ECLI:NL:RBZWB:2023:7077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413916 / JE RK 23-1642
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Merbel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor de duur van twaalf maanden. De moeder, die zwanger is en een uitgerekende datum heeft in 2023, en de vader zijn als belanghebbenden aangemerkt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in een onveilige opvoedomgeving verkeren, met zorgen over hun financiële situatie, de woonomstandigheden en het alcoholgebruik van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging van het ongeboren kind weg te nemen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorg die nodig is om de bedreiging weg te nemen niet door de ouders wordt geaccepteerd. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met de verwachting dat de GI de regiefunctie op zich neemt en de nodige hulpverlening inzet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/413916 / JE RK 23-1642
Datum uitspraak: 26 september 2023
beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Middelburg,
over
de nog [ongeboren kind],
hierna te noemen: het nog ongeboren kind.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlage van de Raad van 15 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 15 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De kinderrechter stelt vast dat, ondanks dat de vader behoorlijk is opgeroepen, hij niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen. Hiernaast heeft de kinderrechter, met instemming van de aanwezigen, bijzondere toestemming verleend aan mevrouw [naam 1] , raadsonderzoeker bij de Raad.

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger en de uitgerekende [geboortedatum] 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden.

4.De standpunten

Het standpunt van de Raad
4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar zijn verzoek van voornoemde datum en de bijbehorende rapportage, waarin hij, kort samengevat, het volgende heeft opgetekend. De Raad maakt zich zorgen over de opvoedomgeving van het nog ongeboren kind. De ouders hebben (nog) geen vaste woon- of verblijfplaats. Zij verblijven op dit moment in een woning voor arbeidsmigranten waar geen kinderen mogen verblijven. Er is nog geen zicht op een andere woning. Dit betekent dat de ouders, als het nog ongeboren kind ter wereld is gekomen, hun huidige verblijfplaats moeten verlaten en (nog) geen alternatief hebben om ergens anders te verblijven. De ouders lijken hieromtrent weinig tot geen initiatief te nemen. Hiernaast maakt de Raad zich ook zorgen over het alcoholprobleem van de vader. De vader is voor de tweede keer aangemeld bij Emergis voor een behandeling van zijn alcoholprobleem. Het is niet duidelijk geworden waarom de behandeling de eerste keer niet van de grond is gekomen. Hierbij is het zorgelijk dat de vader niet transparant is over zijn alcoholgebruik, omdat hij aangeeft geen alcohol meer te gebruiken terwijl kennelijk wordt gezien dat hij onder invloed is. Ook maakt de Raad zich zorgen over de financiële situatie van de ouders (zij hebben beide een grote schuld), omdat dit van invloed is op veel leefgebieden waaronder het niet (kunnen) aanschaffen van spullen voor het nog ongeboren kind en het niet kunnen verkrijgen van geschikte huisvesting. Dit veroorzaakt een stressvolle situatie voor de ouders. Genoemde zorgen worden versterkt doordat er geen zicht is op de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van de ouders en zij geen openheid lijken te geven over hun financiële situatie of hun relatie. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over de ontwikkeling van het nog ongeboren kind. De moeder heeft besloten om tijdens de zwangerschap te blijven roken, zodat het nog ongeboren kind volgens haar niet wordt blootgesteld aan de stress die kan ontstaan bij het stoppen met roken. Een andere zorg is de samenwerking tussen de ouders en de hulpverlening en de mate waarin zij zich door hen laten sturen. Hoewel de ouders aangeven hun medewerking te verlenen aan de hulpverlening en de gemaakte afspraken te zullen nakomen, is er echter nog geen sprake geweest van een positief doorlopen hulpverleningstraject. De ouders zien de ernst van de zorgen niet in, bagatelliseren deze en stellen zich passief, misschien zelfs naïef op. Ook zijn zij op momenten niet transparant en eerlijk naar de betrokken hulpverlening. Het is de ouders bovendien ten aanzien van [naam 2] en [naam 3] , de broer en zus van het nog ongeboren kind die met een machtiging in een pleeggezinnen verblijven, tot op heden niet gelukt om een betere situatie te laten ontstaan. De Raad ziet daarom niet in dat de ontwikkelingsbedreiging van het nog ongeboren kind, die met name is gelegen in de opvoedomgeving van de ouders, in het vrijwillig kader kan worden weggenomen. Gezien wordt dat de ouders bereid zijn, maar onvoldoende bij machte om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
