ECLI:NL:RBZWB:2023:7106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/399366 / HA ZA 22-340
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst en leveringsplicht tussen S&P Project Co. Ltd. en PVE Crane Rental BV

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen S&P Project Co. Ltd., een internationale handels- en transportonderneming uit Zuid-Korea, en PVE Crane Rental BV, een Nederlandse groothandel in intern transportmaterieel. De partijen hebben in januari 2022 een koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van twee mobiele kranen van het merk Demag CC1500 voor een totaalbedrag van € 1.330.000,-. De overeenkomst bevatte afspraken over de levering van de kranen, die door PVE naar de haven van Jebel Ali in de Verenigde Arabische Emiraten moesten worden vervoerd.

De procedure begon met een tussenvonnis op 20 september 2023, waarin de rechtbank de feiten en de standpunten van beide partijen heeft vastgesteld. S&P vorderde schadevergoeding van PVE wegens een vermeende tekortkoming in de leveringsplicht, omdat de kraan uit Koeweit te laat zou zijn geleverd. PVE betwistte deze aansprakelijkheid en stelde dat er geen fatale termijn was afgesproken voor de levering.

De rechtbank oordeelde dat de verplichting tot aflevering van de kranen in Jebel Ali onder de koopovereenkomst viel en dat de levering binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat PVE haar verplichtingen uit de koopovereenkomst was nagekomen en dat er geen grondslag was voor de gevorderde schadevergoeding. S&P werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van PVE, die zijn begroot op € 11.027,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/399366 / HA ZA 22-340
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
S&P PROJECT CO. LTD.,
gevestigd te Jung-gu, Incheon, Zuid Korea,
eiseres,
advocaat mr. N.R. Huiskamp te Zevenbergen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PVE CRANE RENTAL BV,
gevestigd te Oosterhout,
gedaagde,
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna S&P en PVE genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 september 2023 en de onderliggende stukken,
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de rechtbank toegezonden akte vermeerdering eis met de producties 31-38,
  • de mondelinge behandeling van 1 juni 2023,
  • de spreekaantekeningen van de zijde van S&P;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van PVE.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
S&P is een internationale handels- en transportonderneming, gevestigd in Zuid Korea.
2.2.
PVE is een groothandel in intern transportmaterieel. PVE verhuurt en verkoopt mobiele kranen.
2.3.
S&P en PVE hebben medio januari 2022 overeenstemming bereikt over de koop door S&P van twee mobiele kranen van PVE van het merk/type Demag CC1500 voor de prijs van € 1.330.000,-. Eén kraan stond in Koeweit en één kraan in Dubai. PVE zou ervoor zorgen dat de kranen werden getransporteerd naar de haven van Jebel Ali (Verenigde Emiraten). De kranen zouden vervolgens door S&P vanuit Jebel Ali naar Angola worden verscheept.
2.4.
De afspraken zijn als volgt vastgelegd in de door PVE aan S&P verzonden facturen [nummer 1] en [nummer 2]:
“PROFORMA INVOICE
Date: 24-01-2022
Invoice number: [nummer 1] (…)
Concerning: Balance payment sales 2 units Demag CC1500
(…)
Sales of 2 units used Demag CC1500, year 2003 & 2004
- 'As is, where is' base.
80% of total contract value Euro 1.300.000,00 ex location Euro 1.040.000,00
(…)
Payment Terms:
-80% balance payment of the contract value (EUR 1.300.000,00) will be paid for before 14-04-2022 and before actual shipment (2 weeks before planned shipment at least).
Shipment is planned the 27th of April 2022.
-Once we received the 80% balance payment of the contract value in our account, both used Demag CC1500 will be transported to Jebel Ali port
(…)
Total in Euro 1.040.000,00”
“PROFORMA INVOICE
Date: 24-01-2022
Invoice number: [nummer 2] (…)
Concerning : Down payment sales 2 units Demag CC1500
(…)
Sales of 2 units used Demag CC1500, year 2003 & 2004
- 'As is, where is' base.
20% of total contract value Euro 1.300.000,00 ex location Euro 260.000,00
(…)
Transport cost to FAS Jebel Ali Port Euro 30.000,00
Payment Terms:
-20% down payment of the contract value (EUR 1.300.000,00) will be paid for around 22-02-2022
-Once we received the 20% down payment of the contract value,
this order and both machines are confirmed/ reserved for S&P and Toa.
(…)
Total in Euro 290.000,00”
2.5.
Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft PVE S&P bericht als volgt: “(….)
You mentioned earlier that the idea of shipment was end of April. We have to start planning the transport from Kuwait as we need special permits to cross borders etc and this will take minimum two weeks. (….)”
2.6.
De expediteur van PVE, CTForwarding (CTF) heeft S&P bericht bij e-mail van 9 maart 2022 : “(…)
Note that the laycan is a bit short since we are already 9th of March and 1 unit is still in Kuwait.. For your reference its requires approx. 10 tot 15 days to bring it to Jebel Ali. (…)”
2.7.
S&P heeft de aanbetaling voldaan en heeft het laatste deel van de koopsom op of omstreeks 15 maart 2022 voldaan.
2.8.
S&P heeft PVE bij e-mail van 22 maart 2022 bericht: “(…)
We finalize vessels from Jebel Ali on 10th of April and please start mobilization of cranes to Jebel Ali.
(…). Please coordinate for cranes mobilization. I will also provide shipping documents soon. (…)”
2.9.
Op 25 maart 2022 laat S&P per whatsapp weten dat de boeking van het schip dat op 10 april 2022 in Jebel Ali zou zijn, niet doorgaat.CTF heeft bij e-mail van 25 maart 2022 PVE als volgt bericht: “(…)
We just got the information from booking party that they could not place the booking therefore they are now looking for another solution... We are waiting for some further updates next week, however we have to request ILC to stop the loading in Kuwait otherwise trailers will stay stuck in Silla border with no authorization to go on transit to Jebel Ali. (…)”
2.10.
Bij e-mail van 29 maart 2022 heeft de expediteur van S&P, Lift Freight Services B.V. (hierna LFS), CTF bericht:
We are looking at the vessel arriving at Jebel Ali Port, around 11 to 15 april. We have 10 days free storage, so for the delivery of the crane we are flexible.” LFS heeft op haar beurt “ISS Global Forwarding UAE LLC (verder ISS) ingeschakeld, die op haar beurt Sal Heavy Lift GmbH &Controllers KG heeft ingeschakeld.
2.11.
CTF heeft S&P bij e-mail van 29 maart 2022 bericht: “
(…) Please note that in order to move the crane we need to have:
  • Invoice/packing list/COO
  • Export certificate from relevant authorities in Kuwait which is taking time
  • Manifest from shipping line to get in inside UAE in transit to the port of Jebel Ali
Without the above the crane cannot pass UAE borders, therefore in order te move it, we need to have a confirmed booking, moreover, due to Ramadan starting on 02.04.2022 formalities in Kuwait to get the export certificate may take longer, as well as the formalities to go trough all the borders in Kuwait, Saudi, and UAE. (….) Let us take in consideration 12 to 15 days (if all goes well) to get the formalities done and get the unit in Jebel Ali Port.” (…)”
2.12.
Bij e-mail van 5 april 2022 heeft ISS CTF (onder meer) om de status van de export en vervoer van de kraan uit Koeweit naar Jebel Ali gevraagd, waarbij ISS heeft aangegeven dat het schip op 11 april 2022 in Jebel Ali wordt verwacht:
(…) “Pls advise us the status to crane mobilization fmr Kuwait - we had received below updates fmr the carriers.
fyi Eta Dubai Dry docks April 10th - noon time - ets 11th Apr- noon wp agw. Right after she cud call Jebel Ali.”(…)”
2.13.
In reactie daarop heeft CTF bij e-mail 5 april 2022 - voor zover relevant - als volgt bericht: “(…)
Below would be impossible to Catch , as we are Planning to Move the trailers between 6th to 9th. Based on above Plan the approx. arrival time of Trucks to Jebel Ali will be 15th or 16th April. (…)”
en later die dag:
“Further more Please Note & Consider that Cargotrans has not been confirmed or Authorized te Move the Cargo from Kuwait yet & Still under Quotation stage (…)”
2.14.
