ECLI:NL:RBZWB:2023:709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
02/234942-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. De Jong
  • mr. Van Triest
  • mr. Van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en veroordeling voor diefstal door minderjarige verdachte

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004. De zaak betreft twee feiten: oplichting en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van oplichting, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij betrokken was bij de oplichtingshandelingen. De verdachte had zich voorgedaan als bankmedewerker en had bankpassen en pincodes van slachtoffers ontfutseld, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet actief had deelgenomen aan deze handelingen. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte samen met anderen geld had gestolen van de bankrekeningen van de slachtoffers met de ontfutselde passen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 100 aan immateriële schade aan een slachtoffer en € 69.625 aan materiële schade aan de Coöperatieve [benadeelde]. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het meewerken aan hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/234942-21
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 24 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De benadeelde partij, mw. [slachtoffer] , heeft tijdens de zitting een toelichting gegeven op haar vordering tot schadevergoeding. Aan haar partner, dochters en dhr. [naam 1] (namens Slachtofferhulp Nederland) is bijzondere toestemming verleend om de zitting bij te wonen.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van wat door mw. [naam 2] (SAVE Jeugdbescherming Flevoland) en namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 6 augustus 2021 tot en met 4 september 2021 samen met anderen mensen heeft opgelicht door zich voor te doen als medewerker van een bank, waarbij ze met een smoes de bankpassen en pincodes van de slachtoffers heeft ontfutseld;
feit 2: in de periode van 6 augustus 2021 tot en met 4 september 2021, samen met anderen, met de bankpassen en pincodes van benadeelden van feit 1 (veel) geld van de bankrekeningen van deze benadeelden heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen een behoorlijk aantal aangevers heeft opgelicht en baseert zich daarbij op de aangiften en de verklaring van verdachte dat zij met de bankpassen die door de mededaders via de telefoon aan mensen werden ontfutseld, geld heeft gepind. Dit was kort nadat de passen werden opgehaald bij de aangevers thuis. Het kan, gezien het tijdsverloop en de georganiseerde manier van werken door heel Nederland niet anders dan dat verdachte bij het ophalen aanwezig was of tenminste wist dat ze die dag zouden worden
opgehaald. Verdachte heeft ook aangegeven dat zij een aantal malen een pinpas heeft opgehaald bij mensen.
Feit 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen met de “opgehaalde” passen van de slachtoffers en de daarbij verkregen pincodes geldbedragen van de bankrekeningen van de slachtoffers heeft gepind en baseert zich daarbij op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
Verdachte heeft op een aantal punten ontkennend verklaard, maar gezien het tijdsverloop acht de officier van justitie het onwaarschijnlijk dat verdachte niet betrokken was bij die feiten en dient verdachte daarom verantwoordelijk te worden gehouden voor alle bij feit 2 weggenomen bedragen van de in dit feit genoemde aangevers.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde oplichting en wijst daarbij op het feit dat verdachte enkel en alleen de rol van pinner heeft vervuld. Zij heeft zich niet schuldig gemaakt aan de gedragingen zoals die onder feit 1 ten laste zijn gelegd. De oplichting was steeds voltooid op het moment dat de pinpas bij de aangevers werd opgehaald en daarna kwam verdachte pas in beeld.
Feit 2:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring ten aanzien van de aangevers [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 6] , [aangever 7] , [aangever 8] , [aangever 9] en [aangever 10] aan het oordeel van de rechtbank. Dit geldt niet in de zaak van aangeefster [slachtoffer] . Verdachte herkent zich niet in het signalement als degene die de pas is komen ophalen en ook slaat zij niet aan op de locatie waar zou zijn gepind. De foto van de pinpas van aangeefster [slachtoffer] die op het Snapchataccount van verdachte is aangetroffen is onvoldoende om haar een actieve rol bij het pinnen van de rekening van deze aangeefster toe te dichten. De verdediging verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van het haar verwetene ten aanzien van aangeefster [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Verdachte is ten laste gelegd dat zij samen met anderen meerdere benadeelden heeft opgelicht. In de tenlastelegging wordt haar verweten dat zij zich zou hebben voorgedaan als bankmedewerker die de aangevers waarschuwde voor frauduleuze transacties op hun bankrekeningen. Daarbij zou, om verdere schade te voorkomen een koerier naar het huisadres van de aangevers worden gestuurd om de bankpas(sen) op te halen, waarbij verdachte tevens op een slinkse manier de pincode van de slachtoffers heeft verkregen.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij deze, puntsgewijs in de tenlastelegging opgenomen, oplichtingshandelingen (voordoen als medewerker van de bank, aangeven dat rekening gehackt was en daarom bankpas opgehaald zou worden door koerier en koerier sturen), noch dat zij wat deze handelingen betreft nauw en bewust heeft samengewerkt met degenen die de oplichting hebben georganiseerd en uitgevoerd. Het daadwerkelijk ophalen van de passen en het vervolgens pinnen van de geldbedragen, feitelijke handelingen die door de verdachte zijn bekend, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van oplichting leiden, nu deze niet als zodanig onderdeel uitmaken van de tenlastelegging onder 1. Verdachte zal daarom van feit 1 worden vrijgesproken.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2, meer specifiek ten aanzien van de aangevers: [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 6] , [aangever 7] , [aangever 8] , [aangever 9] en [aangever 10] een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [aangever 9] van 9 augustus 2021;
- de aangifte van [aangever 2] van 13 augustus 2021;
- de aangifte van [aangever 5] van 19 augustus 2021;
- de aangifte van [aangever 8] van 20 augustus 2021;
- de aangifte van [aangever 3] van 23 augustus 2021;
- de aangifte van [aangever 1] van 25 augustus 2021;
- de aangifte van [aangever 6] van 29 augustus 2021;
- de aangifte van [aangever 4] van 8 september 2021;
- de aangifte van [aangever 10] van 9 september 2021;
- de aangifte van [aangever 7] van 12 september 2021;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 24 januari 2023.
De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte, gezien het tijdsverloop van de verschillende pintransacties en de modus operandi van de diefstallen, die in alle aangiften op belangrijke punten overeenkomt en gelet op de omstandigheid dat verdachte steeds degene was die het geld pinde, betrokken is geweest bij alle geldopnamen ten behoeven van bovengenoemde aangevers.
Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer] heeft verdachte haar betrokkenheid bij dit feit ontkend. De modus operandi van de diefstal ten aanzien van aangeefster [slachtoffer] komt echter op essentiële punten overeen met de modus operandi van de diefstallen bij de hiervoor genoemde aangevers. Het betreft in de regel mensen op hogere leeftijd die hun bankpas(sen) hebben afgestaan aan iemand die zich voor heeft gedaan als koerier van de bank, waarna er vervolgens met die pas geldbedragen van hun rekeningen zijn weggenomen. Daarbij komt dat er op het Snapchataccount van verdachte ook een foto is aangetroffen van de bankpas van aangeefster [slachtoffer] . Verdachte heeft zelf verklaard dat ze soms hele dagen op pad was en door een auto van de ene plaats naar de andere plaats werd gereden waarbij haar steeds de bankpas waarmee ze moest pinnen door de chauffeur werd overhandigd. Aangeefster [slachtoffer] woont in [plaats 2] en er is gepind met haar pas in [plaats 1] . Verdachte, zelf woonachtig in [plaats 3] , heeft later op die avond, namelijk vanaf 20.30 uur op meerdere momenten geld gepind van aangever [aangever 2] in de regio Bergen op Zoom/Roosendaal. Daarom past het pinnen van de bankrekening van aangeefster ook in het tijdsbeeld van die dag. Er is daarnaast door verdachte geen steekhoudende verklaring afgelegd over waarom zij een foto van de bankpas van aangeefster op haar account heeft staan terwijl zij niets met het pinnen te maken zou hebben. Dit alles maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs is dat verdachte ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging strafrechtelijk verantwoordelijk is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 6 augustus 2021 tot en
