitting is verschenen. De Raad heeft zorgen geuit over de thuissituatie van [minderjarige01], die bij de vader en stiefmoeder woont. Er zijn signalen van spanning, angst en onduidelijkheid in de opvoeding, en er zijn zorgen over de invloed van de vader en stiefmoeder op het welbevinden van [minderjarige01]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en stiefmoeder onvoldoende inzicht hebben in de problematiek en dat er een gebrek aan samenwerking met hulpverlening is. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld, gezien de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige01]. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad toegewezen en [minderjarige01] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant, met ingang van 20 september 2023 tot 20 juni 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/413131 JE RK 23-1502
Datum uitspraak: 20 september 2023

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2012,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vader01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
hierna te noemen de vader.
Als informant is aangemerkt:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Etten-Leur,

Gecertificeerde Instelling, hierna te noemen de GI.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 17 augustus 2023 ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de op 11 september 2023 ontvangen brief van de vader.
Op 14 september 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is zoals aangekondigd in voormelde brief niet ter zitting verschenen.
De [minderjarige01] heeft op 12 september 2023 met de kinderrechter gesproken.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt uitgeoefend door de vader.
[minderjarige01] woont bij de vader.

Het verzoek

De Raad verzoekt ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de duur van negen maanden,
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De Raad legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Uit het onderzoek door de Raad is naar voren gekomen dat [minderjarige01] structureel begrensd wordt door de vader en haar stiefmoeder op een manier waardoor zij spanning, angst en onduidelijkheid ervaart. De Raad heeft niet kunnen weerleggen noch bevestigen dat sprake is van huiselijk geweld. Wat [minderjarige01] uitspreekt bij school en [jeugdhulp01] vindt de Raad in ieder geval erg zorgelijk net als het ontbreken van zicht op de thuissituatie door hulpverlening. Verder zijn er zorgen over dat [minderjarige01] op jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt. Zij is op vierjarige leeftijd door de vader naar Nederland gehaald. De Raad heeft zorgen over de plotselinge verhuizing van [minderjarige01] en hoe zij dit beleefd heeft. Hoe de situatie daarvoor bij haar moeder in Senegal was, is niet duidelijk geworden, maar de Raad begrijpt dat hier zorgen over waren. Ook zijn er zorgen over het zelfinzicht van de vader en stiefmoeder. Zij lijken zich onvoldoende te beseffen welke invloed hun gerag heeft op het welbevinden van [minderjarige01] . Zorgelijk is ook dat [minderjarige01] recent uit huis is geplaatst en de vader en stiefmoeder haar zonder overleg met betrokkenen terug naar huis hebben gehaald. Daarnaast zijn er zorgen dat [minderjarige01] regelmatig afwezig is van school en op zulke momenten ziekgemeld wordt door de vader of stiefmoeder. Dit kan leiden tot stagnatie van haar ontwikkeling. Ten slotte bestaat bij de Raad de zorg dat het niet lukt om met de hulpverlening tot een structurele samenwerking te komen. Het lukt de vader wel hulpverlening in te zetten voor [minderjarige01] , maar hij gaat in eerste instantie niet akkoord met hulpverlening voor het hele gezin. Hierdoor stagneert de systemische begeleiding die ingezet dient te worden.
De Raad vindt het belangrijk dat [minderjarige01] een vertrouwenspersoon heeft waar zij haar verhaal kwijt kan en kan werken aan het verminderen van haar trauma gerelateerde problematiek. Het voortzetten van de hulpverlening van [jeugdhulp01] is dan ook noodzakelijk. Belangrijk is verder dat de vader en stiefmoeder psycho-educatie krijgen over de problematiek van [minderjarige01] . Ook is noodzakelijk dat hulpverlening ingezet wordt die systemisch aan de slag gaat met het gezin. Binnen deze hulpverlening moet duidelijk worden welke (verander)mogelijkheden er bij de vader en stiefmoeder zijn om aan te sluiten bij [minderjarige01] . Ook moet er zicht komen op de interactiepatronen en emotionele veiligheid van [minderjarige01] . Mocht blijken dat de systemische aanpak vanuit [hulpverlening01] niet toereikend is, dan zal er gezocht moeten worden naar een andere hulpverleningsinstantie die systeembegeleiding binnen het gezin gaat bieden.
Wanneer zou blijken dat er onvoldoende verandermogelijkheden zijn, vindt de Raad het nodig dat er binnen de ondertoezichtstelling gekeken wordt of de thuissituatie dan wel welk ander woonperspectief het meest passend is voor [minderjarige01] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad daar nog aan toegevoegd dat het CJG heeft aangegeven vanaf eind augustus niet meer in contact te staan met de vader en stiefmoeder. Zij geven geen toestemming meer om aan regiegesprekken deel te nemen. In die zin is de situatie na het onderzoek gewijzigd. Positief is dat stiefmoeder [minderjarige01] brengt naar [jeugdhulp01] , maar dat gaat om hulpverlening voor [minderjarige01] . De vraag is of de vader en stiefmoeder voldoende bereid zijn en blijven om hulpverlening voor zichzelf te aanvaarden, zoals de systeemtherapie. Het zal dan mede aankomen op het vermogen tot zelfreflectie en verandermogelijkheden. Verder moet gekeken worden naar traumatherapie, in de vorm van EMDR. De verzochte duur van negen maanden is onderbouwd in het rapport en hierbij is er rekening mee gehouden dat er al aanmeldingen voor hulpverlening waren gedaan. Gezien de huidige stand van zaken en de zorgen die er zijn, is de vraag of de verzochte termijn van negen maanden niet te berperkt is.
De vader is tijdens de mondelinge behandeling niet aanwezig geweest. Hij heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt in voormelde brief. Uit het rapport van de Raad volgt dat de vader en stiefmoeder zich kunnen vinden in het verzoek van de Raad. Uit de brief van de vader lijkt te volgen dat hij zich niet in het onderzoek en de bevindingen kan vinden, hoewel hij niet concreet aangeeft dat hij het niet eens is met het verzoek. Onder andere is vermeld dat hij zelf al hulp heeft ingeschakeld via de huisarts bij [jeugdhulp01] , dat binnenkort EMDR start en dat psychologische hulp is ingeschakeld, zowel voor [minderjarige01] als voor hen (systeemtherapie).
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven bereid en in staat te zijn de ondertoezichtstelling uit te voeren. De zorgen worden door de GI onderschreven en er zal dan spoedig contact worden gelegd met de vader. Een vaste jeugdzorgwerker is nog niet beschikbaar, maar naar verwachting zal dit niet langer dan twee maanden gaan duren.