Nadien heeft er nog correspondentie tussen partijen (en de expediteurs) plaatsgevonden, zowel via de e-mail als via whatsapp over de formaliteiten en de benodigde documenten voor het transport van de kraan uit Koeweit naar Jebel Ali.
2.15.
De kraan uit Dubai is op 11 april 2022 in Jebel Ali aangekomen. Op diezelfde dag is het [zeeschip] in de haven van Jebel Ali aangekomen. De kraan is op het schip geladen.
2.16.
CTF heeft op 12 April 2022 bericht dat het transport van de kraan uit Koeweit is begonnen.
2.17.
CTF heeft bij e-mail d.d. 14 april 2022 bericht: “(...)
Please note that 11 trucks are in Sila border, we are waiting pending 4 trucks on the way from Batha to start clearance! We expect all 15 trailers to reach Jebel Ali port tonight agw ...(…)”
2.18.
Bij e-mail van 15 april 2022 heeft CTF bericht: “(…)
Please note that due to several issues and visa of 1 driver not yet approved by immigration, all 15 trailers are stuck in Sila.. We shall share with you the arrival of the 14 trailers shortly.(…)” en op 15 april 2022 “(…)
Hi [roepnaam] , still at the border... one driver is still waiting the visa from immigration to enter(…).”
2.19.
De kraan uit Koeweit is op 16 april 2022 in de haven van Jebel Ali aangekomen en om 16:00 uur op het schip geladen.
2.20.
S&P heeft zich nadien op het standpunt gesteld dat zij schade heeft geleden door te late levering door PVE van de kraan uit Koeweit en dat PVE gehouden is het aan S&P in rekening gebrachte liggeld in de factuur van LFS van 13 mei ad US$ 228.600,- te voldoen. Tot zekerheid van die vordering heeft S&P na daartoe verkregen verlof conservatoir beslag gelegd ten laste van PVE.

3.Het geschil

3.1.
S&P vordert, na vermeerdering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
PVE te veroordelen tot
I. betaling aan S&P ten titel van schadevergoeding wegens tekortschieten in de op PVE rustende leveringsplicht en daardoor aan de zijde van S&P ontstane kosten, een bedrag van US$ 228.600,00, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de vervaldag van de factuur voor liggeld (13 mei 2022) tot de dag der algehele voldoening;
II. tot vergoeding van de gemaakte beslagkosten ten bedrage van € 4.931,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. met veroordeling van PVE in de kosten van dit geding, waaronder het verschuldigde griffierecht, het salaris voor de advocaat en in het nasalaris van € 163,00 zonder betekening, dan wel € 248,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen van bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
PVE voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
S&P legt aan haar vorderingen ten grondslag dat PVE toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de in de koopovereenkomst opgenomen leveringsplicht door de kraan uit Koeweit met onnodige vertraging en te laat te leveren, althans door na te laten al het nodige te doen om vertraging te voorkomen als gevolg waarvan de kraan met meerdere dagen vertraging werd geleverd. S&P stelt dat zij vanwege de ontstane vertraging schade heeft geleden, aangezien zij een bedrag van US$ 228.600,00 aan liggeld in rekening gebracht heeft gekregen.
4.2.
PVE betwist aansprakelijk te zijn voor de gevorderde schade. Volgens PVE zijn er geen fouten gemaakt door haar of haar expediteur en is zij niet tekortgeschoten in het regelen van het vervoer. PVE stelt dat zij in de overeenkomst slechts heeft aangegeven dat zij het vervoer wilde verzorgen van de kranen naar Jebel Ali tot onder de onder de “hook” van het schip dat de kranen naar Angola zou brengen en dat zij hiermee geen leveringsplicht in Jebel Ali heeft geaccepteerd. Volgens PVE waren de kranen op 16 maart 2022 juridisch al geleverd. Als PVE wel een leveringsplicht in Jebel Ali zou hebben, dan stelt PVE dat zij deze verplichting niet heeft geschonden omdat de goederen zijn afgeleverd in Jebel Ali en de overeenkomst geen leveringstermijn kent. Alle indicaties voor de termijn van levering waren indicaties en geen fatale termijnen. Als er al een tekortkoming zou zijn, dan is die volgens PVE veroorzaakt door de eigen schuld van S&P omdat zij niet tijdig alle benodigde documenten heeft aangeleverd danwel omdat de vertraging is ontstaan door omstandigheden die niet aan PVE zijn toe te rekenen. PVE heeft tijdig alle benodigde maatregelen getroffen om de kranen naar Jebel Ali te vervoeren, aldus PVE. PVE betwist voorts het bestaan en de omvang van de schade.
Rechtsmacht en toepasselijkheid CISG
4.3.
De zaak betreft een internationale koopovereenkomst met S&P als kopende partij, gevestigd in Zuid Korea en PVE als verkopende partij, gevestigd in Nederland. De rechtbank dient daarom eerst vast te stellen of haar rechtsmacht toekomt en welk recht op de koopovereenkomst van toepassing is. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat, nu PVE als gedaagde partij is gevestigd in Nederland, de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 2 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) rechtsmacht toekomt. Deze rechtbank heeft derhalve rechtsmacht. Op de onderhavige koopovereenkomst is in beginsel het United Nations Convention on Contracts for the internationale Sale of Goods, (CISG), van toepassing, nu beide partijen zijn gevestigd in een verdragsstaat en de koopovereenkomst betrekking heeft op roerende zaken (artikel 1 lid 1 onder a CISG). Dit is slechts anders als partijen de toepasselijkheid van het CISG contractueel hebben uitgesloten (artikel 6 CISG), hetgeen niet het geval is. Beide partijen erkennen dat het CISG van toepassing is. Omdat het CISG materiële bepalingen bevat die rechtstreeks op een zaak met een internationaal karakter kunnen worden toegepast, hoeft niet nader te worden bepaald welk recht van toepassing is.
Levering
4.4.
Onderwerp van geschil tussen partijen is of er sprake is van vertraging c.q te late levering door PVE van de kraan uit Koeweit in Jebel Ali op 16 april 2022.
4.5.
Allereerst ligt de vraag voor of de levering van de kraan in Jebel Ali onder de verplichtingen van PVE onder koopovereenkomst valt en daarmee onder de werkingssfeer van het CISG. PVE heeft dit betwist en stelt dat het transport vanuit Koeweit naar Jebel Ali een accessoire verbintenis is die niet onder het regime van de koopovereenkomst valt. De rechtbank volgt PVE niet in dit verweer. Vast staat dat is overeengekomen dat de kranen (na betaling van 80 % van de koopsom) door PVE vervoerd moesten worden naar de haven van Jebel Ali, hetgeen ook is gebeurd. Het vervoeren en afleveren van de kranen is daarmee een verplichting onder de koopovereenkomst. Artikel 30 CISG benoemt het afleveren van de zaken ook als hoofdverplichting voor de verkoper, een en ander zoals uitgewerkt in artikel 31 en 32 CISG. De vraag wanneer de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden is een andere vraag en voor de beoordeling in zoverre niet relevant. Slotsom is dat de verplichting tot aflevering van de kranen in Jebel Ali onder de koopovereenkomst valt en moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het CISG.
4.6.
