ECLI:NL:RBZWB:2023:7085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413390 / KG ZA 23-419
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over afgifte en toevertrouwing van een minderjarige met internationaal privaatrechtelijke aspecten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2023, gaat het om een kort geding waarin de moeder, de vader en de oma van de minderjarige [minderjarige] betrokken zijn. De moeder en de vader, die samen een dochter hebben, hebben de zorg voor [minderjarige] gedeeld, maar de situatie is gecompliceerd door een internationale context. De minderjarige is sinds 10 februari 2023 weer in Nederland bij de oma, na eerder in Griekenland te hebben gewoond. De moeder vordert in conventie dat de oma [minderjarige] aan haar overhandigt, terwijl de vader zich aansluit bij deze vordering en ook vraagt om uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP). De oma verzet zich tegen deze vorderingen en vraagt in reconventie om toevertrouwing van [minderjarige] aan haar en haar partner, met het oog op een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2023, die achter gesloten deuren plaatsvond, zijn de advocaten van de partijen verschenen, maar de ouders zelf waren niet aanwezig. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, ondanks de internationale aspecten van de zaak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat er een dringende behoefte is aan duidelijkheid over haar situatie. De vordering van de moeder tot afgifte van [minderjarige] is afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met haar belangen. De vordering van de vader tot uitschrijving uit de BRP is eveneens afgewezen, omdat dit afhankelijk is van het onderzoek van de Raad. De vordering van de oma tot toevertrouwing van [minderjarige] is in beperkte vorm toegewezen voor de duur van zes weken, met de voorwaarde dat er binnen deze periode een kinderbeschermingsmaatregel wordt getroffen.

De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door voorzieningenrechter M. van Leuven en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/413390 / KG ZA 23-419
12 oktober 2023
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiseres sub 1] ,
wonende te [woonplaats 1] , Griekenland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. K. van Doorn te Gilze,
en
[eiser sub 2],
wonende te Griekenland,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. C.M.D. De Waele te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J.A. van Essen te Breda.
Partijen zullen hierna respectievelijk de moeder, de vader en de oma genoemd worden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de vorderingen geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 2 producties;
- de brief van mr. Van Essen met 7 producties;
- het e-mailbericht van mr. De Waele van 28 september 2023 met 4 producties;
- de pleitnota van mr. Van Essen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 september 2023 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen mr. R.G.J. van Kerkhof namens mr. K. van Doorn. De moeder is in persoon niet verschenen. Tevens is verschenen mr. C.M.D. De Waele namens de vader. De vader is evenmin in persoon verschenen. Mr. De Waele heeft de mondelinge behandeling via beeldbellen bijgewoond. Het laatste deel van de mondelinge behandeling kon zij niet meer bijwonen vanwege verplichtingen elders. Verder waren aanwezig de oma, met haar partner en begeleider de heer [naam 1] , aan wie bijzondere toegang werd verleend. De oma werd bijgestaan door mr. J.A. van Essen. Ook is verschenen mevrouw [naam 2] namens de Raad.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader hebben samen een dochter gekregen, te weten [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend en heeft samen met de moeder het gezag over de minderjarige. Nadien zijn de ouders met elkaar gehuwd en verwachten zij dit najaar nog een tweede kindje.
[minderjarige] werd vrijwel vanaf haar geboorte feitelijk in Nederland verzorgd en opgevoed door oma, aanvankelijk op vrijwillige basis, later op basis van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Sinds 28 augustus 2022 woonde [minderjarige] met haar ouders in Griekenland. Daar heeft de moeder [minderjarige] op enig moment feitelijk aan oma overgedragen.
2.3.
Bij beschikking van 23 november 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van die datum opgeheven.
2.4.
Sinds 10 februari 2023 verblijft [minderjarige] weer in Nederland bij de oma.
2.5.