De beoordeling

Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
In het licht daarvan overweegt de kinderrechter als volgt. Uit het rapport van de Raad en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken is de kinderrechter gebleken dat er veel zorgen zijn over het veilig opgroeien van [minderjarige01] . Zij heeft al veel meegemaakt op haar jonge leeftijd en kampt met trauma gerelateerde problematiek en loyaliteitsproblemen. Het lukt de vader en stiefmoeder op dit moment onvoldoende om bij haar aan te sluiten. Daarbij blijft het zicht op de thuissituatie van [minderjarige01] beperkt. De signalen die [minderjarige01] afgeeft zijn zorgelijk, terwijl de vader en stiefmoeder aangeven dat [minderjarige01] haar eigen beleving heeft en zij zich onvoldoende lijken te beseffen welke invloed hun gedrag heeft op het welbevinden van [minderjarige01] . De kinderrechter acht dan ook van groot belang dat de door de Raad omschreven hulpverlening voor zowel [minderjarige01] als voor de vader en stiefmoeder, in systemisch verband, onbelemmerd doorgang kan vinden. Hoewel de vader zelf al hulpverlening heeft ingezet, valt niet uit te sluiten dat dit in het zicht van een ondertoezichtstelling is gebeurd. Het lijkt er op dat er een stok achter de deur nodig is. Bovendien is onduidelijk hoe de vader en stiefmoeder er op dit moment in staan. De vader heeft hierover in zijn brief en door zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende inzicht gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat er vanuit het CJG geen contact meer is met de vader en stiefmoeder. Dit alles in combinatie met het belang dat de juiste hulpverlening ingezet kan (blijven) worden en bestendigd kan worden, maakt dat de kinderrechter een regievoerder in het verplicht kader noodzakelijk acht.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het verzoek van de Raad, om [minderjarige01] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van negen maanden, zal dan ook worden toegewezen.
Doelen
- [minderjarige01] groeit op in een stabiele, duidelijke en veilige woonomgeving, waarbij
zij geen getuige is van verbale en fysieke agressie en ruimte ervaart voor
het aangaan van (trauma) therapie.
- De vader en (stief)moeder zijn (emotioneel) beschikbaar voor [minderjarige01] , hebben zicht op haar ontwikkelingsbehoeften en kunnen hierbij aansluiten.
- Er is zicht op de opvoedomgeving van [minderjarige01] .

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2012 in [geboorteplaats01] , onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 20 september 2023 tot 20 juni 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch