ECLI:NL:RBZWB:2023:7060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413199 JE RK 23-1520
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 september 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor een periode van twaalf maanden, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkvoorziening. De minderjarige, die op dat moment zestien jaar oud was, had te maken met een onveilige thuissituatie, waarbij hij meldingen van mishandeling door zijn moeder had gedaan. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder op dat moment niet bereid was om haar verantwoordelijkheid te nemen en dat er een ernstige verstoring in de relatie tussen de moeder en [minderjarige 1] was ontstaan. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van twaalf maanden verleend, met de hoop dat de moeder alsnog zou willen samenwerken aan de hulpverlening die nodig is voor [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige 1] in een veilige en stabiele omgeving kan opgroeien, waar hij de ondersteuning en begeleiding krijgt die hij nodig heeft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/413199 JE RK 23-1520
Datum uitspraak: 7 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal.
De kinderrechter merkt aan als informanten:

[de stiefvader] ,

hierna te noemen de stiefvader,

STICHTING JEUGDBESCIIERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Etten-Leur.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 21 augustus 2023 ingekomen verzoekschrift van de Raad, met bijlagen;
  • de van de Raad ontvangen rapportage, gedateerd 4 september 2023.
Op 7 september 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • de advocaat van de moeder.
Niet verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn:
- de moeder;
- de stiefvader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 1] verblijft bij tante (vaderszijde).
Ingevolge de beschikkingen van deze rechtbank van 21 juni 2023 en 30 juni 2023 is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 21 september 2023 en is een machtiging verleend aan de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de tante (vaderszijde), te weten mevrouw [de tante vz] , tot 21 september 2023.

Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige 1] onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van twaalf maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging te verlenen aan de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkvoorziening voor een periode van twaalf maanden.

Het standpunt van de verzoeker

Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk - samengevat - het navolgende aangevoerd.
[minderjarige 1] is een zestienjarige, impulsieve, gesloten jongen, die meerdere ingrijpende
gebeurtenissen heeft meegemaakt: hij heeft - onder meer - wisselende opvoedsituaties gekend, heeft veel wisselingen van school meegemaakt, zijn ouders zijn gescheiden, zijn contact met vader (en diens familie) is verbroken, moeder heeft een nieuwe partner, met wie zij een dochter heeft gekregen. Bij [minderjarige 1] is mogelijk sprake van ADHD.
Aanleiding voor het onderzoek is een spoedmelding op 21 juni 2023 van Veilig Thuis. [minderjarige 1] heeft verteld de avond ervoor door moeder mishandeld te zijn en ook al langer mishandeld te worden. De moeder zou hem in de avond van 20 juni 2023 bij de keel hebben gegrepen en een schroevendraaier in zijn been hebben gestoken. [minderjarige 1] is gezien door de forensisch arts en het letsel dat zichtbaar is, komt overeen met zijn verhaal. Ook is nog ander letsel zichtbaar, dat mogelijk passend is bij het toegebrachte letsel. [minderjarige 1] heeft via Snapchat aan zijn nicht laten weten dat hij letsel had. Zijn nicht heeft vervolgens contact gezocht met de politie. De politie is naar school gegaan, [minderjarige 1] bleek toen al vertrokken en werd later op straat aangetroffen met een tas met spullen.
[minderjarige 1] kan vervolgens voor een time-out naar een tante (vaderszijde), in [plaats] . De moeder kan daar echter niet achter staan. Zij kan wel instemmen met plaatsing op een groep of bij een nicht (stiefvaderszijde), echter worden deze plekken op dat moment niet in het belang van [minderjarige 1] geacht. [minderjarige 1] is in het verleden vrijwillig uit huis geplaatst geweest op een groep en dat is zeer ingrijpend voor hem geweest.
Moeder stelt zeker te weten dat er sprake is van een vooropgezet plan van tante, zus en
[minderjarige 1] . Er is al jaren geen contact meer met deze tante en moeder denkt dat [minderjarige 1] beïnvloed is door zijn zus, die thuis weggelopen is en nu bij deze tante verblijft. Sinds zij weggelopen is, is het gedrag van [minderjarige 1] namelijk nog harder achteruit gegaan. De kinderen mogen daar alles en de moeder denkt dat [minderjarige 1] daarom naar deze tante wil. Ook denkt de moeder dat tante op het geld uit is, dat de kinderen krijgen in het kader van de kindregeling. Moeder vertelt [minderjarige 1] nog nooit te hebben mishandeld. Op de avond van de spoedmelding was zij boos op [minderjarige 1] . Zij heeft toen met haar hand op tafel geslagen, omdat hij zich ernstig had misdragen op school, daarover ontving zij dagelijks emailberichten. Ook had de moeder van school doorgekregen dat [minderjarige 1] dit jaar niet overgaat.
Onduidelijk is nog of de mishandeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, omdat
het strafonderzoek nog loopt. Echter, ook als de beschuldigingen van [minderjarige 1] niet waar blijken te zijn, maakt de Raad zich er ernstige zorgen over dat hij dergelijke uitspraken doet met vergaande gevolgen.
De ingrijpende gebeurtenissen die [minderjarige 1] heeft meegemaakt, hebben bij hem geleid tot gevoelens van onveiligheid en onduidelijkheid. Hij voelde zich in de thuissituatie bij de moeder en stiefvader in de steek gelaten, niet geborgen en niet gehoord/gezien. Naar de moeder heeft gesteld was bij hem sprake van externaliserende gedragsproblematiek (agressief, onhandelbaar, liegen, manipuleren). Daarnaast verloopt de schoolgang van [minderjarige 1] niet positief; hij laat op school negatief gedrag zien, is daarop moeilijk aanspreekbaar, is niet gemotiveerd (heeft zijn werk en spullen niet op orde, leert niet goed), kan respectloos en verbaal grensoverschrijdend zijn naar medeleerlingen en komt, als gevolg van zijn impulsiviteit, snel in conflict. Ook doubleert hij dit jaar. Daarnaast laat [minderjarige 1] interna-liserende gedragsproblematiek zien; hij slaapt slecht, heeft nare dromen en voelt zich gefrustreerd.
[minderjarige 1] zelf geeft aan niet te herkennen wat de moeder allemaal over hem heeft verteld. Hij is niet altijd lief, maar wordt alleen boos als hij een spelletje verliest en gaat dan schreeuwen.
Zichzelf verwonden zou hij nooit doen. De gaten in de deuren zijn gemaakt door de moeder en stiefvader zelf, niet door hem. Ook klopt het niet wat zijn moeder en stiefvader aangeven dat hij ODD heeft. Dit heeft de huisarts, bij navraag door de jeugdbeschermer, bevestigd. Hij heeft wel ADHD en krijgt hier medicatie voor, die hij momenteel niet inneemt. [minderjarige 1] geeft daarover aan dat hij zelf geen verschil merkt wanneer hij het wel of niet inneemt.
School omschrijft [minderjarige 1] als een slimme jongen, die het onvoldoende lukt zijn intelligentie in te zetten voor school. Hij maakt bijna geen huiswerk, leert niet goed en heeft zijn spullen vaak niet op orde. In zijn gedrag naar medeleerlingen toont hij weinig respect en kan hij verbaal grensoverschrijdend zijn. Ook komt het regelmatig voor dat hij, nadat hij is aangesproken op zijn gedrag, op dezelfde weg doorgaat. [minderjarige 1] wordt door school ook omschreven als een zeer impulsieve jongen, die daardoor snel met anderen in conflict komt. Ook is hij gesloten en is hij wantrouwend als hij op een positieve manier benaderd wordt. School ziet wel een verbetering in het gedrag van [minderjarige 1] als hij zijn medicatie ingenomen heeft.
Bij tante laat [minderjarige 1] tot nog toe niet het externaliserende gedrag zien. Hij voelt zich veilig en geaccepteerd bij tante en laat zich door haar sturen en begrenzen. Ook heeft hij weer contact met vader en diens familie, wat hij als positief ervaart. Tante houdt veel van [minderjarige 1] , is betrokken bij hem en doet haar best om alles goed voor hem te regelen. Zij kan hem de veiligheid en stabiliteit bieden, die hij nodig heeft, kan hem sturen en ondersteunen in zijn ontwikkeling, stelt regels en grenzen en geeft [minderjarige 1] taken. Ook ervaart zij steun van haar familie en staat zij open voor contact met de moeder.
Namens de Raad is mondeling aanvullend opgemerkt dat er voor de problematiek van [minderjarige 1] op school tot dusver nog onvoldoende hulpverlening en ondersteuning van de grond is gekomen. Ook is het van belang dat [minderjarige 1] zo snel mogelijk start met behandeling, gericht op verwerking (en mogelijk op zijn ADHD). Een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode van twaalf maanden acht de Raad daarom op dit moment noodzakelijk, waarbij ook een zeer belangrijke rol speelt dat de moeder nergens toestemming voor geeft en zij niet wil samenwerken. Het is noodzakelijk dat [minderjarige 1] uit huis geplaatst blijft bij tante (vaderszijde) en dat een pleegzorgscreening en pleegzorg-begeleiding worden opgestart. [minderjarige 1] wil niet meer terug naar huis en de moeder, die laat blijken haar handen van [minderjarige 1] af te trekken en geen verantwoordelijkheid meer over hem te willen dragen, zegt hem ook niet meer terug thuis te willen hebben. Er dient daarom nog nader te worden onderzocht wat er mogelijk is in de relatie tussen [minderjarige 1] en de moeder. Dit maakt dat in de visie van de Raad een verderstrekkende maatregel op dit moment (nog) niet aan de orde is.
Op grond van al het voorgaande handhaaft de Raad het verzoek tot ondertoezichtstelling en tot machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] . Wel wordt daarbij aangetekend dat na verloop van een half jaar er duidelijkheid dient te bestaan omtrent [minderjarige 1] perspectief. Ten slotte vraagt de Raad aandacht voor de situatie dat het perspectief van [minderjarige 1] , althans op dit moment bij tante ligt en hij daar ook ingeschreven wordt en gelet daarop de vraag rijst of de Jeugdbescherming Brabant de maatregelen moet uitvoeren of dat Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond meer in de rede ligt om met de uitvoering te worden belast.