met 4 september 2021 te Arnemuiden en Hulst en
Axel en Terneuzen en Bergen op Zoom en Roosendaal
en Nijmegen en Wijchen en Wijk bij Duurstede en Leeuwarden en Schagen en Almkerk en Assendelft en
Katwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens hoeveelheden geld, die aan een ander dan aan verdachte en haar mededaders toebehoorden heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en haar mededaders die weg te nemen hoeveelheden geld onder
hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
door gebruikmaking van, middels oplichting verkregen en zonder toestemming tot
gebruikmaking van de eigenaren, pinpassen en pincodes, te weten van:
- [aangever 2] (in totaal) € 1.850, en
- [aangever 3] (in totaal) € 5.850, en
- [aangever 1] (in totaal) €10.000, en
- [aangever 5] (in totaal) € 5.000, en
- [aangever 6] (in totaal) € 4.270, en
- [aangever 4] (in totaal) € 9.100,50, en
- [aangever 7] (in totaal) € 8.103, en
- [slachtoffer] (in totaal) € 5.000, en
- [aangever 8] (in totaal) € 3.450, en
- [aangever 9] (in totaal) € 5.000, en
- [aangever 10] (in totaal) €14.251,50;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uren geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze proeftijd dient de bijzondere voorwaarde gekoppeld te worden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming is geadviseerd, te weten meewerken aan behandeling door ConnectedTogether of een soortgelijke instelling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat zij first offender is, haar proceshouding en de kwetsbare omstandigheden waarin verdachte zich destijds bevond. Verder verzoekt de verdediging om rekening te houden met de beperkte rol die verdachte heeft vervuld binnen de organisatie die achter de diefstallen zat, waarbij het er alle schijn van heeft dat zij onder druk is gezet om mee te werken. De verdediging kan zich vinden in de adviezen van de jeugdreclassering en de Raad en verzoekt de rechtbank daarbij aan te sluiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een door anderen gestolen bankpas forse geldbedragen gepind van de rekening van verschillende, vaak oudere, mensen. Daarmee heeft zij zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal in vereniging. Dit is een zeer vervelend feit. Niet alleen omdat zij door haar handelen verschillende benadeelden financiële schade heeft toegebracht, maar ook vanwege de inbreuk in hun vertrouwen in de buitenwereld die dit tot gevolg zal hebben gehad. De verdachte heeft zich, in ieder geval in eerste instantie, enkel en alleen laten leiden door geldelijk gewin, zij kreeg immers zelf € 50 per bankpas, zonder stil te staan bij de gevolgen van haar handelen.
De verdachte heeft tot slot door haar handelen bijgedragen aan de instandhouding van misdrijven zoals deze, waarbij met doortrapte babbeltrucs geld afhandig wordt gemaakt en vaak kwetsbare mensen het slachtoffer zijn.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 20 januari 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf ook het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) betrokken. Hierin staat, kort samengevat, dat verdachte in de periode voor het strafbare feit plaatsvond heftige gebeurtenissen in haar leven heeft meegemaakt. Zo heeft zij in een korte tijd haar halfbroer en haar vader verloren. Zij was in die periode kwetsbaar en is in aanraking gekomen met personen die kwade bedoelingen hadden. Zij heeft gelukkig die periode achter zich kunnen laten en heeft hard gewerkt om haar leven weer op de rit te krijgen. Er zijn op dit moment geen zorgen op de verschillende gebieden en zij werkt bijzonder positief mee met de jeugdreclassering. Verdachte ervaart veel steun vanuit de jeugdreclassering en de Raad acht het van belang dat deze ook de komende periode betrokken blijft. Verdachte staat daar ook voor open. Naast het monitoren van de behandeling van ConnectedTogether, heeft verdachte nog ondersteuning nodig voor wat betreft haar vervolgopleiding en het regelen van praktische zaken. Verdachte staat op dit moment weliswaar positief tegenover de behandeling van ConnectedTogether maar onduidelijk is of zij deze motivatie ook gaat vasthouden. Daarbij is door de Raad ter zitting aangevuld dat zij adviseert om aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke werkstaf met een proeftijd van een jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zal meewerken aan haar behandeling bij ConnectedTogether, of een soortgelijke instelling.
