ECLI:NL:RBZWB:2023:7076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412895 / JE RK 23-1460
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • H. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met huiselijk geweld en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden, vanwege ernstige zorgen over hun ontwikkeling en de opvoedsituatie. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn met elkaar gehuwd en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van huiselijk geweld en dat de ouders overbelast zijn, wat de ontwikkeling van de kinderen ernstig bedreigt. De moeder en de vader hebben in het verleden hulpverlening ontvangen, maar deze bleek onvoldoende om de zorgen weg te nemen. De rechtbank heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, met ingang van 26 september 2023 tot 26 september 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ook in het geval van hoger beroep. De rechtbank heeft vertrouwen in de mogelijkheid van de ouders om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen weer zelf te dragen, mits de ingezette hulpverlening wordt voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/412895 / JE RK 23-1460
Datum uitspraak: 26 september 2023
beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Middelburg,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 2],
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 4] 2023 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 3].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 15 augustus 2023;
  • de e-mail van moeder van 14 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De moeder is op de juiste wijze opgeroepen, maar - zoals aangekondigd in haar
e-mail van 14 september 2023 - niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
De moeder en de vader hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
2.3.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder. De vader woont formeel op hetzelfde adres, maar verblijft feitelijk tijdelijk elders.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 juli 2023 zijn [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, met ingang van 6 juli 2023 en tot 6 oktober 2023. In de genoemde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 6 juli 2023 en tot 3 augustus 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 19 juli 2023 is de spoedbeslissing van 6 juli 2023 met ingang van 19 juli 2023 herroepen ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleezorg en is het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, voor de duur van twaalf maanden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en voert hiertoe het navolgende aan. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen bij de ouders. Er is sprake geweest van fors huiselijk geweld met zowel verbale als fysieke agressie in het bijzijn van de kinderen. De ouders hebben moeite met hun emotieregulatie. Daarnaast zijn zij ernstig overbelast, waardoor hun draaglast-draagkracht verhouding uit balans is. De relatie van ouders, de verschillende verwachtingen van de ouders hierin en het communicatiepatroon van de ouders zijn een ander punt van zorg. Ook zijn er zorgen over de gehechtheidsontwikkeling van de minderjarigen. [minderjarige 1] geeft aan bang te zijn voor haar vader, terwijl het voor haar ontwikkeling van belang is dat zij zich veilig bij hem voelt. De wens van de ouders om hun kinderen thuisonderwijs te geven is, in combinatie met hun draaglast en draagkracht, ook een zorg voor de Raad. Bij [minderjarige 1] is mogelijk sprake van een ontwikkelingsachterstand. Ouders hebben onvoldoende mogelijkheden om de zorgen op eigen kracht weg te nemen. Zij hebben onvoldoende steunend netwerk om op terug te vallen. De Raad heeft het gezin eerder naar vrijwillige hulpverlening verwezen, maar hulpverlening in het vrijwillig kader is te kwetsbaar en vrijblijvend gebleken. De kindonveiligheid haalt de stappen die de ouders in het vrijwillig kader gezet hebben inmiddels in. Sinds de voorlopige ondertoezichtstelling en de korte uithuisplaatsing van de minderjarigen, hebben er positieve ontwikkelingen plaatsgevonden. [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven weer bij de moeder. De vader verblijft momenteel elders. Dit zorgt voor meer rust in de thuissituatie van de moeder en de kinderen. Wel is nog onduidelijk hoe het verder gaat met de relatie van de ouders. Ouders staan hier verschillend in, maar zowel als zij terug samen komen als wanneer zij uit elkaar zouden gaan, heeft de Raad zorgen over hun communicatiepatroon en hun capabiliteit om onderling afspraken te maken. De moeder en de vader zijn de afgelopen periode hard aan de slag gegaan met de in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling door de GI ingezette hulpverlening. Zij volgen op dit moment systeemtherapie. De eerste ervaringen hiermee zijn positief. Wel moet de draagkracht bij de moeder moet nog worden vergroot en moet er aan haar emotieregulatie worden gewerkt. Ook moet gekeken worden of de draaglast voor de ouders verminderd kan worden. De minderjarigen gaan inmiddels twee dagdelen naar de zorgboerderij. Dit is goed voor hun (sociale) ontwikkeling. Daarnaast is dit ook nodig, omdat de moeder moet kunnen focussen op de hulpverlening die zij nodig heeft en haar eigen doelen. De ouders hebben een belaste voorgeschiedenis, waardoor zij de hulpverlening soms wantrouwen. Hierdoor zijn zij geneigd hulpverlening op afstand te houden of te stoppen wanneer het lastig wordt of er sprake is van een visieverschil. De ouders houden zich momenteel aan de afspraken die gemaakt worden en stellen zich constructief op. Zij zijn op dit moment dan ook voldoende bereid, maar onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en hulpverlening te benutten. De regie van de GI is nodig om te zorgen dat afspraken nagekomen worden en de ingezette hulpverlening door blijft lopen. De Raad heeft er vertrouwen in dat als deze positieve lijn wordt voortgezet de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen binnen een voor hen aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.
4.2.
De moeder heeft in haar e-mail aan de rechtbank van 14 september 2023 aangegeven dat zij het eens is met de verzochte ondertoezichtstelling, zo lang deze nodig is. Als de ondertoezichtstelling eerder niet meer nodig blijkt, wil zij dat deze beëindigd wordt.
4.3.
De vader is het eens met de verzochte ondertoezichtstelling. Hij verblijft momenteel bij zijn moeder en kan daar blijven zo lang dat nodig is. Nu de moeder en de vader niet samenwonen, is er meer rust in de thuissituatie voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Het is nog onduidelijk hoe het verder moet met de relatie tussen de vader en de moeder. De vader heeft vier of vijf keer per week contact met de moeder en dat verloopt nu goed. Hij ziet ook de kinderen en de moeder inmiddels regelmatig, aanvankelijk werd dit begeleid door Stipzorg. Nu is het niet altijd meer begeleid. Zowel de vader als de moeder hebben baat bij de hulpverlening die is ingezet.
4.4.
De GI herkent de zorgen van de Raad. De GI vindt ook dat de ouders de afgelopen periode hard hebben gewerkt. Zij hebben constructief meegewerkt aan de ingezette hulpverlening. Er is intensieve therapie ingezet vanuit Stipzorg, die nu afgebouwd kan worden. De regievoering door de GI was en is nodig in verband met de disbalans tussen draaglast en draagkracht van de ouders en de benodigde emotieregulatietherapie. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan inmiddels naar een zorgboerderij. Dit doet hen zichtbaar goed en is ontlastend voor de moeder. Er wordt nog gekeken naar verdere mogelijkheden om meer tijd voor ouders te creëren en draaglast en draagkracht van met name de moeder meer in balans te krijgen. De contacten tussen de vader en de minderjarigen werden eerst begeleid. Dat verliep goed. Daarom zijn er vervolgstappen gezet. De vader ziet de kinderen nu onbegeleid en in aanwezigheid van de moeder en dat verloopt goed. De GI deelt de zorgen van de Raad over het thuisonderwijs voor [minderjarige 1]. De GI is hierover met de moeder in gesprek en wil met haar onderzoeken of er alternatieve mogelijkheden zijn die aansluiten bij de wensen van de moeder, zoals bijvoorbeeld de Vrije School. De moeder is ook aan de slag met haar emotieregulatie. Zij zou dit zelf het liefst met behulp van alternatieve geneeswijzen aanpakken, maar de GI is er voorstander van dat de moeder hulp van een psycholoog of andere hulpverlener krijgt. Op de momenten dat het goed gaat, wil de moeder de regie soms weer overnemen. Regie van de GI is nodig om de continuïteit van hulpverlening te waarborgen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria zoals genoemd in artikel 1:255 lid 1 BW. De kinderrechter zal daarom het verzoek toewijzen en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, voor de duur van een jaar, met ingang van 26 september 2023 en tot 26 september 2024. Hierna zal de kinderrechter uitleggen waarom zij dit heeft besloten.
5.3.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er zijn ernstige zorgen over de omgeving waarin zij worden opgevoed. Die zorgen zijn onder meer gelegen in de vele, heftige ruzies van de ouders en het huiselijk geweld tussen de ouders, dat in het bijzijn van de kinderen heeft plaatsgevonden. Nu de vader tijdelijk elders verblijft, is er meer rust gekomen in de thuissituatie van de moeder en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Het is op dit moment echter nog onduidelijk hoe het verder gaat met de relatie van de ouders. Bovendien zijn er, zowel als de ouders terug samen komen als wanneer zij uit elkaar zouden gaan, zorgen over de vraag of zij met hun huidige communicatiepatronen en emotieregulatieproblemen onderling voldoende in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en samen te werken in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Daar komt bij dat de ouders ernstig overbelast zijn. Dat geldt op dit moment met name voor de moeder, die grotendeels alleen de zorg voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] draagt. Gelet hierop is het de vraag of zij, naast de zorgen en verantwoordelijkheden die zij al heeft, kwalitatief voldoende thuisonderwijs kan bieden aan [minderjarige 1]. Ook zijn er zorgen over de gehechtheidsontwikkeling van de minderjarigen. [minderjarige 1] geeft aan bang te zijn voor haar vader, terwijl het voor haar ontwikkeling van belang is dat zij zich bij haar beide ouders veilig voelt. Mogelijk moet er ook individuele hulpverlening voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden ingezet.
5.4.
Sinds de voorlopige ondertoezichtstelling en de korte uithuisplaatsing van de minderjarigen, hebben er positieve ontwikkelingen plaatsgevonden. De moeder en de vader hebben in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling hard gewerkt aan de door de GI ingezette hulpverlening ter verbetering van de opvoedingssituatie waarin [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven. De ouders zijn gestart met systeemtherapie en de eerste ervaringen hiermee zijn positief. Dit heeft er onder meer toe geleid dat er weer een veilige vorm van contact tussen de vader, de moeder en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot stand gekomen is en dat er inmiddels ook onbegeleid contact plaatsvindt. Ook aan individuele hulpverlening voor de moeder en de vader wordt gewerkt. De GI probeert met de moeder aan vergroting van haar draagkracht te werken. Ook wordt er gekeken hoe de draaglast voor de moeder/ouders verminderd kan worden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan inmiddels twee dagdelen per week naar de zorgboerderij. Dit is goed voor hun (sociale) ontwikkeling en neemt een stukje draaglast bij de ouders/moeder weg. Dit is ook nodig, omdat zij moeten kunnen focussen op de hulpverlening die zij nodig hebben en hun eigen doelen. Ook aan verbetering van de emotieregulatie van de moeder wordt gewerkt. Voorts wordt door de GI gekeken wat de kinderen (nog meer) nodig hebben.
5.5.
De ouders hebben op dit moment onvoldoende mogelijkheden om de zorgen die er zijn op eigen kracht weg te nemen. Zij hebben onvoldoende steunend netwerk om op terug te vallen en hulpverlening in het vrijwillig kader is te kwetsbaar en vrijblijvend gebleken om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weg te nemen. De ouders zijn momenteel wel bereid om mee te werken aan de benodigde hulpverlening, maar ook nog wisselend in hun emoties en vertrouwen in de hulpverlening. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de ouders en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hulp en regie in een gedwongen kader nodig hebben. De regie van de GI is nodig om de benodigde hulpverlening te organiseren en de continuïteit hiervan te waarborgen.
5.6.
Tegelijkertijd heeft de kinderrechter er vertrouwen in dat de ouders, als deze positieve lijn wordt voortgezet, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen binnen een voor hen aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.
5.7.
De kinderrechter verwacht dat gedurende de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan het behalen van de volgende doelen, te weten:
- [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] groeien op in een fysiek en emotioneel veilige opvoedingsomgeving, waarbij zij worden gestimuleerd in hun ontwikkeling en er duidelijkheid, voorspelbaarheid, stabiliteit, rust en regelmaat wordt geboden maar ook steun, troost en affectie aanwezig is.
- [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn geen getuige meer van ruzies tussen de ouders of andere volwassenen.
- [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben een veilig en onbelast contact met hun beide ouders, zij ervaren de ruimte om de band met beide ouders te onderhouden en hun loyaliteit naar beide ouders vorm te geven.
- [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] horen hun ouders positief (of in ieder geval neutraal) en met respect over en met elkaar spreken.
- [minderjarige 1] ervaart voldoende educatief onderwijs passend bij haar ontwikkeling.
- De ouders vinden een manier waarbij zij op een constructieve manier kunnen samenwerken/communiceren in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
- De ouders benutten de geïndiceerde hulpverlening voor zichzelf en/of voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
- De ouders komen de gemaakte afspraken met elkaar en met anderen na en stellen het ouderschap van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] centraal.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.8.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland te Middelburg, met ingang van 26 september 2023 tot 26 september 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 10 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.