ECLI:NL:RBZWB:2023:7070

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
02/153975-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bezit en vervoer van een ploertendoder met vrijspraak voor brandstichting en vernieling

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit en vervoer van een ploertendoder, evenals van brandstichting en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 325,-, met aftrek van voorarrest, naar rato van € 50 per dag. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd in vereniging beschuldigd van brandstichting, het bezit van een ploertendoder en het medeplegen van een vernieling.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting en vernieling, en sprak hem vrij van deze feiten. De verdachte had pas tijdens de zitting een verklaring afgelegd over zijn rol, maar deze werd niet als voldoende bewijs beschouwd. Wel werd bewezen dat de verdachte op 23 juni 2023 in ’s-Hertogenbosch een ploertendoder voorhanden had en vervoerde, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het bezit van een dergelijk wapen, dat een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van anderen met zich meebrengt. Ondanks dat de verdachte eerder in voorarrest had gezeten, vond de rechtbank de opgelegde geldboete passend, gezien de omstandigheden van de zaak. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/153975-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2004 te [geboorteplaats01]
wonende op het [adres01] , [postcode01] in [woonplaats01]
raadsman mr. E. van de Pol, advocaat te Diemen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Deze tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte in vereniging brand heeft gesticht, een ploertendoder in bezit heeft gehad en schuldig is aan het medeplegen van een vernieling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat verdachte als medepleger betrokken is bij de brandstichting en vernieling. Het voorhanden hebben, vervoeren en dragen van de ploertendoder kan wel worden bewezenverklaard op basis van de bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van verdachte hierover ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en feit 3. Er is geen wettig en overtuigend bewijs om verdachte met deze feiten in verband te brengen. Daarnaast ontbreekt het voor deze feiten vereiste opzet en voldoet het handelen van verdachte niet aan de criteria voor medeplegen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van feit 1 en feit 3. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde zijn er door de verdediging geen opmerkingen gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1 en 3
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft pas voor het eerst op het onderzoek ter zitting een zaaksinhoudelijke verklaring afgelegd over hetgeen er is voorgevallen en de rol die hij en de medeverdachte daarbij hebben gehad. Op basis van deze ontkennende verklaring en gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier, kan verdachte niet als (mede)pleger van de brandstichting en de vernieling worden beschouwd. Bij deze stand van zaken dient verdachte van feit 1 en feit 3 te worden vrijgesproken.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde een bekennende verklaring heeft afgelegd, en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De opsomming van die bewijsmiddelen is opgenomen in Bijlage II. Er is geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de bewijsmiddelen te twijfelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2:
omstreeks 23 juni 2023 te ’s-Hertogenbosch een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad en vervoerd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 325,- subsidiair 6 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien tot vrijspraak wordt geconcludeerd van feit 1 en feit 3 is erop gewezen dat verdachte inmiddels 98 dagen in voorarrest heeft verbleven, waardoor hij al ruimschoots is bestraft voor deze overtreding van de Wet wapens en munitie. Er is verzocht daarmee te volstaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, omstreeks 23 juni 2023 in ’s-Hertogenbosch, schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en vervoeren van een ploertendoder. Het bezit van een dergelijk slagwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de lichamelijke gezondheid van personen met zich mee. De praktijk wijst uit dat het bezit van wapens ook leidt tot het daadwerkelijk gebruik daarvan. Dit vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit heeft tot gevolg dat er streng moet worden opgetreden tegen verboden wapenbezit.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken. Het uitgangspunt in de rechterlijke oriëntatiepunten voor het bezit, vervoer en/of dragen van een ploertendoder is een geldboete van € 200,-. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie is naar voren gekomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. De rechtbank neemt wel in overweging dat verdachte eerder transactievoorstellen heeft gekregen voor geweldsmisdrijven. Het onderhavig wapen is bovendien meegenomen in de openbare ruimte. Dit weegt in strafverzwarende zin mee.
Het reclasseringsverslag van 5 september 2023 baart de rechtbank zorgen. Daarin is onder meer aangegeven dat er risicofactoren bestaan op de leefgebieden van dagbesteding, financiën, middelengebruik, sociaal netwerk (beïnvloedbaarheid) en de familieverhouding. De rechtbank ziet echter geen reden om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarbij speelt de aard van het bewezenverklaarde feit een rol en het gegeven dat verdachte al geruime tijd in voorarrest heeft verbleven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie passend en geboden is. Derhalve zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een geldboete van € 325,- subsidiair 6 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven naar rato van € 50,- per dag.
Het bevel tot voorlopige hechtenis is reeds bij afzonderlijke beslissing van deze rechtbank van 29 september 2023 opgeheven.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feit 2: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 325,-;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
6 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,- per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 oktober 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.