Namens de Jeugdreclassering is aangevoerd dat zij instemt met het advies van de Raad. Het is belangrijk dat de jeugdreclassering, waar verdachte ook steun vindt, de komende periode betrokken blijft om de behandeling van ConnectedTogether goed af te ronden. In dat kader merkt de jeugdreclassering op dat het voor de motivatie van verdachte belangrijk is dat zij een klik voelt met haar behandelaar. Als die klik er niet (meer) is zal de jeugdreclassering middels gesprekken proberen om de motivatie van verdachte terug te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het feit, waarbij er gebruik is gemaakt van de kwetsbaarheid van personen op (doorgaans hoge) leeftijd, niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte dient mee te werken met de behandeling van ConnectedTogether of een soortgelijke instantie.

7.De benadeelde partij

Feit 2:
7.1
[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 954,26, waarvan
€ 454,26 aan vergoeding van materiële schade (reiskosten gemaakt door dochters ten behoeve van ondersteuning van de benadeelde partij, reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland, de politie en de Rabobank, alsmede het eigen risico van de zorgverzekering) en € 500,- aan vergoeding voor immateriële schade. Ook vraagt zij een vergoeding van proceskosten van € 86,54 (dit betreft reis- en parkeerkosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting).
7.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voor wat betreft het materiële deel toewijsbaar. Er is sprake van verplaatste schade en de officier van justitie acht die schade, die voldoende onderbouwd is, toewijsbaar. Hoewel de officier van justitie de gevorderde immateriële schade invoelbaar acht, is hij van mening dat de benadeelde partij hier geen recht op heeft. In de lijn van andere uitspraken is gebleken dat, indien de benadeelde partij voor vergoeding van immateriële schade in aanmerking wil komen, de gevolgen meer moeten zijn dan ongemak, het gevoel van vernedering en angst. Het slachtoffer moet er iets aan overhouden in psychische zin en dat is wat de officier van justitie betreft onvoldoende aangetoond.
7.1.2
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Voor wat betreft de materiële schade stelt de verdediging dat de causaliteit tussen het moeten voldoen van het eigen risico door de benadeelde partij en de ten laste gelegde feiten ontbreekt. Blijkens de verklaring van de huisarts was er immers sprake van forse spanningen waarvoor de benadeelde partij reeds onder behandeling stond. Ten aanzien van de verplaatste schade merkt de verdediging op dat uit de stukken niet blijkt dat de benadeelde partij de reiskosten daadwerkelijk aan haar dochters heeft vergoed. Daarnaast is niet duidelijk hoe de reiskosten van de dochters naar de benadeelde partij zich verhouden ten opzichte van de reguliere bezoeken tussen moeder en dochters.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de verdediging dat, op basis van vaste jurisprudentie, deze schade niet zomaar aangenomen wordt. Er is wel een medische verklaring overgelegd ter onderbouwing van de schade, maar daaruit volgt dat de benadeelde partij reeds onder behandeling stond van een psycholoog ten gevolge van een recente opname van haar man op de intensive care. Niet vast te stellen valt of en zo ja, welke schade valt toe te schrijven aan de aan verdachte verweten gedraging.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten voert de verdediging aan dat dit geen proceskosten betreffen en hij verzoekt de benadeelde partij ook in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.1.3
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van de gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde schadepost van het eigen risico van de zorgverzekering van de benadeelde partij overweegt de rechtbank dat uit de toelichting bij de vordering blijkt dat er reeds sprake was van forse spanningen bij de benadeelde partij vanwege het verwerken van een langdurige opname van haar echtgenoot op de intensive care. De behandeling van de psychloog heeft zich daarop gericht. De huisarts heeft daarbij aangegeven dat de oplichtingszaak zeker een negatieve rol heeft gespeeld. Om exact vast te stellen welk aandeel de gedraging van verdachte, die is vrijgesproken van de oplichting, maar wel heeft gepind met de bankpas, heeft gehad in het toenemen van de reeds aanwezige spanningen bij de benadeelde partij, is nader onderzoek noodzakelijk. Dat levert een onevenredige belasting op van het strafproces. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de reiskosten die de dochters van benadeelde partij hebben gemaakt overweegt de rechtbank als volgt. Geleden materiële schade komt voor vergoeding in aanmerking indien dit schade betreft die een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. De gevorderde reiskosten die de dochters van de benadeelde partij hebben gemaakt betreffen geen rechtstreekse schade, maar afgeleide schade. Dit geldt eveneens voor hun bezoek aan de Rabobank, de politie en het slachtoffergesprek bij Slachtofferhulp Nederland.