De ouders van [minderjarige] zijn inmiddels uit elkaar.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De moeder vordert in conventie bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de oma te dwingen om binnen één dag (dan wel binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn) [minderjarige] aan haar over te dragen, zulks op straffe van een aan de moeder te betalen dwangsom van € 500,= voor ieder dagdeel dat de oma nalatig is om aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, tot een maximum van € 50.000,=, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II. de moeder te machtigen om, indien de oma na betekening van het in deze te wijzen vonnis niet aan hetgeen de voorzieningenrechter zal bepalen voldoet, dit vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
III. een andere beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in het belang van de minderjarige geraden acht;
IV. de oma te veroordelen in de kosten van dit geding, te weten € 159,= eigen bijdrage en € 86,= griffierechten.
3.2.
De advocaat van de vader heeft zich kort voorafgaande aan de mondelinge behandeling gemeld met het verzoek om de vader toe te laten als partij. Tijdens de mondelinge behandeling is daartegen geen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de vader als partij in deze procedure toegelaten. De vader vordert in conventie bij vonnis in kort geding:
I. de oma te gebieden om [minderjarige] per direct uit te schrijven uit de Nederlandse Basisregistratie Personen (hierna: BRP);
II. de oma te veroordelen in de kosten van dit geding, te weten € 159,= eigen bijdrage en € 86,= griffierechten.
3.3.
De oma voert verweer tegen de vorderingen van de moeder en de vader in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de moeder en de vader in hun vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van partijen in de kosten van dit geding.
In reconventie vordert de oma bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] voor de duur van het onderzoek door de Raad, en indien uit dat onderzoek volgt dat nadere maatregelen ten aanzien van [minderjarige] , zoals bijvoorbeeld en niet limitatief een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing, nodig zijn en de Raad de rechtbank om dergelijke maatregelen verzoekt, gedurende de nog op te starten bodemprocedure inzake die benodigde maatregelen, voorlopig en tot de rechtbank anders beslist, wordt toevertrouwd aan eiseres in reconventie en haar partner, zulks met veroordeling van partijen in de kosten van dit geding.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Bevoegdheid
4.1.
Namens de vader wijst mr. De Waele er allereerst op dat de oma geen gezag heeft over [minderjarige] , dat zij zich niet aan de afspraken houdt en dat zij zelfs onder de radar is verdwenen. Om die reden stelt de vader zich op het standpunt dat er sprake is van kinderontvoering zoals bedoeld in het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: HKOV) en acht hij een Internationale Kinderontvoeringsprocedure (hierna: IKO) geïndiceerd.
In het kader van dit standpunt is de vader van mening dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda niet bevoegd is om van de vordering tot afgifte van [minderjarige] kennis te nemen en verzoekt hij om de zaak door te verwijzen naar de rechtbank te Den Haag, zijnde de rechtbank die ten deze exclusief bevoegd is, en de vordering van de oma niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft zich tijdens de mondelinge behandeling geschaard achter het standpunt van de vader dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van de vordering tot afgifte van [minderjarige] kennis te nemen, omdat er sprake is van kinderontvoering in de zin van het HKOV.
4.3.
De oma verwijst naar artikel 7 lid 1 Brussel II-ter. Volgens deze bepaling zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Van ontvoering of het anderszins niet terugbrengen van [minderjarige] is volgens de oma geen sprake. Derhalve acht de oma de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda bevoegd om van de vordering kennis te nemen en verzoekt zij om de zaak inhoudelijk te behandelen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ingevolge het HKOV is sprake van internationale kinderontvoering indien een kind (jonger dan zestien jaar), in strijd met een gezagsrecht dat daadwerkelijk over hem werd uitgeoefend, van zijn gewone verblijfplaats naar een andere Verdragsluitende Staat wordt overgebracht of na een tijdelijk verblijf in een andere Verdragsluitende Staat (bijvoorbeeld in het kader van een omgangsregeling) niet naar diens gewone verblijfplaats terugkeert (artikel 3 HKOV).
4.5.
De moeder en de vader stellen dat [minderjarige] met hun toestemming op 10 februari 2023 vanuit Griekenland naar Nederland is vertrokken. Zij stellen dat dit is geschied om een bezoek van [minderjarige] aan de moeder van oma mogelijk te maken. Deze moeder zou vanwege gezondheidsredenen niet meer in staat zijn om naar Griekenland af te reizen. Dat was de (enige) reden volgens ouders om toestemming te geven voor een tijdelijk verblijf van [minderjarige] in Nederland bij de oma.