4.2.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling in aanvulling op het verzoek, kort samengevat en voor zover van belang, naar voren gebracht dat er in de achterliggende periode contact is geweest met de GI en 10 voor Toekomst nu de Raad een moeder-kindopname heeft geadviseerd. De moeder heeft aangegeven dat zij daarvoor openstaat. Als definitief duidelijk wordt dat het niet op korte termijn mogelijk is om de moeder en het nog ongeboren kind onder te brengen bij een moeder-kindhuis en dat vanaf de geboorte van het nu nog ongeboren kind ook niet mogelijk is, dan moet de GI, als het huidige verzoek wordt toegewezen, overwegen of een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is om de veiligheid van het nu nog ongeboren kind te kunnen waarborgen. De Raad heeft, ondanks dat hij er inmiddels mee bekend is dat de wachtlijst momenteel drie maanden bedraagt, geen mogelijkheid gehad om hierop te acteren en hoopt daarom dat het huidige verzoek tot ondertoezichtstelling zal worden toegewezen zodat de GI, al dan niet in overleg met de verloskundige, aan de slag kan gaan en kan bezien of een plaatsing in een moeder-kindhuis of elders toch mogelijk is. De Raad heeft halverwege tot eind augustus 2023 intensief contact met de moeder gehad om te bezien of het mogelijk is dat in ieder geval zij, in verband met de komst van het nu nog ongeboren kind, naar een eigen woning kan gaan. Dat is niet gelukt. De moeder wil naar een moeder-kindhuis. Besproken is dat er dan wel plek moet zijn. Er zijn zo veel zorgen over het systeem en de (toekomstige) opvoedomgeving en (on)veiligheid van het nu nog ongeboren kind, dat de Raad op dit moment geen mogelijkheden ziet om de moeder en het kind naar huis te laten gaan na de geboorte, temeer nu zij geen huis heeft waar zij met de baby zal kunnen verblijven. Verder is namens de Raad aangegeven dat hij met de GI en de gemeente Goes contact heeft gehad om te bezien welke stappen gezet zouden kunnen worden, zodat de GI, als het verzoek wordt toegewezen, daarop kan voortborduren. Overwogen is om 10 voor Toekomst de casusregie op te laten pakken, maar dat is niet mogelijk gebleken vanwege moeilijkheden in de samenwerking met de ouders. Afgelopen donderdag heeft de Raad contact gehad met de gemeente Goes waaruit twee opties naar voren zijn gekomen, namelijk: 1) dat de GI middels de ondertoezichtstelling betrokken raakt en de situatie verder op zich neemt of 2) dat de rapportage van de Raad door de ouders wordt ondertekend en de gemeente Goes met de situatie aan de slag gaat. Ten slotte is namens de Raad toegelicht dat de Raad het zich kan voorstellen dat de moeder zich machteloos voelt, maar dat hij wil benadrukken dat het zijn insteek en dat van de GI is om de moeder en het nog ongeboren kind samen te laten komen en te laten zijn, maar dat de zorgen zoals die op dit moment zijn maken dat, als een opname bij een moeder-kindhuis niet lukt, ook over andere kinderbeschermingsmaatregelen moet worden nagedacht.
Mening van de moeder
4.3.
Door de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover van belang, naar voren gebracht dat zij zich goed voelt en dat het goed gaat met het nog ongeboren kind. De moeder erkent dat zij tijdens de zwangerschap van het nog ongeboren kind heeft gerookt en dat nog steeds in mindere mate doet. Ze geeft aan dat dat geen zorg is omdat zij tijdens eerdere zwangerschappen ook heeft gerookt en dat het toen ook goed is gegaan. Daarnaast is door de moeder aangegeven dat de Raad het eerder niet heeft gehad over een machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder is zichtbaar geëmotioneerd als zij hoort dat daarover wordt gesproken tijdens de mondelinge behandeling. Gisteren heeft de moeder met de GI gesproken en de GI heeft aangegeven dat de moeder naar de huisarts kan gaan om via die weg wellicht een doorverwijzing naar een moeder-kindhuis kan krijgen. Ook heeft de moeder aangegeven dat zij volgende week aan de moeder van de vader wil gaan vragen of zij, ter overbrugging naar een moeder-kindhuis, drie maanden bij haar kan verblijven na de geboorte van de baby. De moeder wil haar verantwoordelijk nemen en mogelijk zonder de vader voor [naam 2] , [naam 3] en het nog ongeboren kind strijden, omdat zij denkt dat dat samen met de vader wellicht niet gaat lukken. De moeder wil met het nu nog ongeboren kind in eerste instantie naar een moeder-kindhuis gaan. Daarna wil zij zelfstandig een woning gaan zoeken, zodat [naam 2] , [naam 3] en het nog ongeboren kind bij haar kunnen wonen.
