ECLI:NL:RBZWB:2023:7087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413084 / KG ZA 23-407
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over zorg- en contactregeling na incident met ontvoering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die in het verleden gehuwd zijn geweest en twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw, wonende in België, vorderde een wijziging van de zorg- en contactregeling, zodat de kinderen eenmaal per twee weken het weekend bij haar zouden doorbrengen. De man, die de kinderen momenteel verzorgt, verweerde zich tegen deze vordering en stelde dat de veiligheid van de kinderen in het geding was, vooral na een incident van ontvoering waarbij de vrouw betrokken was. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2023, die achter gesloten deuren plaatsvond, werd de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de vorderingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er momenteel geen ruimte was voor de door de vrouw gevraagde regeling, gezien de onzekere en onstabiele situatie van de vrouw in België en de recente gebeurtenissen die de kinderen hadden beïnvloed. De rechter benadrukte het belang van een veilige omgeving voor de kinderen en dat er eerst duidelijkheid moest komen over de veiligheidssituatie van de vrouw voordat er een zorg- en contactregeling kon worden vastgesteld. De vordering van de vrouw werd afgewezen, maar er werd wel ruimte gelaten voor de Gezinsmanager om gesprekken te starten over een toekomstige regeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/413084 / KG ZA 23-407
12 oktober 2023
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] (België),
eiseres,
advocaat: mr. C.C.A. Stallen te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat: mr. M. Bredius te Gorinchem.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de vordering geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 3 producties;
- de conclusie van antwoord;
- de pleitnota van mr. Stallen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 september 2023 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 28 september 2023 zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Daarnaast is verschenen mevrouw [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening over de vordering kenbaar te maken. Beiden hebben zij daar gebruik van gemaakt. [minderjarige 1] heeft met de voorzieningenrechter een gesprek gehad. [minderjarige 2] heeft een brief geschreven.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Zij hebben twee nog minderjarige kinderen, te weten:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2011;
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2013.
2.2.
Met betrekking tot [minderjarige 1] is het gezamenlijk ouderlijk gezag in het gezagsregister aangetekend. Ten aanzien van [minderjarige 2] bestaat van rechtswege het gezamenlijk gezag, vanwege zijn geboorte tijdens het huwelijk van partijen.
De kinderen verblijven bij de man.
2.3.
Ingevolge het tussen partijen herziene ouderschapsplan van december 2020 verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man. Dit met uitzondering van de maandagmiddag tot de dinsdagochtend; dan zijn de kinderen altijd bij de vrouw. De vakanties delen partijen bij helfte.
2.4.
Vaststaat dat sinds medio februari 2023 de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling niet meer wordt uitgevoerd, nadat er zich aan de zijde van de vrouw een incident voordeed en zij naar aanleiding daarvan ook is verhuisd. Het contact tussen de vrouw en de kinderen is sindsdien beperkt gebleven tot tweemaal per week telefonisch contact, en een enkel persoonlijk contact in juni 2023 dat werd begeleid door de gemeente. Voorts bezoekt de vrouw soms nog de voetbaltraining van de kinderen, alwaar zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan ziet. De vader heeft daartegen geen bezwaren geuit, zolang dat zonder incidenten verloopt.
2.5.
Inmiddels heeft De Gezinsmanager de zaak ter hand genomen en zullen binnenkort gesprekken tussen de ouders van start gaan. Hieruit zal, naar verwachting, passende hulpverlening voortkomen.

3.De vorderingen

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat zij en genoemde minderjarigen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eenmaal per twee weken het weekend doorbrengen bij hun moeder van vrijdag 14.00 uur tot zondag 17.30 uur, zodat de kinderen bij hun vader weer kunnen mee eten en in het ritme komen voor school, waarbij de vrouw de kinderen haalt en brengt, althans een zodanige regeling als de voorzieningenrechter in goede justitie juist oordeelt;
II. zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,= per keer dat de man zijn medewerking niet verleent aan de door de voorzieningenrechter te bepalen regeling, tot een maximum van € 25.000,=;
III. met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
In februari 2023 is de vrouw in haar [woonplaats 3] het slachtoffer geworden van een meerdaagse ontvoering. De vrouw is daarna verhuisd naar een veilige omgeving en volwaardige woning in België. Tot op heden is in het vrijwillige kader de gemeente Altena bij de ouders en de kinderen betrokken. Sinds het incident is het contact tussen de vrouw en de kinderen zeer summier. Daarbij wenst de vrouw herstel van het persoonlijk contact met de kinderen, maar de man weigert aan onbegeleid contact zijn medewerking te verlenen. Naar de mening van de vrouw kan zij de kinderen weer een veilige omgeving bieden. Zo heeft de van ontvoering verdachte persoon in het kader van het vooronderzoek in diens strafzaak onder meer een contactverbod met haar opgelegd gekregen. De verdachte verblijft in voorarrest. De veiligheid van haar omgeving wordt door de autoriteiten in België gewaarborgd. Daarbij weet de vrouw zich verzekerd van bijstand van haar huidige partner.
3.3.
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vordering dan wel tot afwijzing van die vordering, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure van € 407,=.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, kort samengevat, het navolgende aan.
De man hoort de vrouw zeggen dat zij momenteel weer in een veilige situatie verblijft.
De vrouw heeft dit niet onderbouwd middels bewijzen. Bovendien is het van belang dat de kinderen zich veilig voelen in de nieuwe situatie. Hierbij komt volgens de man dat er niet enkel sprake is geweest van het incident in februari 2023, maar is de veiligheid van de kinderen – daarbij verwijzend naar de door hem overgelegde informatie van Veilig Thuis – al sinds december 2022 in het geding geweest. De vrouw heeft al die tijd nagelaten om de kinderen bij de man onder te brengen. Inmiddels heeft de gemeente aan De Gezinsmanager de opdracht gegeven om begeleide omgang in te zetten en te werken aan parallel ouderschap. Daarnaast is voor de kinderen hulp bij PMT ingezet, hetgeen loopt sinds augustus 2023. Naar de mening van de man is duidelijk dat de betrokken instanties begeleide omgangscontacten noodzakelijk vinden. De man deelt die mening. Eerst dient er begeleide omgang te worden ingezet, alvorens tot de door de vrouw voorgestelde regeling kan worden gekomen, zodat de veiligheid van de kinderen kan worden gegarandeerd.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid
4.1.
De vrouw stelt dat de spoedeisendheid van de zaak voortvloeit uit de aard van de zaak en de door haar geformuleerde vorderingen. Gebleken is volgens de vrouw dat in onderling overleg en ondanks de betrokkenheid van de vrijwillige hulpverlening vanuit de gemeente niet op korte termijn afspraken te maken zijn die verder reiken dan de huidige twee belcontacten per week.
4.2.
De man betwist dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat in het vrijwillige kader hulpverlening is ingezet, zoals begeleide omgang. Die hulpverlening vindt plaats conform de afspraken die hierover met partijen zijn gemaakt.
4.3.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen vast, omdat de tussen partijen geldende zorgregeling sinds het incident in februari 2023 geheel stil is komen te liggen en het nog onzeker is wanneer er weer sprake zal zijn van een volwaardige zorgregeling.
Inhoudelijk
4.4.
Gebleken is dat partijen elkaar veel verwijten maken. Dit valt te betreuren, daar er tot aan het incident in februari 2023 sprake was van goed ouderschap tussen ouders onderling, zo als partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben beaamd. Partijen dienen er in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar te streven dat naar die situatie wordt teruggekeerd.
4.5.
In de periode dat de vrouw een relatie onderhield met een persoon die de voorzieningenrechter hierna aanduidt als zijnde persoon “N” hebben de kinderen het nodige meegemaakt. Deze “N” heeft de vrouw begin 2023 ernstig mishandeld, van welke mishandeling [minderjarige 2] getuige is geweest. Vastgesteld wordt dat niet gesproken kan worden van een eenmalig incident. Met name ook uit het gesprek met [minderjarige 1] is de voorzieningenrechter gebleken dat de kinderen aandacht en zorg tekort zijn gekomen gedurende de periode dat de vrouw met “N” is omgegaan. De vrouw heeft dat tijdens de mondelinge behandeling ook erkend.
4.6.
Aan de ene kant is het van belang dat er zo spoedig mogelijk weer sprake zal zijn van een normale relatie tussen de vrouw en de kinderen. Aan de andere kant is het van belang dat de kinderen kunnen verwerken wat zij hebben meegemaakt en dat er niet opnieuw strubbelingen ontstaan in de situatie bij de vrouw.
4.7.
Gevraagd naar het perspectief van de vrouw op de langere termijn heeft zij tijdens de mondelinge behandeling geantwoord, dat zij in België zal blijven wonen en dat zij voornemens om bij de rechter te gaan verzoeken het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen. De kinderen hebben te kennen gegeven dat zij het liefste zouden willen dat de vrouw weer terugverhuist naar de woonplaats van de vader ([woonplaats 2]). [minderjarige 1] heeft te kennen gegeven het helemaal niet te zien zitten veel in België te moeten verblijven. De voorzieningenrechter vraagt zich in dit opzicht af of de vrouw het belang van de kinderen ten opzichte van haar besluit om nu al in te gaan zetten op een wijziging van de verblijfplaats van de kinderen naar België, wel goed in schat. Het zal een enorme druk op de zaak gaan zetten. Daarnaast is het zo dat niet duidelijk is geworden in hoeverre de vrouw daadwerkelijk zodanige maatregelen heeft getroffen rondom haar eigen veiligheid in België, dat nu al gesproken kan worden van een voor de kinderen stabiele en veilige situatie wanneer zij bij de vrouw in België zullen verblijven.
4.8.
Uit het bovenstaande trekt de voorzieningenrechter de voorlopige conclusie dat er voor de kinderen een onzekere, onstabiele en onrustige situatie zal ontstaan wanneer op dit moment zonder meer een zorg- en contactregeling wordt vastgesteld waar beide kinderen al met een vaste regelmaat weekenden in België zullen gaan doorbrengen.
4.9.
De voorzieningenrechter acht het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat er in de gesprekken met De Gezinsmanager eerst duidelijkheid komt over de veiligheidssituatie van de vrouw in België en vervolgens ook over de perspectieven van de kinderen op hun woonsituatie op de langere termijn. Daarbij is het van belang dat beide ouders de kinderen niet zullen gaan belasten met de spanningen die zullen ontstaan bij een mogelijk geschil inzake het hoofdverblijf van de kinderen in de toekomst. Het mag in elk geval niet zo zijn dat de vrouw vanwege de omstandigheden zoals die zich harerzijds hebben voorgedaan nu druk gaat zetten op een wijziging van het verblijf van de kinderen naar België. Dat zal, zo voorziet de voorzieningenrechter, zodanige spanningen bij de kinderen gaan opleveren dat er daardoor, gelet op hetgeen de kinderen door toedoen van de vrouw hebben meegemaakt, een onverantwoorde situatie voor hen zal gaan ontstaan. De kinderen zijn van het gebeurde nog herstellende.
4.10.
Gegeven deze feiten en omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen ruimte voor een zorg- en contactregeling zoals verzocht door de vrouw en zal haar vordering genoemd onder I. en II. worden afgewezen.
4.11.
Het komt de voorzieningenrechter evenwel passend voor indien De Gezinsmanager zich, naast oudergesprekken, ook gaat bezighouden met het opstarten van een zorg- en contactregeling tussen de vrouw en de kinderen. Daarbij is het van belang op te merken dat [minderjarige 1] tijdens het kindgesprek heeft gezegd dat hij open zou staan om maximaal gedurende één weekend per drie weken weer bij zijn moeder te gaan verblijven. Uit de brief van [minderjarige 2] blijkt ook dat, na passende zorg voor veiligheid, een weekendregeling tot de mogelijkheden gaat behoren.
4.12.
De voorzieningenrechter wenst de kinderen het navolgende mee te geven:
Jullie hebben in de periode waarin jullie moeder met “N” omging het nodige meegemaakt. Uit wat jullie hebben verteld en geschreven blijkt dat jullie bezig zijn dat op een goede manier te verwerken. Jullie willen weer een goed contact met jullie moeder. Voor die twee dingen, een goede verwerking van wat er is gebeurd en een goed contact met jullie moeder, is contact gelegd met mevrouw [naam 2], gezinsmanager, werkzaam bij de gemeente Altena. Zij gaat hierover met jullie ouders in gesprek. De verwachting is dat van daaruit de invulling zal gaan plaatsvinden van een goed contact tussen jullie en moeder. Daarbij zal er ook aandacht zijn voor alles wat er omheen speelt. Voor dit moment vindt de rechter het nog te vroeg om aan jullie ouders harde verplichtingen op te leggen. Eerst zal mevrouw [naam 2] met jullie ouders in gesprek gaan en daarbij de voor jullie en jullie ouders best passende hulp inzetten en oplossingen tot stand proberen te brengen.
Deze passage zal ook in een aparte brief, gericht aan de kinderen worden opgenomen
Proceskosten
4.13.
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
De vorderingen van partijen om elkaar over en weer te veroordelen in de proceskosten zullen dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Leuven, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.