4.6.
De oma stelt dat de ouders van [minderjarige] haar begin 2023 hebben verzocht om [minderjarige] mee naar Nederland te nemen, omdat het voor hen op dat moment niet (meer) mogelijk was op een passende wijze in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te voorzien.
De oma stelt voorts dat de moeder haar in het voorjaar van 2023 heeft verzocht om maatregelen te gaan treffen ter voorziening in de pleegzorg voor [minderjarige] door oma in Nederland. Op het moment dat de oma formulieren die in de pleegzorg zouden gaan voorzien ter ondertekening aanbood, is het contact tussen de moeder en oma gestopt.
Op een voor de oma onverwacht moment is de dagvaarding die tot deze procedure heeft geleid uitgebracht.
4.7.
Partijen betwisten over en weer elkaars stellingen met nadruk. Op basis van de stellingen van de moeder zou de conclusie zijn dat het hier een internationale kinderontvoering betreft. Dit zou er toe leiden dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren en hij de zaak in de stand waarin die zich bevindt doorverwijst naar de rechtbank Den Haag. Indien de feiten en omstandigheden aansluiten bij de stellingen van de oma, kan niet zonder meer gesproken worden van een internationale kinderontvoering. Immers, onder die omstandigheden is [minderjarige] juist met het oog op haar verzorging en opvoeding weer bij de oma in Nederland terechtgekomen. Indien dat met de toestemming van de ouders is gebeurd, dan kunnen zij daar natuurlijk op terugkomen.
Echter, in dat geval is het begrijpelijk dat de oma, gelet op de door haar beschreven gang van zaken, daarbij vragen stelt naar de opvoedsituatie van de ouders in Griekenland: is die zodanig op orde dat [minderjarige] daar veilig kan terugkeren? In dit opzicht verwijst de voorzieningenrechter naar de voorgeschiedenis zoals die blijkt uit de beschikkingen inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing die in het geding zijn gebracht. Daaruit blijkt dat er een periode is geweest waarin de oma ter ondervanging van problemen in Griekenland de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich heeft genomen. Toen bleek dat de beide ouders in samenlevingsverband weer bereid en in staat leken de verzorging en opvoeding op zich te nemen, heeft dat geleid tot een overdracht van [minderjarige] via de partner van oma aan de ouders in Griekenland.
Vaststaat dat de ouders inmiddels niet meer samenwonen. Voorts is een vaststaand feit dat de moeder in verwachting is van een tweede kind. Onder al deze omstandigheden geeft de voorzieningenrechter op dit moment het voordeel van de twijfel over de feiten en omstandigheden aan hetgeen oma daartoe heeft aangevoerd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [minderjarige] inmiddels het overwegende deel van haar leven bij de oma heeft doorgebracht.
De voorzieningenrechter acht zich daarom, nu vooralsnog niet gebleken is van feiten en omstandigheden die de zaak tot een internationale kinderontvoeringszaak maken, bevoegd om van alle vorderingen die zijn ingediend kennis te nemen.
4.8.
Vanwege de Griekse nationaliteit van [minderjarige] heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. De voorzieningenrechter heeft die ambtshalve beoordeeld en is daarbij van oordeel dat hem rechtsmacht toekomt en dat hij naar Nederlands recht dient te beslissen op de vorderingen, zulks gelet op de (gewone) verblijfplaats van de minderjarige tijdens de inleiding van deze zaak.
Spoedeisendheid
4.9.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
Samenhang vorderingen
4.10.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Afgifte kind
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat toewijzing van de vordering van de moeder tot afgifte van [minderjarige] door de oma aan haar op dit moment in strijd met de belangen van de minderjarige moet worden geacht. Hij overweegt hierbij als volgt.
Het belang van [minderjarige] brengt met zich dat op zeer korte termijn duidelijkheid wordt verschaft over de situatie aan de zijde van de moeder en die van de vader in Griekenland.
De Raad heeft aangekondigd inmiddels stappen te hebben gezet tot een hernieuwd onderzoek naar de feiten en omstandigheden zoals die momenteel in Griekenland zijn.
De voorzieningenrechter acht dat ook noodzakelijk, omdat die omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van de beoordeling die heeft geleid tot de afgifte van [minderjarige] aan de ouders op 28 augustus 2022. De Raad wil graag weten hoe het gesteld is met de door de Centrale Autoriteit gestelde voorwaarden (zijnde het toekomstperspectief van [minderjarige] en de visie van ouders daarop). De voorzieningenrechter wijst er op dat hetgeen hiervoor onder het kopje “bevoegdheid” onder de rechtsoverwegingen 4.5, 4.6 en 4.7 aan feiten en omstandigheden is opgenomen als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Dat brengt met zich dat de algehele vordering van de moeder zal worden afgewezen.
Uitschrijving BRP
4.12.
Gegeven de feiten en omstandigheden zoals die voor dit moment door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld, acht hij de vordering van de vader niet toewijsbaar. De vraag waar [minderjarige] , al dan niet tijdelijk, in het register van de BRP ingeschreven zou moeten worden dient bepaald te worden aan de hand van de uitkomsten van genoemd onderzoek van de Raad. De uitkomsten daarvan zullen moeten worden afgewacht.
De moeder en de vader hebben hun vraagtekens geuit of de oma met [minderjarige] wel daadwerkelijk op het adres woonachtig is waar zij staan ingeschreven, omdat de deurwaarder aldaar andere personen dan de oma of haar partner aantrof. Volgens de oma is zij met [minderjarige] nog steeds op dat adres formeel woonachtig. Echter is het aannemelijk dat de gemeente in dat opzicht ook nog zelfstandig naar de BRP onderzoek zal gaan doen. Die uitkomst is niet bekend. Ook is aannemelijk dat de Raad dit aspect mee neemt in zijn onderzoek.
Toevertrouwing kind, de reconventionele vordering van de oma
4.13.
De voorzieningenrechter zal deze vordering in beperkte vorm toewijzen.
Onder de omstandigheden zoals de oma die heeft geschetst en gelet op de mededeling van de Raad dat onderzoek in deze kwestie dringend en onverwijld noodzakelijk is zijn er twee mogelijkheden. Ofwel er is sprake van een feitelijke situatie waarin dringend behoefte is aan kinderbeschermingsmaatregelen zoals die eerder hebben gegolden, ofwel er is sprake van een situatie waarin [minderjarige] , zodra blijkt dat in haar verzorging en opvoeding in Griekenland op passende wijze kan worden voorzien, zo spoedig mogelijk weer zal terugkeren naar Griekenland. De voorzieningenrechter acht het niet aangewezen om de juridische situatie van [minderjarige] voor onbepaalde duur onzeker te laten, in die zin dat [minderjarige] zonder titel langer dan strikt noodzakelijk bij de oma zal verblijven.
De gevraagde voorziening zal daarom voor de beperkte duur van 6 weken worden toegewezen. Binnen die periode dient er een kinderbeschermingsmaatregel effectief te worden die voorziet in een titel om [minderjarige] bij de oma te laten verblijven gedurende de tijd die nodig is om vast te stellen hoe de situatie in Griekenland is. Indien binnen 6 weken geen kinderbeschermingsmaatregelen worden getroffen die voorzien in een verblijfstitel van [minderjarige] bij de oma, herleeft het recht van de ouders om te bepalen waar [minderjarige] dient te verblijven. In deze zin zal de voorzieningenrechter de vordering van de oma toewijzen.
Proceskosten
4.14.
Gelet op het familierechtelijke karakter van de procedure, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.15.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat [minderjarige]
,voorlopig, namelijk voor de duur van 6 weken na heden, wordt toevertrouwd aan eiseres in reconventie en haar partner, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.13 is overwogen;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Leuven, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.