ECLI:NL:RBZWB:2023:7064

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/411374 JE RK 23-1163 - C/02/411376 JE RK 23-1165
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in pleegzorg

Op 7 september 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, toegewezen. De minderjarigen verblijven momenteel in pleeggezinnen en zijn sinds 2016 onder toezicht gesteld. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor een jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de ouders zorgvuldig gewogen, waarbij de stabiliteit en het welzijn van de kinderen voorop stonden.

Tijdens de zitting zijn de standpunten van de ouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming besproken. De moeder heeft verzocht om een terugplaatsing van de kinderen, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om een stabiele opvoedsituatie te bieden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in hun huidige pleeggezinnen moeten blijven op basis van de rapportages van de GI en de Raad, die aangeven dat er geen mogelijkheden zijn voor een veilige terugplaatsing bij de ouders. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlengd tot 14 september 2024, met de hoop dat er in de toekomst meer rust en stabiliteit voor de kinderen kan komen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens : C/02/411374 JE RK 23-1163 - C/02/411376 JE RK 23-1165
datum uitspraak: 7 september 2023

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaken van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Tilburg,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009, (13 jaar)

hierna te noemen [minderjarige 1] .

[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2013,

hierna te noemen [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2014,

hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
thans bijgestaan door mr. B. Özates.

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,

DE FAMILIE [pleegouders 1] ,

hierna te noemen pleegouders [pleegouders 1] ,

[pleegouder] ,

hierna te noemen pleegouder [pleegouder] ,

DE FAMILIE [pleegouders 2] ,

hierna te noemen pleegouders [pleegouders 2] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de afzonderlijke verzoekschriften met bijlagen van de GI van 20 juni 2023, ingekomen bij de griffie op 21 juni 2023;
- het op 7 september 2023 ingekomen verweerschrift van de advocaat van de moeder.
Op 7 september 2023 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de moeder en haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling is langs telefonische weg gebruik gemaakt van de diensten van de heer [tolk] in de Turkse taal. (registratienummer [nummer] ).
Niet verschenen zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen:
  • de pleegouders [pleegouders 1] ,
  • de pleegouder [pleegouder] ,
  • de pleegouders [pleegouders 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven in pleeggezinnen.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn bij beschikking van 15 september 2016 onder toezicht gesteld. Laatstelijk zijn de maatregelen van ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg bij beschikking van
9 september 2022 verlengd van 14 september 2022 tot 14 september 2023.

De verzoeken

De GI heeft in de zaak met het kenmerk C/02/411374 JE RK 23-1163 verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen, voor een periode van één jaar. Ook is verzocht om de machtiging te verlengen om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin met ingang van 14 september 2023 voor de duur één jaar, met uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
De GI heeft verzocht in de zaak met het kenmerk C/02/411376 JE RK 23-1165 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor een periode van één jaar en de machtiging te verlengen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin met ingang van 14 september 2023 voor de duur één jaar, met uitvoerbaar verklaring bij voorraad.

Het standpunt van de verzoeker

Ter onderbouwing van de beide verzoeken is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - het navolgende aangevoerd.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen beiden evenals hun oudere broer [minderjarige 1] in pleeggezinnen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen niet bij elkaar maar zitten wel op dezelfde basisschool. Er is een perspectiefbesluit genomen dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op dienen te groeien in de pleegzorg. Uit onderzoek, onder meer door het NIFP, en met een ondertoezichtstelling vanaf september 2016 is vastgesteld dat de ouders de kinderen geen stabiele opvoedsituatie kunnen bieden en dat niet te verwachten valt dat deze door de moeder geboden kan gaan worden. Ook worden op basis van het NIFP onderzoek er geen mogelijkheden gezien om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader op te laten groeien. Gezien is dat de vader weinig zicht heeft op de opvoeding en de ontwikkeling van de kinderen.
Met het opvoedbesluit heeft de Raad op verzoek van de GI onderzoek verricht naar de noodzaak van een gezag beëindigende maatregel voor de kinderen en is vervolgens gerapporteerd op 31 maart 2023. Daaruit is door de Raad geconcludeerd dat niet meer gewerkt wordt naar een thuisplaatsing van de kinderen. De raad zegt achter het opvoed-besluit te staan en dat voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk is om de pleeggezinplaatsingen te continueren. Uitgaande van deze visie is in de afgelopen periode gewerkt aan doelen specifiek gericht op de onderlinge communicatie en het contact van de ouders met de kinderen. De moeder laat intussen blijken de pleegzorg-plaatsingen niet te accepteren en zelf de dagelijkse zorg voor de kinderen te willen dragen. De Raad is ten aanzien daarvan van opvatting dat meer acceptatie en berusting nodig is voor de kinderen om veilig in te groeien in de pleeggezinnen. De raad stelt tevens vast dat er geen gronden zijn die een gezagsbeëindiging in het belang van de kinderen rechtvaardigen. Dit betekent dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in het kader van een langdurige ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing in de pleegzorg dienen op te groeien en dat een jaarlijks verlengingsverzoek daartoe geëigend is. Er is in het afgelopen jaar veel geïnvesteerd in overleg met en uitleg aan de ouders over wat deze situatie voor de toekomst feitelijk inhoudt. Desondanks had dit de nodige commotie tot gevolg en verslechterde daardoor de communicatie tussen de GI en de ouders. Ook tussen [minderjarige 1] en de GI is de communicatie bemoeilijkt. [minderjarige 1] blijft vragen om uitleg en wordt ook boos op de jeugdzorgwerker op een manier die de jeugdzorgwerker niet kan accepteren. Om die reden is er even geen contact geweest tussen de jeugdzorgwerker en [minderjarige 1] . De GI zag zich vervolgens meermalen genoodzaakt tot het geven van een schriftelijke aanwijzing over te gaan aan de moeder. Dit gaf bij elkaar veel onrust en leidde tot een situatie waar de kinderen last van hadden. In de laatste maanden is de situatie meer tot rust gekomen, dit is ook bij de kinderen merkbaar.

De standpunten van de belanghebbenden

De kinderrechter geeft mondeling een samenvatting van het verloop van de kindgesprekken. [minderjarige 1] gaf aan dat hij het allerliefst bij de moeder wil wonen en dat het hele gezin weer bij elkaar is. Hij begrijpt niet waarom dit nog niet het geval is. Tevens liet hij blijken dat er momenteel geen contact is tussen hem en de jeugdzorgwerker en dat hij het belangrijk vindt dat dit contact weer wordt opgepakt, omdat hij met zijn zorgen en vragen bij iemand terecht moet kunnen. [minderjarige 2] merkte op dat ook hij het liefst terug naar de moeder wil en dat hij niet begrijpt dat daarover door de GI en de hulpverlening een ander standpunt wordt ingenomen. [minderjarige 3] gaf aan niet met de kinderrechter in gesprek te willen.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Ten aanzien van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing luidt haar primaire standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen onder bepaling dat de minderjarigen naar haar worden teruggeplaatst. Bij wijze van subsidiair standpunt wordt verzocht de uithuisplaatsing in duur te beperken tot 3 maanden, opdat de minderjarigen in die periode 3 dagen per week bij de moeder zullen overnachten en na die periode thuis kunnen worden geplaatst. Ter toelichting op haar standpunt is door en namens de moeder – samengevat – naar voren gebracht dat in de eerste plaats ten aanzien van de moeder geen situatie van toepassing is, waarin sprake is van een verslaving, criminele achtergrond of verstandelijke beperking. De moeder is in staat de kinderen de liefde en affectie te bieden die zij nodig hebben.
In eerste instantie vormde de situatie, waarin de moeder door haar partner werd mishandeld, aanleiding voor een uithuisplaatsing. Nadat de moeder haar relatie met deze partner had verbroken zijn de minderjarigen opnieuw uit huis geplaatst, ditmaal op grond van een situatie, waarin de moeder hen niet op tijd van school kon ophalen. Echter werkte op dat moment de mobiele telefoon van de moeder niet, waardoor zij de school niet kon bereiken. De vader heeft vervolgens de kinderen opgehaald en bij de moeder afgezet. Het is de moeder geheel onduidelijk op welke gronden een thuisplaatsing van de kinderen thans niet mogelijk zou zijn. Het NIFP spreekt over parentificatie bij [minderjarige 1] , posttraumatische stress bij [minderjarige 2] en angst en spanningen bij [minderjarige 3] . Niet blijkt dat is onderzocht of dit direct verband hield met de thuissituatie bij de moeder die instabiel was. Die situatie is bovendien niet langer aan de orde, de kinderen vertonen inmiddels gedrag dat overeenstemt met hun leeftijd en ontwikkeling.
Uit de NIFP rapportage blijkt niet van andere gronden voor een uithuisplaatsing dan de door de moeder genoemde instabiele thuissituatie, waarvan inmiddels dus geen sprake meer is. Als bijkomend argument dat een contra-indicatie zou opleveren voor terugplaatsing is in de rapportage benoemd dat de moeder nog niet aan haar opvoedtaken toe zou kunnen komen. Ook deze grond geldt als gedateerd en daarom achterhaald. De moeder heeft daartoe diverse hulpverleningstrajecten doorlopen, zij is alle afspraken nagekomen en zij heeft aan de GI haar volledige medewerking gegeven. Ook is er geen sprake meer van schuldenproblematiek. Voor zover er bij de kinderen gevoelens van stress en spanningen zijn waargenomen houden deze nadrukkelijk verband met de uithuisplaatsing, nu zij daaronder ernstig hebben te lijden. Sinds de kinderen ieder in andere pleeggezinnen zijn geplaatst kunnen zij niet langer in gezinsverband met elkaar opgroeien, is het contact tussen hen en de moeder beperkt en kunnen zij ook geen contact hebben met hun oudere zus die hen erg mist. De kinderen zijn zelfs niet in de gelegenheid onderling met elkaar contact te hebben. Ook kampt de moeder met zorgen over het functioneren van de pleegmoeder van [minderjarige 3] . Gezien de gevorderde leeftijd van deze pleegmoeder en haar fysieke beperking, waardoor zij minder mobiel is, vreest de moeder dat [minderjarige 3] een ontwikkelingsachterstand zal oplopen. Op grond van alle genoemde omstandigheden moet worden geconcludeerd dat feitelijk geen sprake van jeugdzorg maar eerder van jeugddwang sprake is. De toetsing door de rechtbank van het opvoedbesluit bij beschikking van 30 juni 2022 en de daaruit gevolgde conclusie dat het betreffende besluit wordt ondersteund geldt in de visie van de moeder als een momentopname en daarom als gedateerd.
Zoals eerder is aangegeven heeft de moeder intussen hard aan zichzelf gewerkt en van de beschikbare hulpverlening gebruik gemaakt. Het kan/mag niet zo zijn dat het verleden beide ouders blijft achtervolgen, terwijl de kinderen intussen bij wijze van noodkreet aangeven terug thuis geplaatst te willen worden. Indien aan het perspectiefbesluit vastgehouden blijft worden, terwijl dit besluit als achterhaald heeft te gelden, valt te voorzien dat de kinderen verder getraumatiseerd zullen raken en er (uiteindelijk) van ouderverstoting c.q. -vervreemding sprake zal zijn. De moeder verdient daarom een nieuwe kans om middels een terugplaatsing van de kinderen bij haar te laten zien dat zij in staat is aan de zorg en opvoeding op voldoende verantwoorde en veilige wijze vorm te geven.
De vader heeft opgemerkt dat hij in de gelegenheid is met de kinderen contact te hebben. Ook is hem door de GI toestemming verleend om met de kinderen op vakantie te gaan. Die toestemming was wel voor een kortere periode dan hij had verzocht. In zijn opvatting denkt en handelt de thans betrokken jeugdzorgwerker vooral beroepsmatig, geeft hij blijk van een ouderwetse gedachtegang en gaat hij voorbij aan het welzijn van de kinderen. Dit zorgt ervoor dat er besluiten worden genomen die niet in het belang van de kinderen zijn. Daardoor lopen de kinderen psychische schade op. De laatste jeugdzorgwerker toonde een veel grotere mate van betrokkenheid en er was sprake van een betere samenwerking en communicatie. Hij stelt zich op het standpunt dat gewerkt dient te gaan worden aan een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, te beginnen met in elk geval [minderjarige 1] , nu hij specifiek laat blijken dat de situatie hem erg verdrietig maakt.

Het nader standpunt van de GI

Reagerend op het verweer van de moeder is namens de GI opgemerkt dat de GI blijft bij haar standpunt dat er geen mogelijkheden worden gezien voor een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. De moeder geeft ten aanzien daarvan blijk van een ongewijzigde opstelling, zij kan/wenst zich niet neer te leggen bij dit besluit. Ook maakt zij de kinderen nog steeds deelgenoot van haar opvatting. De GI ziet zich voor de situatie geplaatst dat acceptatie van de situatie zoals die is en van het perspectiefbesluit ten aanzien van de kinderen niet valt af te dwingen. Van de kinderen worden signalen ontvangen dat zij last hebben van deze situatie en dat bij hen vooral de wens leeft dat er rust komt. Hiervoor wordt aan de kinderen hulp en ondersteuning geboden.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar, als aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar, als aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan.
De kinderrechter overweegt in het licht daarvan als volgt.
De moeder heeft gevraagd om een tweede kans. De kinderrechter heeft gezien dat de moeder al meerdere kansen heeft gehad. Zoals blijkt uit het rapport van de Raad, de beslissing van de kinderrechter van 30 juni 2022 en de overige stukken, is er na een eerste uithuisplaatsing een intensief traject gevolgd van de moeder en de kinderen bij [zorgaanbieder] . Dit heeft uiteindelijk tot goede resultaten geleid, waarna de moeder met de kinderen zelfstandig is gaan wonen en ook dat langere tijd goed is gegaan. Echter, er kwam een verslechtering in de situatie, waarbij de moeder minder stabiel werd en dit slechte gevolgen had voor de kinderen. Dit leidde uiteindelijk tot een spoeduithuisplaatsing, toen de moeder aangaf de zorg voor de kinderen niet meer aan te kunnen. Ook toen is nog met volle aandacht gekeken of de moeder opnieuw de zorg voor de kinderen op zich zou kunnen nemen. Het onderzoek van het NIFP wees helaas uit dat dit niet (blijvend) zou gaan. Het perspectiefbesluit dat de GI naar aanleiding hiervan is genomen, is ook beoordeeld door de kinderrechter. De kinderrechter was het eens met de visie van de GI. Vervolgens was er een onderzoek door de Raad. Ook de Raad was het eens met de visie van de GI dat de kinderen in een pleeggezin of gezinshuis moesten opgroeien en niet terug naar de ouders konden. De moeder heeft dus meerdere kansen gehad, in de vorm van een traject en thuisplaatsing, maar ook in de vorm van onderzoeken en beoordelingen. Helaas is de conclusie dat de moeder niet in staat is om blijvend voor de kinderen te zorgen. Dat is heel pijnlijk voor alle betrokkenen. Het ontbreekt namelijk zeker niet aan liefde tussen de moeder en de kinderen of de vader en de kinderen. Ook heeft de moeder zeker kwaliteiten in de opvoeding. Het is het gebrek aan stabiliteit dat maakt dat de kinderen niet bij haar kunnen wonen.
Ook nu is dan ook het oordeel van de kinderrechter dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verlengd moeten worden. Het onderzoek van de Raad heeft de conclusie opgeleverd dat geen gezagsbeëindiging moet plaatsvinden, maar dat de kinderen wel in een pleeggezin of gezinshuis moeten opgroeien. Merkbaar is op dit moment dat het onderzoek van de Raad en vervolgens de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing veel onrust en spanning hebben gegeven. De kinderrechter hoopt dat de komende periode er meer rust kan ontstaan voor de kinderen en de ouders en dat een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet steeds weer tot grote onrust en spanning gaat leiden.
De contacten tussen de ouders en de kinderen en de kinderen onderling zijn en blijven daarin belangrijk. Er is sprake van een ruime regeling naar het oordeel van de kinderrechter, en het lijkt ook goed voor alle betrokkenen als dat zo blijft. Aandacht voor het contact tussen de kinderen onderling, inclusief hun oudste zus, is nog wel gewenst.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter laten weten dat hij het liefst de beslissing te weten wilde komen in een brief van de kinderrechter. Hierna volgt de tekst van die brief aan [minderjarige 2] . De brief zal apart aan hem verstuurd worden.
‘Beste [minderjarige 2] ,
Je bent op 7 september bij de kinderrechter geweest om te vertellen wat jij vond. Jij hebt toen heel goed uitgelegd dat jij liever bij je moeder wilt wonen, als jij mag kiezen. Je vertelde ook dat je het niet leuk vindt dat je bij je pleegmoeder woont, maar soms wel.
De kinderrechter heeft nu ook met je vader en moeder gepraat en met [naam] . Zij hebben ook verteld wat zij vinden. De kinderrechter heeft naar iedereen geluisterd en daarna een beslissing genomen.
De beslissing is dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing langer gaan duren. Dat betekent dat [naam] er blijft om op jou te letten en dat je bij je pleegmoeder blijft wonen. De beslissing van de kinderrechter is voor een jaar. Daarna wordt er opnieuw beslist. Maar, er is eerder al wel beslist dat het de bedoeling is dat jij bij je pleegmoeder blijft, in ieder geval tot je 18 jaar bent. Je blijft je moeder, je vader, je broer en je zussen natuurlijk wel gewoon zien.
De kinderrechter hoopt dat het zo duidelijk is voor jou. Als je nog vragen hebt, kun je die het beste stellen aan [naam] .’
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
in beide zaken
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 14 september 2023 tot 14 september 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 september 2023 tot 14 september 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023 door mr. Tempel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 20 september 2023
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch