ECLI:NL:RBZWB:2023:7074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/411077 / KG ZA 23-300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering omgang halfzus na overlijden vader; afwijzing vordering en verwijzing naar hulpverlening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een halfzus en de moeder van een minderjarige. De halfzus vorderde een voorlopige omgangsregeling met haar halfzus, die na het overlijden van hun vader in een pleeggezin woont. De moeder van de minderjarige heeft het contact tussen de halfzus en de minderjarige stopgezet, wat leidde tot deze rechtszaak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een sterke familieband bestaat tussen de halfzus en de minderjarige, maar dat de huidige situatie niet bevorderlijk is voor het contact. De rechter heeft beide partijen aangespoord om in gesprek te gaan en heeft hen verwezen naar een (jeugd)hulpverleningstraject om de communicatie en omgang te verbeteren. De vordering van de halfzus is afgewezen, met de nadruk op het belang van het kind en de noodzaak van een goede verstandhouding tussen de betrokken partijen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/411077 / KG ZA 23-300
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat: mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
gedaagde,
advocaat: mr. J.A. Scanlan te Roosendaal.
Partijen zullen hierna de halfzus (eiseres) en de moeder (gedaagde) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord van 19 september 2023;
- de brief met bijlagen van mr. Rodrigues de Carvalho van 21 september 2023;
- de mondelinge behandeling op 22 september 2023.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 19 juli 2014 is als kind van de moeder geboren het thans nog minderjarige kind
[minderjarige01](hierna: [minderjarige01] ).
2.2.
De moeder en de heer [de vader01] zijn gehuwd geweest. De heer [de vader01] is de vader van de halfzus en hij is eveneens de vader van de hiervoor genoemde [minderjarige01] .
2.3.
Het huwelijk tussen de moeder en de heer [de vader01] (hierna: de vader) is op [datum] middels echtscheiding beëindigd.
2.4.
De vader is op [overlijdingsdatum] overleden.
2.5.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.6.
[minderjarige01] woont bij haar moeder.
2.7.
Op 19 juli 2023 heeft de halfzus een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/412039 / FA RK 23-3432) strekkende tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige01] .

3.De vordering

3.1.
De halfzus vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. De moeder te veroordelen om in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure haar medewerking te verlenen aan een voorlopige omgangsregeling waarbij [minderjarige01] :
iedere laatste weekend van de maand van vrijdagavond na het eten om 19.00 uur tot zondag 17:00 uur bij de halfzus verblijft, waarbij de halfzus [minderjarige01] op vrijdag na het eten om 19.00 uur thuis ophaalt in [plaats01] en de moeder [minderjarige01] op zondag om 17.00 uur weer ophaalt bij de halfzus in [plaats02] , althans te bepalen dat een zodanige tijdelijke omgangsregeling tussen de halfzus en [minderjarige01] zal gelden als de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden rechtvaardig acht, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of deel van een dag dat de moeder nalaat hieraan te voldoen, zulks tot een maximum van € 10.000,-, althans te bepalen dat een zodanige dwangsom zal gelden als de rechtbank in de gegeven omstandigheden rechtvaardig acht,
te bepalen dat beide partijen zijn/haar eigen proceskosten zal dragen;
3.2.
Door en namens de halfzus is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
[minderjarige01] is geboren na een kortstondige relatie tussen de moeder en de vader. Na de geboorte van [minderjarige01] verliep de relatie tussen de vader en de moeder van [minderjarige01] moeizaam en dit gold ook voor de omgangsregeling. Er is op enig moment een vaste omgangsregeling gekomen, te weten een weekendregeling. Op die momenten was de halfzus ook altijd bij de vader. De moeder en de vader zijn in 2019 getrouwd, maar ook toen was de vader vaak met [minderjarige01] bij zijn familie in [plaats03] . Ook na de echtscheiding was de vader vaak met [minderjarige01] bij zijn familie. De halfzus was er dan ook vaak bij. Er zijn ook veel uitjes georganiseerd waar zowel [minderjarige01] als de halfzus aanwezig waren. Zij hebben dan ook een sterke band samen en zij hebben wegens hun familierechtelijke verwantschap recht op omgang met elkaar. Na het overlijden van de vader hebben [minderjarige01] en de halfzus veelvuldig contact gehad, zowel fysiek als telefonisch. Ook tussen de halfzus en de moeder was een goed contact. Op enig moment heeft de moeder dit contact stopgezet en de halfzus geblokkeerd. De afwikkeling van de erfenis heeft hier vermoedelijk iets mee te maken. De halfzus heeft de moeder gevraagd om vaste omgangsdagen, zodat het contact tussen [minderjarige01] en de familie vaderszijde niet zou verslechteren. Daar is de moeder niet mee akkoord gegaan. De halfzus heeft [minderjarige01] hierdoor voor het laatst in november 2022 gezien. Daarmee houdt de moeder zich niet aan het ouderschapsplan waar in staat dat de ouder bij overlijden van de andere ouder zich moet inzetten om de band met die familie te behouden. De moeder heeft het CJG ingeschakeld en de jeugdprofessional heeft als boodschapper van de moeder voorgesteld dat [minderjarige01] en de halfzus viermaal per jaar in [plaats01] begeleid contact hebben. De eerste voorgestelde datum betrof een doordeweekse dag en dat is voor de halfzus en haar familie niet haalbaar. De tweede datum was de halfzus op vakantie. Het is dus niet zo dat ze niet wilde, maar ze kon niet. Maar het is ook onbegrijpelijk dat de contacten begeleid zouden moeten plaatsvinden. Ook vindt de halfzus het onbegrijpelijk dat [minderjarige01] deels opgroeit in een pleeggezin, maar geen contact kan hebben met haar familie. De halfzus wil zo snel mogelijk weer contact met [minderjarige01] . [minderjarige01] geeft zelf ook aan contact te willen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de halfzus onderkend dat het goed zou zijn als de moeder en zij eerst het gesprek aangaan samen, om het verleden af te sluiten en de verstandhouding te verbeteren. Zij staat er voor open om eerst een paar keer bij het CJG contact te hebben met [minderjarige01] , maar zij wil niet dat dat voor altijd zo zal blijven. Zij vindt het belangrijk dat [minderjarige01] de band met haar familie kan onderhouden en bijvoorbeeld ook bij verjaardagen kan zijn als zij dat zelf wil. Daarbij zal er zeker niet slecht over de moeder worden gesproken, want dat is en blijft de moeder. Tot slot is namens de halfzus verklaard dat van haar niet verwacht kan worden een bodemprocedure af te wachten gelet op de aard van de zaak en het risico dat langer uitblijven van contact zal zorgen voor vervreemding tussen [minderjarige01] en de halfzus.
3.3.
De moeder voert verweer tegen de vordering van de halfzus en concludeert de halfzus niet te ontvangen in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van de halfzus in de proceskosten.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer voert de moeder, kort samengevat, het navolgende aan.
Allereerst wordt het spoedeisend belang betwist, gelet op de hoeveelheid verhinderdata die zijn ingediend, alsook gelet op de termijn die is verstreken sinds het laatste contact tussen de halfzus en [minderjarige01] . Niet valt in te zien waarom de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De moeder betwist voorts dat er sprake is van family life tussen [minderjarige01] en de halfzus. Vanaf het moment dat de halfzus meerderjarig was besloot zij niet meer regelmatig over de vloer te komen bij haar vader. Er was sindsdien nauwelijks meer contact tussen haar en [minderjarige01] . Dat is tijdens het huwelijk van de moeder en de vader, alsook na verbreking van die relatie, niet verbeterd. Er was geen regelmatig contact en zij hebben nimmer samengeleefd binnen één gezin. Na het overlijden van de vader is er wel meerdere malen contact geweest en is [minderjarige01] tweemaal bij de halfzus gaan slapen. Maar [minderjarige01] heeft zelf kenbaar gemaakt dit niet meer te willen. Het klopt dat de moeder de telefoon van [minderjarige01] heeft afgenomen en haar Facebook-account heeft opgezegd, maar dat was uit bescherming voor [minderjarige01] . Er kon altijd via de moeder contact opgenomen worden met [minderjarige01] , maar het contact vanuit de halfzus en haar familie werd steeds dwingender en bemoeizuchtiger tijdens de afwikkeling van de nalatenschap, waardoor het contact door de moeder is geblokkeerd. Zij vindt het wel belangrijk dat er af en toe contact tussen hen is. Zij heeft altijd opengestaan voor spontane bezoeken, maar door de vijandige toonzetting van de halfzus en haar familie vindt de moeder onbegeleid contact niet meer in het belang van [minderjarige01] . Daarom is de halfzus uitgenodigd om op een kindvriendelijk kantoor contact te hebben met [minderjarige01] . De halfzus heeft deze uitnodigingen afgeslagen. Dat er geen contact is komt dan ook door haarzelf. De moeder staat open voor contact tussen hen, maar niet in de mate en vorm zoals de halfzus wil. Dat is ook zo gecommuniceerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard open te staan om met de halfzus het gesprek aan te gaan om te proberen de lucht tussen hen te klaren, om vervolgens stappen te zetten in de contacten tussen [minderjarige01] en de halfzus.
Tot slot heeft de moeder toegelicht dat de keuze voor pleegzorg in 2018 door de moeder en de vader samen is gemaakt, omdat de vader vaak voor langere tijd afwezig was, de moeder af en toe ontlast moest worden wegens lichamelijke klachten en de vader niet zijn eigen netwerk wilde inschakelen voor opvang omdat hij in onmin leefde met hen. Het pleeggezin is nu eigenlijk niet meer nodig, maar wordt voortgezet omdat [minderjarige01] het zo leuk vindt en het goed is voor haar.
Omdat de halfzus deze procedure nodeloos heeft opgestart is de moeder van mening dat de halfzus in de proceskosten moet worden veroordeeld.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Tijdens de mondelinge behandeling is er tussen partijen overeenstemming gekomen over de in deze procedure te volgen lijn. In dat kader overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.2
De problematiek in deze situatie omvat het volgende.
Eiseres en [minderjarige01] zijn familie van elkaar, te weten halfzussen. Zij hebben gedurende het leven van [minderjarige01] contact gehad met elkaar, aangezien zij dezelfde vader hebben en dus ook deels dezelfde familie. Na het overlijden van hun vader hebben zij ook nog goed contact onderhouden, zowel fysiek als telefonisch. Op enig moment is dat contact verslechterd en verbroken. Door de moeder is ervaren dat de toon van de familie van de halfzus van dwingende en bemoeizuchtige aard werd. Hierdoor is er sinds november 2022 geen contact meer tussen de halfzus en [minderjarige01] en haar moeder. Dit terwijl er hiervoor een positief contact was.
4.3
Beide partijen gunnen [minderjarige01] het contact met haar familie vaderszijde, in het bijzonder met de halfzus. Op dit moment lukt het hen echter niet om dit contact zelf te organiseren. Zij lijken tot op heden niet in staat om hun verstandhouding te verbeteren. Zij beamen beiden dat het goed zal zijn als zij het gesprek met elkaar aangaan om het verleden af te sluiten en samen vooruit te kijken. Het is de bedoeling dat [minderjarige01] haar halfzus en die kant van de familie kan zien, maar daarvoor is het nodig dat de halfzus en de moeder afspraken kunnen maken. Bij het maken van die afspraken dient het leven van [minderjarige01] leidend te zijn, en dat leven heeft zijn basis bij de moeder. De voorzieningenrechter vindt het, net als de Raad, nodig dat voor deze partijen en [minderjarige01] een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en [minderjarige01] voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 22 september 2023 datum plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.4
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- De (gezagdragende) ouder en de halfzus zorgen voor afspraken die in het belang zijn van het kind;
- Het kind en de halfzus hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht (bijlage 1).
Aangezien CJG Bergen op Zoom reeds betrokken is bij de moeder, heeft het de uitdrukkelijke voorkeur van de voorzieningenrechter dat partijen vanuit het zorgloket verwezen worden naar het CJG Bergen op Zoom. De vertegenwoordigster van de Raad die aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling zal telefonisch contact opnemen met het CJG Bergen op Zoom om deze verwijzing reeds aan te kondigen en een toelichting te geven op de situatie. Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.5.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/412039 / FA RK 23-3432. De voorzieningenrechter verzoekt het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.6.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot [minderjarige01] .
4.7.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/412039 / FA RK 23-3432 een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- is omgang tussen de halfzus en [minderjarige01] en het belang van [minderjarige01] en zo ja, hoe dient de omgangsregeling tussen [minderjarige01] en haar halfzus te worden vormgegeven in frequentie, duur en aard, zodat deze regeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige01] ;
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.10.
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12.
De voorzieningenrechter verzoekt de halfzus in de bodemprocedure melding te maken van de verwijzing van partijen naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA.
4.13.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.14
Met partijen is afgesproken dat er vooralsnog geen contact zal zijn tussen [minderjarige01] en de halfzus voordat er een (of meerdere) gesprekken tussen de moeder en de halfzus heeft/hebben plaatsgevonden. Het is belangrijk dat zij de lucht kunnen klaren zodat zij samen afspraken kunnen maken over de wijze waarop de halfzus en de familie vaderszijde betrokken kunnen zijn in het leven van [minderjarige01] . Gelet hierop zal de vordering van de halfzus worden afgewezen.
4.15
Zoals gebruikelijk in procedures van deze (familierechtelijke) aard zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.
De vordering hiertoe van de moeder zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verwijst partijen en [minderjarige01] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal partijen en [minderjarige01] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige01] verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.2.
verzoekt het loket om uiterlijk
19 maart 2024 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, in de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/412039 / FA RK 23-3432 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.3.
verzoekt de halfzus in de bodemzaak melding te maken van de verwijzing van partijen naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding “UHA in KG met zaaknummer C/02/411077 / KG ZA 23-300 d.d. 6 oktober 2023”;
5.4.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.5.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.6.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/412039 / FA RK 23-3432 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.9. opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.7.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.8
wijst het meer of anders verzochte af..
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023 in tegenwoordigheid van mr. Van Ginneke, griffier.