Standpunt van de GI
4.4.
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover van belang, naar voren gebracht dat het verzoek moet worden toegewezen. De GI heeft contact gehad met een aantal moeder-kindhuizen, maar zij hebben een wachtlijst van drie maanden. Bezien moet worden hoe de situatie na de geboorte van het nu nog ongeboren kind overbrugd moet gaan worden tot een verblijf met de moeder bij een moeder-kindhuis mogelijk gaat zijn. De GI zal zich in eerste instantie inspannen om de moeder en het nu nog ongeboren kind bij een moeder-kindhuis te plaatsen. Als dat niet op korte termijn of vanaf de geboorte van het nu nog ongeboren kind mogelijk is, dan moet dat kind wellicht tijdelijk ter overbrugging bij een (crisis)pleeggezin geplaatst worden. Hierbij is het wel noodzakelijk dat er duidelijke afspraken gemaakt worden om de moeder in de gelegenheid te stellen om een goede (hechtings)relatie met het nu nog ongeboren kind te kunnen laten opbouwen.
Hiernaast is namens de GI aangegeven dat zij met de moeder volgende week een afspraak hebben met de grootouder(s) vaderszijde (vz), zodat bezien kan worden of zij mogelijk ter overbrugging iets kunnen betekenen. Hierbij plaatst de GI wel de kanttekening dat zij geen uitspraak of belofte heeft gedaan of kan doen dat het nu nog ongeboren kind bij de grootouder(s) vz geplaatst kan worden, omdat onder andere in eerste instantie bekeken en beoordeeld moet worden of de veiligheid van het nu nog ongeboren kind in hun thuissituatie gewaarborgd kan worden. Voorts is namens de GI toegelicht dat de ondertoezichtstelling, gezien de zorgen, voor de verzochte duur verleend moet worden en dat zij bereid is en klaarstaat om die kinderbeschermingsmaatregel gelijk uit te voeren.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter constateert dat de ouders de Poolse nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) moet beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, moet de kinderrechter het toepasselijk recht bepalen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu het nog ongeboren kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek toegepast worden.
Wettelijk kader
5.4.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.5.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:2 BW kan het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren worden aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.
Beslissing
5.6.
De kinderrechter merkt, met toepassing van artikel 1:2 van het BW, de ongeboren baby van de moeder als reeds geboren aan, nu het belang van het nu nog ongeboren kind zulks vordert De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling goed geluisterd naar wat de Raad, de moeder en de GI naar voren hebben gebracht en heeft de stukken gelezen. Op basis daarvan is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen. Aan de wettelijke criteria is voldaan. Daarom wordt het nu nog ongeboren kind onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter zal hieronder haar beslissing toelichten.
Overwegingen
5.7.
De kinderrechter moet in eerste instantie de vraag beantwoorden of het nu nog ongeboren kind zodanig opgroeit dat het ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter vindt dat hiervan sprake is. Hoewel het nog ongeboren kind zich tot op heden naar behoren lijkt te ontwikkelen, maakt de kinderrechter zich wel ernstig zorgen. Eén van de zorgen is dat de moeder tijdens de zwangerschap van het nog ongeboren kind is blijven roken en daarover bovendien niet transparant is geweest naar de verloskundige die in het dossier heeft staan dat de moeder niet zou roken. De andere ernstige zorgen over de ontwikkeling van het nog ongeboren kind zien op de opvoedomgeving waarin het zal gaan opgroeien. De ouders verblijven in een woning voor arbeidsmigranten en kunnen daar niet blijven wonen met de baby nu dit niet van de verhuurder mag. Hiernaast zijn er financiële zorgen, waardoor de ouders geen spullen voor het nog ongeboren kind (kunnen) aanschaffen en geen geschikte andere huisvesting kunnen verkrijgen. Ook zijn er zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en het mogelijke alcoholgebruik van de vader en het gebrek aan openheid hierover. Dit geeft de ouders begrijpelijk veel stress, waardoor een spanningsvolle situatie kan ontstaan waaraan het nu nog ongeboren kind, dat volledig afhankelijk is van de ouders, blootgesteld zal worden. Ook baart het de kinderrechter zorgen over de relatie van de ouders en, omdat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven verder te willen gaan zonder de vader wat mogelijk effect zal hebben op haar draagkracht en draaglast. Genoemde zorgen kunnen op dit moment al van invloed zijn op het nog ongeboren kind, maar ook als het geboren is, en zijn al voor langere tijd aanwezig.
5.8.
De kinderrechter moet vervolgens de vraag beantwoorden of de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van het nog ongeboren kind weg te nemen, door (in dit geval) de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De kinderrechter vindt dat ook deze vraag bevestigend beantwoord moet worden. De kinderrechter constateert dat uit het onderzoek van de Raad blijkt dat de hulpverlening in gedwongen kader ten aanzien van [naam 2] en [naam 3] , de broer en zus van het nog ongeboren kind, niet tot genoeg verandering heeft geleid. Hoewel de ouders zeggen bereid te zijn om de hulpverlening te accepteren, zijn zij niet bij machte om de ontwikkelingsbedreiging van het nog ongeboren kind weg te nemen. De ouders zijn niet altijd eerlijk en transparant geweest naar de hulpverlening, zien de ernst van de zorgen onvoldoende in en komen daardoor onvoldoende tot samenwerking en tot de nodige actie. Hulpverlening in het vrijwillig kader is daarom op dit moment niet toereikend. De kinderrechter heeft echter wel de verwachting dat de ouders in staat zijn om binnen een voor het nog ongeboren kind aanvaardbare termijn de verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding op zich te nemen.
5.9.
Tijdens de ondertoezichtstelling moet op
zeer korte termijneen veilige plek gevonden worden waar de moeder en het nog ongeboren kind terecht kunnen in afwachting van een woning waar de ouders voor langere tijd kunnen wonen. In aanvulling daarop moet door de moeder in samenwerking met de GI (en de door de GI ingeschakelde hulpverlening) tijdens de ondertoezichtstelling aan de volgende doelen worden gewerkt, te weten:
- de baby groeit op in een fysiek en emotioneel veilige opvoedingsomgeving, waarbij zij
gestimuleerd wordt in haar ontwikkeling en er duidelijkheid, voorspelbaarheid, stabiliteit,
rust en regelmaat geboden wordt.
- de baby bouwt een (hechtings)relatie op met voor haar belangrijke gezinsleden, zoals haar
broer en zus.
- de ouders accepteren de in te zetten hulpverlening, komen de gemaakte afspraken met de
hulpverlening na en stellen het ouderschap van het nu nog ongeboren kind centraal.
5.10.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij de regiefunctie op zich gaat nemen en de ondertoezichtstelling daadkrachtig en effectief gaat uitvoeren. De GI dient op zeer korte termijn (verder) op zoek te gaan naar een plek bij een moeder-kindhuis. Als een dergelijke plaatsing, dan wel een andere veilige plaatsing van de moeder met de baby, niet tijdig mogelijk blijkt, dan verwacht de kinderrechter van de GI dat zij gaat bezien of het noodzakelijk is dat de veiligheid van de baby tijdelijk met een machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden gewaarborgd. In dat geval is het wel noodzakelijk dat er met de ouders duidelijke afspraken worden gemaakt, zodat de (hechtings)relatie tussen de ouders en het nu nog ongeboren kind niet wordt gehinderd.
5.11.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van het nu nog ongeboren kind noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
stelt het nu nog [ongeboren kind] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Eindhoven voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 26 september 2023 en tot 26 september 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023 door mr. Van de Merbel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 10 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.