Het standpunt van de belanghebbende

De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat de moeder niet is verschenen, nu zij er op dit moment voor kiest niet bij de onderhavige zaak betrokken te zijn. Hij wijst erop dat er in de afgelopen weken veel is gebeurd dat ook op moeder en stiefvader de nodige emotionele impact heeft gehad. Door alle gebeurtenissen is er een situatie ontstaan waarin de moeder en [minderjarige 1] lijnrecht tegenover elkaar zijn komen te staan en zij over en weer duidelijk aan geven op dit moment niets met elkaar van doen te willen hebben. Deze omstandigheden onderstrepen in zijn visie onverminderd de noodzaak van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Ten aanzien van het daartoe strekkend verzoek van de Raad alsook de verzochte duur wenst hij zich daarom te refereren aan het oordeel van de rechtbank. Bij hem is de indruk ontstaan dat de moeder thans wel bereid is aan de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling mee te werken. Een verderstrekkende maatregel is in zijn opvatting nog niet aan de orde, eerst zal moeten worden afgewacht wat er met de nog in te zetten hulpverlening in een verplicht kader kan worden bereikt en - afhankelijk van het resultaat daarvan - wat er in het belang van [minderjarige 1] met het oog op de toekomst mogelijk is. Ook vermoedt de advocaat dat de moeder niet voor belangrijke zaken zal gaan liggen. Als toestemming nodig zal zijn voor een nieuwe school of een ID bewijst, zal de moeder daar waarschijnlijk wel voor tekenen.

Het standpunt van de GI

Namens de GI is opgemerkt dat momenteel naar een serieus alternatief wordt gezocht om [minderjarige 1] in zijn huidige woonregio onderwijs te laten volgen. Probleem is wel dat de onderwijskoepel Rijnmond in zijn geheel vol zit. Het als zodanig door de Raad gehandhaafde verzoek wordt door de GI ondersteund. Ook kan de GI meegaan in het standpunt van de Raad om de uitvoering van de beschermingsmaatregelen naar de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond over te dragen, zo er daarvoor mogelijkheden worden gezien, daarbij rekening houdend met de omstandigheid dat van het aantal te behandelen zaken bij de jeugdbescherming in deze regio momenteel het plafond is bereikt.

De beoordeling

Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Tevens kan de kinderrechter een machtiging verlenen aan de gecertificeerde instelling om de minderjarige uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
In het licht daarvan overweegt de kinderrechter als volgt.
Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de situatie van [minderjarige 1] , zoals weergegeven in de beschikking waarbij de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd, nog niet veranderd is. Er hebben gebeurtenissen plaats gevonden waardoor - hoe pijnlijk ook - de relatie tussen de moeder en [minderjarige 1] ernstig verstoord is geraakt. Dit is zo heftig, dat de moeder en [minderjarige 1] nog steeds aangeven niet samen te willen zijn en afstand van elkaar te willen nemen. [minderjarige 1] verkeert daardoor in een situatie waarin hij op dit moment niet kan en wil terugkeren naar de moeder. Daarbij komt dat de moeder op dit moment heeft laten weten dat zij in geen enkel opzicht meer haar verantwoordelijkheid als gezag dragende ouder op zich wenst te nemen. Het is goed mogelijk dat zij dit doet vanuit hevige emoties die er nu nog bij haar spelen, Dit heeft tot gevolg dat zij eerder toestemming weigerde voor het regelen van belangrijke zaken voor [minderjarige 1] en zij ten aanzien van de hulpverlening die voor [minderjarige 1] nodig is - vooralsnog - geen bereidwillige opstelling laat zien om daaraan mee te werken. Ook laat zij blijken niet achter de plaatsing van [minderjarige 1] bij tante (vaderszijde) te kunnen staan. Op grond van alle voormelde omstandigheden, valt naar het oordeel van de kinderrechter te verwachten dat een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van twaalf maanden noodzakelijk zal zijn.
In het kader van de beschermingsmaatregelen zal dienen te worden gewerkt aan de volgende doelstellingen:
• [minderjarige 1] verwerkt de ingrijpende gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt/zegt
te hebben meegemaakt;
• [minderjarige 1] ervaart een veilige, stabiele en voorspelbare opvoedingsomgeving,
waarin hij zich gesteund en gehoord voelt en waar een (emotioneel en fysiek) beschikbare opvoeder hem duidelijke grenzen en toezicht biedt;
• [minderjarige 1] volgt fysiek, passend onderwijs en zijn schoolgang verloopt positief;
• De mogelijkheden van een positief en stabiel contact tussen [minderjarige 1] en de moeder
worden onderzocht, evenals de mogelijkheden van contact tussen de moeder en
tante;
• Het is duidelijk op welke manier vader een stabiele en positieve rol in het
leven van [minderjarige 1] kan spelen;
• Het is duidelijk wat ten grondslag lag aan het externaliserende gedrag van
[minderjarige 1] .
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing uitspreken voor een periode van twaalf maanden als verzocht en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
De kinderrechter spreekt ten slotte de hoop uit dat ofwel de GI ofwel de advocaat van de moeder erin zal slagen de moeder ertoe te bewegen dat zij alsnog tot samenwerking komt en zij haar toestemming verleent aan in het belang van [minderjarige 1] te regelen zaken, waaronder hulpverlening die voor hem nodig is.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de [minderjarige 1] onder toezicht van de GI met ingang van 7 september 2023 tot
7 september 2024;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkvoorziening, te weten bij de tante (vaderszijde), te weten mevrouw [de tante vz] met ingang van 7 september 2023 tot 7 september 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023 door mr. Tempel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 20 september 2023
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch