ECLI:NL:RBZWB:2023:7069

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413432 / FA RK 23-4095
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het belang van minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van een voorlopige zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige. De vrouw verzocht om wijziging van de zorgregeling die op 28 juni 2023 was vastgesteld, omdat zij zich zorgen maakte over de mentale toestand van de man en de veiligheid van de minderjarige. De man voerde verweer en stelde dat de zorgregeling goed was verlopen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2023 werd duidelijk dat er een relevante wijziging van omstandigheden was, aangezien de man zijn woning had moeten verlaten en sindsdien andere woonruimte had. De rechtbank oordeelde dat de eerdere zorgregeling niet in stand kon blijven, maar dat er geen objectieve contra-indicaties waren voor onbegeleide contacten tussen de man en de minderjarige. De rechtbank heeft de zorgregeling aangepast, zodat de minderjarige op schooldagen na schooltijd bij de man verblijft en de ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het halen en brengen van de minderjarige. De rechtbank benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders in het belang van de minderjarige en dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/413432 / FA RK 23-4095
datum uitspraak: 10 oktober 2023
beschikking betreffende wijziging voorlopige voorziening
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. V.J.C. Pieters te Goes,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg.
Ouders van het navolgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] (roepnaam en hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 4 september 2023 ontvangen verzoekschrift tot wijziging voorlopige voorzieningen met bijlagen;
- het F-formulier van mr. Sijnesael van 12 september 2023 met bijlagen;
- het F-formulier van mr. Sijnesael van 19 september 2023 met bijlage.
1.2. Op de mondelinge behandeling van 20 september 2023 heeft de rechtbank deze zaak, gelet op de nauwe samenhang, gelijktijdig met de door de man aanhangig gemaakte kort gedingprocedure strekkende tot nakoming van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling (zaaknummer C/02/413152 / KG ZA 23-412) met gesloten deuren behandeld. In voornoemde kort gedingprocedure is heden bij afzonderlijk vonnis beslist.
1.3. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man bijgestaan door mr. M.V. de Nooijer, kantoorgenote van mr. Sijnesael voornoemd, alsmede een vertegenwoordiger van de Raad. Tijdens de mondelinge behandeling was met toestemming van alle aanwezigen tevens aanwezig de heer [mediator] , in verband met de pilot “piketmediator op zitting” bij deze rechtbank.

2.Het verzoek

2.1.
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 28 juni 2023, gewezen onder rekestnummer FA RK 23-2463 te wijzigen, enkel en alleen voor wat betreft de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] en te bepalen dat er tussen de man en [minderjarige] een zorgregeling zal gelden waarbij [minderjarige] gedurende één middag per week op woensdag van 14.00 tot 18.00 bij de man verblijft onder begeleiding van de moeder of de zus van de man, of een professional.
2.2.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang, hierna ingaan.

3.De beoordeling

3.1.
Bij voorlopige voorzieningenbeschikking van 28 juni 2023 is, voor zover hier van belang, bepaald dat er een voorlopige zorgregeling geldt tussen de man en [minderjarige] inhoudende dat [minderjarige] bij de man verblijft van vrijdagochtend 9.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede wekelijks op woensdag van 9.00 tot na het avondeten. De rechtbank heeft hierbij de navolgende opbouwregeling bepaald:
  • de eerste vier weken na datum beschikking: iedere woensdag van 9.00 uur tot na het avondeten, alsmede eenmaal per veertien dagen één dag in het weekend van 9.00 uur tot 17.00 uur;
  • de daaropvolgende vier weken: iedere woensdag van 9.00 uur tot na het avondeten, alsmede eenmaal per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • de daaropvolgende periode: eenmaal per veertien dagen van vrijdagochtend 9.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede wekelijks op woensdag van 9.00 uur tot na het avondeten.
3.2.
De vrouw verzoekt in deze procedure de bij voormelde beschikking vastgestelde zorgregeling te wijzigen.
3.3.
Partijen hebben tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling, gebruik gemaakt van de mogelijkheid van piketmediation door dhr. [mediator] . De piketmediation heeft echter niet tot overeenstemming tussen partijen geleid, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw hierna zal beoordelen en daarop zal beslissen.
Wijziging van omstandigheden;
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) een op basis van artikel 822 Rv gegeven beschikking slechts kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
3.5.
De wetgever heeft met de zinsnede ‘in zodanige mate’ en ‘alle betrokken belangen in aanmerking genomen’ tot uitdrukking gebracht dat niet iedere wijziging en niet iedere onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan tot een wijziging of intrekking van de eerdere beschikking kan leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijziging aan een streng criterium heeft willen binden. Zou dit anders zijn, dan zou een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen kunnen worden gebruikt om een verzuim te herstellen of zou een verkapt hoger beroep mogelijk zijn en dat is niet de bedoeling.
3.6.
Tussen partijen is onbetwist dat de man de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling heeft stopgezet nadat hij op 19 juli 2023 de woning diende te verlaten en voorts dat de man sinds medio augustus 2023 andere woonruimte tot zijn beschikking heeft. Aldus staat voldoende vast dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de eerdere gegeven voorziening met betrekking tot de zorgregeling kan rechtvaardigen. Hierna zal de rechtbank beoordelen of, gelet op alle overige omstandigheden, de zorgregeling inderdaad dient te worden gewijzigd, en zo ja, op welke wijze.
Inhoudelijk;
3.7.
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat zij [minderjarige] niet onbegeleid bij de man wil achterlaten, omdat zij zich grote zorgen maakt over de mentale toestand van de man. De man heeft de woning in verwaarloosde en vervuilde toestand achtergelaten. Dit bevestigt volgens de vrouw dat de man niet voor zichzelf en daarmee voor [minderjarige] kan zorgen. De vrouw voelt zich niet veilig, omdat de man een bedreigende tekening en tekst voor haar in de woning heeft achtergelaten en een aantal van haar persoonlijke spullen heeft vernield. De vrouw hoopt desondanks samen met de man tot een oplossing te komen, bij voorkeur via hulpverlening. Er is inmiddels via het CJG een traject Ouderschap Na Scheiding (hierna: ONS) ingezet bij [stichting] . De vrouw is voorstander van contact tussen de man en [minderjarige] , maar wel op een veilige en verantwoorde manier. De man is degene geweest die de zorgregeling heeft stopgezet. De vrouw heeft het nadien door de man - via zijn zus - gedane voorstel om per direct omgang voor de duur van een uur te laten plaatsvinden geweigerd. Zij acht omgang op deze manier niet in het belang van [minderjarige] . De vrouw kan de man op dit moment in de zorg voor [minderjarige] niet vertrouwen. Zij maakt zich ook zorgen over de voeding van [minderjarige] wanneer [minderjarige] bij de man verblijft.
3.8.
De man stelt dat de vrouw niet wil dat er omgang tussen hem en [minderjarige] plaatsvindt. Ook tijdens de vorige voorlopige voorzieningenprocedure heeft de vrouw aangevoerd dat zij begeleid en beperkt contact tussen de man en [minderjarige] wenst. De rechtbank heeft in haar beschikking van 28 juni 2023 al geoordeeld hiertoe geen aanleiding te zien. De argumenten van de vrouw zijn volgens de man dan ook onvoldoende om tot een wijziging van de eerder vastgestelde zorgregeling te komen. Sinds de beschikking van 28 juni 2023 hebben er 3 omgangsmomenten plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] . Deze contacten zijn goed verlopen. De man heeft inmiddels andere woonruimte waar hij [minderjarige] kan ontvangen. Er is niets veranderd in de mentale toestand van de man. De man betwist de woning in onbewoonbare staat te hebben achtergelaten. Ook ontkent hij een bedreigende tekening en tekst in de woning te hebben achtergelaten en persoonlijke spullen van de vrouw te hebben vernield. De man is prima in staat om voor [minderjarige] te zorgen, hetgeen hij tijdens de relatie van partijen ook altijd heeft gedaan.
3.9.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven blij te zijn met het traject ONS dat partijen gaan doorlopen bij [stichting] . De Raad verwacht namelijk niet dat partijen zonder de inzet van hulpverlening erin zullen slagen om te komen tot herstel van het onderlinge vertrouwen. De Raad maakt zich echter ook zorgen over het verdere verloop van dit traject. Het lukt partijen tot op heden niet om in onderling overleg afspraken te maken over het contact tussen de man en [minderjarige] , hetgeen in de weg kan staan aan het doen slagen van het ingezette hulptraject. De Raad is van mening dat er ook nu geen sprake is van objectieve contra-indicaties voor het laten plaatsvinden van onbegeleide contacten tussen de man en [minderjarige] . [minderjarige] heeft recht op contact met zijn vader en de man heeft recht op contact met [minderjarige] . De Raad adviseert om zo snel mogelijk te komen tot contactherstel tussen de man en [minderjarige] .
3.10.
De rechtbank constateert dat een groot deel van de door de vrouw in deze procedure aangedragen bezwaren tegen de vastgestelde zorgregeling ook tijdens de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 28 juni 2023 door haar naar voren zijn gebracht. Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank echter al geoordeeld dat niet is gebleken van objectieve contra-indicaties voor onbegeleide contacten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de man tijdens de relatie van partijen ook de nodige zorgtaken op zich heeft genomen terwijl gesteld noch gebleken is dat dit niet goed is verlopen. Ook nu ziet de rechtbank, evenals de Raad, geen reden om de contacten tussen de man en [minderjarige] onder begeleiding te laten plaatsvinden of in duur te beperken. Gesteld noch gebleken is dat de drie omgangscontacten die naar aanleiding van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde opbouwregeling hebben plaatsgevonden niet goed zijn verlopen. Voorbij wordt gegaan aan de stelling van de vrouw dat de verwaarloosde en vervuilde staat waarin de man de woning heeft achtergelaten bevestigt dat de man niet voor [minderjarige] kan zorgen. Gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de man en de over een weer overgelegde producties op dit punt, kan de rechtbank niet zonder meer vaststellen of de stellingen van de vrouw op dit punt juist zijn. Voor een verdergaand onderzoek daarnaar is in een voorlopige voorzieningenprocedure geen plaats. Maar ook los daarvan is de rechtbank van oordeel dat, zelfs wanneer de stellingen van de vrouw zouden kloppen, dit niets zegt over de capaciteiten van de man om zorg te dragen voor [minderjarige] . Het bevestigt vooral dat er sprake is van een ernstig verstoorde onderlinge verstandhouding tussen partijen. Daarnaast heeft de vrouw, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van de man daartegen, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar naar voren gebrachte zorgen over de voeding van [minderjarige] op de dagen dat [minderjarige] bij de man verblijft, reëel zijn.
De omstandigheid dat de man inmiddels andere woonruimte heeft maakt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat dat de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling zou moeten worden gewijzigd. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven [minderjarige] te kunnen ontvangen en laten overnachten op zijn huidige adres. Dat er in de woning van de man sprake is van een gemeenschappelijke keuken en badkamer waarvan de man en zijn vier huisgenoten gebruik maken, maakt - hoewel niet ideaal - niet dat de uitvoering van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgelegde zorgregeling (praktisch) niet meer uitvoerbaar zou zijn of niet meer in het belang van [minderjarige] zou zijn. De man heeft aangegeven zowel een eigen woon- als eigen slaapruimte te hebben, zodat [minderjarige] een eigen slaapkamer heeft op de dagen dat hij bij de man blijft overnachten.
3.11.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de na de beschikking van 28 juni 2023 opgetreden wijziging van omstandigheden niet met zich brengt dat de bij die beschikking getroffen voorziening ten aanzien van de zorgregeling niet meer in stand kan blijven.
3.12.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er tussen partijen een verschil van mening is ontstaan over het halen en brengen van [minderjarige] . De vrouw stelt dat het halen en brengen van [minderjarige] bij helfte moet worden verdeeld, terwijl de man van mening is dat de vrouw het halen en brengen van [minderjarige] voor haar rekening dient te nemen. De rechtbank zal - ter voorkoming van verdere geschillen en gerechtelijke procedures tussen partijen - hierover thans een beslissing nemen.
3.13.
De rechtbank overweegt dat in beginsel van beide ouders een gelijke inspanning mag worden verwacht bij het uitvoeren van de vastgestelde zorgregeling en dat het in het belang van [minderjarige] is dat beide ouders laten zien dat ze hun verantwoordelijkheid daarin dragen. Het is dan ook niet redelijk om het halen en brengen van [minderjarige] volledig af te wentelen op de vrouw. Bovendien heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij moet werken op de dagen dat [minderjarige] bij de man verblijft. Dat de man geen auto heeft en vanwege gezondheidsproblemen (de man lijdt aan Long Covid) niet in staat is om na het ophalen van [minderjarige] nog voor [minderjarige] te zorgen, maakt het voorgaande niet anders. Het is aan de man om op de momenten dat hij verantwoordelijk is voor het halen en/of brengen van [minderjarige] een auto te regelen of een derde in te schakelen die voor hem kan rijden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling aldus aanvullen dat zal worden bepaald dat de man dient zorg te dragen voor het ophalen van [minderjarige] bij de vrouw dan wel bij school bij aanvang van het omgangscontact en de vrouw dient zorg te dragen voor het ophalen van [minderjarige] bij de man na afloop van het omgangscontact.
3.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat [minderjarige] sinds kort een paar dagen per week naar school gaat, hetgeen betekent dat het bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde aanvangstijdstip van 9.00 uur op schooldagen niet meer haalbaar zal zijn. De rechtbank zal dan ook, onder wijziging van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling, bepalen dat indien de vrijdag en/of woensdag waarop omgang plaatsvindt een schooldag van [minderjarige] betreft, de zorgregeling zal aanvangen na schooltijd.
3.15.
Gelet op het feit dat er al geruime tijd geen (fysiek) contact heeft plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] is het naar het oordeel van de rechtbank van belang dat de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde regeling, daarbij in acht nemend de hiervoor uiteengezette wijzigingen, opnieuw wordt opgebouwd op de in de beschikking van 28 juni 2023 uiteengezette wijze.
3.16.
Tenslotte drukt de rechtbank partijen op het hart dat zij zich in het belang van [minderjarige] dienen in te spannen om het bij [stichting] ingezette traject ONS tot een goed einde te brengen, zodat zij met het belang van [minderjarige] voor ogen in staat zijn om op een meer positieve en opbouwende wijze met elkaar te overleggen en samen te werken zodat [minderjarige] onbelast contact kan hebben met beide ouders.
Tot slot;
3.17.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 lid 1 Rv kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijzigt de bij beschikking van 28 juni 2023 met betrekking tot de daarin vastgestelde zorgregeling als volgt:
bepaalt dat er een zorgregeling geldt tussen de man en de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] , inhoudende dat [minderjarige] bij de man verblijft:
  • de eerste vier weken na datum beschikking: iedere woensdag van 9.00 uur, dan wel op schooldagen iedere woensdag uit school tot na het avondeten, alsmede eenmaal per veertien dagen één dag in het weekend van 9.00 uur tot 17.00 uur;
  • de daaropvolgende vier weken: iedere woensdag van 9.00 uur, dan wel op schooldagen ieder woensdag uit school tot na het avondeten, alsmede eenmaal per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • vervolgens: iedere woensdag van 9.00 uur, dan wel op schooldagen iedere woensdag uit school tot na het avondeten, alsmede eenmaal per veertien dagen van vrijdagochtend 9.00 uur, dan wel op schooldagen van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur;
  • waarbij de man dient zorg te dragen voor het ophalen van [minderjarige] bij de vrouw, dan wel op school bij aanvang van het omgangscontact en de vrouw dient zorg te dragen voor het ophalen van [minderjarige] bij de man aan het einde van het omgangscontact;
4.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023 in tegenwoordigheid van mr. Van ’t Veer-Bax, griffier.