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Voldoende vast staat dat aan de benadeelde partij door de oplichting en vervolgens de diefstal rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu zij door hetgeen haar is overkomen op andere wijze in haar persoon is aangetast. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De daders hebben bewust slachtoffers op leeftijd uitgekozen en op een zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van deze kwetsbare personen. Verdachte is vrijgesproken van feit 1, maar niet van feit 2. Gezien de gang van zaken is daarom slechts een deel van de immateriële schade van het slachtoffer aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank acht een vergoeding van de door het slachtoffer geleden immateriële schade op zijn plaats en acht een bedrag van € 100,-- billijk.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. Gelet hierop zullen de door de benadeelde partij gevorderde reis- en parkeerkosten a € 86,54 ten behoeve van het bijwonen van de zitting worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen voor een bedrag van
€ 100,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit tot de dag van de voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 100,--. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal, conform de landelijke afspraken hieromtrent, geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0).
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
Coöperatieve [benadeelde]
7.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering voldoende is onderbouwd en inzichtelijk gemaakt en kan worden toegewezen. De officier van justitie acht verdachte met haar tot nog toe onbekend gebleven mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk.
7.2.2
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, dan wel deze af te wijzen. De verdediging betwist de relativiteit gezien het geringe aandeel van verdachte en het geringe voordeel dat zij heeft genoten. Verder is de verdediging van mening dat de benadeelde partij de gevorderde onderzoekskosten in het geheel niet inzichtelijk heeft gemaakt. De verdediging verzoekt de rechtbank niet over te gaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel nu zij het onwenselijk acht dat de schade moet worden voorgeschoten vanuit de staatskas. De Rabobank is een professionele partij die voldoende vermogend is en daarnaast ook de expertise in huis heeft om een eventueel toegewezen vordering te executeren.
7.2.3
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat de schade die de bank heeft geleden, zowel door de vergoedingen aan de gedupeerden als ook door het onderzoek dat noodzakelijk was, door toedoen van verdachte (en haar mededader(s)) is ontstaan. Voor zover de Rabobank haar klanten heeft gecompenseerd voor de schade is dat in het maatschappelijke verkeer een voorzienbare reactie en het rechtstreekse gevolg van het (mede) door verdachte gepleegde strafbare feit. Het totaalbedrag betreffende schadeloosstelling van deze klanten is € 68.425,=. De rechtbank zal daarnaast de gemaakte onderzoekskosten van € 1.200,= toewijzen als materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. In dat kader overweegt de rechtbank dat dit onderzoek tijd heeft gekost en dat de gevraagde kosten van € 100,-- per gedupeerde klant in dat opzicht redelijk zijn.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 69.625,= aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal, anders dan door de verdediging verzocht, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. De rechtbank wijst hierbij op het feit dat de benadeelde partij kosten zal moeten maken indien zij hun toegewezen vordering zelf op verdachte zal moeten verhalen. Dit zal naar verwachting hoge kosten met zich meebrengen die dan ook door verdachte gedragen zullen moeten worden. De rechtbank acht dit niet in het belang van verdachte. Dit betekent dat, nu de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel oplegt, het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal, conform de landelijke afspraken hieromtrent, geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0).
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
*dat verdachte zal meewerken met de hulpverlening van ConnectedTogether of een soortgelijke instelling;
- draagt SAVE Midden Nederland te Almere op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 100,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten € 86,54;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 2), € 100,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Coöperatieve [benadeelde]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Coöperatieve [benadeelde] van € 69.625,= aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Coöperatieve [benadeelde] (feit 2), € 69.625,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Jong , voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Van Triest en mr. Van der Pols, kinderrechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2023.
Mr. Van Triest, mr. Van der Pols en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.