In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Oost-Brabant, in het kader van een complexe situatie tussen de ouders van [minderjarige 1]. De ouders zijn gehuwd geweest en hebben twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Na hun scheiding is er een zorgregeling afgesproken, maar deze is inmiddels gestagneerd. De minderjarige [minderjarige 1] heeft geen contact meer met haar vader, terwijl zij dat wel wenst, mede door het gemis van haar halfzusjes die bij de vader wonen. Er loopt een strafrechtelijk onderzoek naar een incident waarbij GHB is aangetroffen bij de jongste dochter van de vader en zijn partner, wat de situatie verder compliceert.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders hun standpunten toegelicht. De moeder steunt het verzoek tot ondertoezichtstelling, terwijl de vader twijfelt aan de effectiviteit ervan. De kinderrechter heeft de ouders gevraagd of zij bereid zijn mee te werken aan een psychologisch onderzoek om de situatie beter te begrijpen en te verbeteren. De ouders hebben echter aangegeven dat zij eerst duidelijkheid willen over het strafrechtelijk onderzoek voordat zij verdere stappen willen ondernemen.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende bereid zijn om de noodzakelijke veranderingen door te voeren en dat er geen zicht is op verbetering van de situatie. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat er onder de huidige omstandigheden geen zinvolle verandering te verwachten is. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M. van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen, als griffier.