Dan moet beoordeeld worden of PVE de kraan te laat in Jebel Ali heeft geleverd en daarom tekort is geschoten in haar verplichtingen onder de koopovereenkomst. In artikel 33 CISG is bepaald dat de verkoper de zaken moet afleveren:
a. indien er een datum is bepaald of bepaald kan worden op grond van de overeenkomst, op die datum;
b. indien er een termijn is bepaald in of bepaald kan worden op grond van de overeenkomst, op enig tijdstip binnen de termijn, tenzij uit de omstandigheden blijkt dat de koper een datum moet kiezen; of
c. in alle andere gevallen, binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst. Voor de beoordeling is derhalve van belang wat partijen zijn overeengekomen ten aanzien van het moment van (af)levering van de kranen in Jebel Ali. Niet in geschil is dat partijen geen datum hebben bepaald. De situatie onder a is derhalve niet van toepassing. Volgens S&P is sprake van een overeengekomen levertermijn in de zin van artikel 33 sub b CISG inhoudende 12-15 dagen vanaf 29/30 maart 2022. Zij verwijst ter onderbouwing naar de tussen partijen gevoerde correspondentie waarin PVE volgens S&P meerdere malen een leveringstermijn van 12 tot 15 dagen heeft genoemd. PVE betwist dat een dergelijke termijn is overeengekomen. PVE stelt ten aanzien van de door haar in de correspondentie genoemde leveringstermijn dat er slechts sprake is geweest van indicaties, dat zij geen garantie heeft gegeven en dat zij bij de in de correspondentie genoemde termijn van 12-15 dagen het voorbehoud heeft gemaakt “if all goes well”. PVE knoopt derhalve aan bij de redelijke termijn als bepaald in artikel 33 sub c CISG. De rechtbank stelt vast dat de facturen waarin de afspraken over de koop zijn neergelegd niet dan wel onvoldoende specifiek zijn over de leveringstermijn. De vraag is dan hoe de correspondentie tussen partijen over de leveringstermijnen uitgelegd moet worden. De rechtbank stelt op basis van die correspondentie tussen partijen vast dat er geen duidelijke aanvangsdatum van de levering(stermijn) is overeengekomen. Verder is er door PVE steeds gecommuniceerd met voorbehouden. Zoals PVE terecht aanvoert, heeft CTF S&P bij e-mail van 29 maart 2022 bericht: “
Let us take in consideration 12 to 15 days (if all goes well) to get the formalities done and get the unit in Jebel Ali Port.” Dit is een duidelijk voorbehoud ten aanzien van het moment van levering. Dit geldt ook voor de toevoegingen “approx.” in de e-mails van 9 maart 2022 en 5 april 2022. De conclusie is dan ook dat de uitlatingen onvoldoende specifiek zijn om te kunnen gelden als een overeengekomen termijn. Daarmee is er geen sprake van de situatie onder b van artikel 33 CISG.
4.7.
Dan ligt de vraag voor of er geleverd is binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 33 sub c CISG. Voor de beoordeling daarvan is van belang wat partijen op dat punt over en weer mochten verwachten. De bandbreedte van 12-15 dagen “if all goes well” zoals door PVE in de correspondentie genoemd, geeft een indicatie van wat partijen mochten verwachten en daarmee wat als een redelijke termijn moet worden beschouwd.
Voorts is van belang van welke aanvangsdatum van de leveringstermijn van de kraan moet worden uitgegaan. Vast staat dat de expediteur van S&P bij e-mail van 29 maart 2022, nadat het transport op haar verzoek op 25 maart 2022 was gestopt omdat de boeking van het zeeschip niet door ging, heeft meegedeeld dat de te verwachten ETA van het schip te Jebel Ali 10-15 april is. In reactie daarop heeft PVE in haar reeds eerder aangehaalde e-mail van 29 maart 2022 aangegeven wat zij nodig heeft om de kranen over de grens te vervoeren. PVE heeft vervolgens op 30 maart 2022 in een WhatsApp bericht aangegeven dat een getekende boekingsbevestiging (de zogenaamde BIMCO) noodzakelijk is om er voor te zorgen dat het transport soepel gaat verlopen. Vast staat ook dat PVE diezelfde dag om 16:39 uur de getekende versie van de BIMCO heeft ontvangen. De rechtbank stelt op basis van het ter zitting verhandelde vast dat volgens S&P de BIMCO het meest relevante document is voor het vervoer. Zij heeft ter zake zelfs verklaard “
Dat contract is sterker dan elk ander contract”. Onder die omstandigheden geldt het moment van ontvangst door PVE van die ondertekende BIMCO op 30 maart 2022, einde van de dag, als het moment waarop de leveringstermijn is aangevangen. De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het verweer van PVE dat zij pas op 7 april 2022 de documenten van S&P heeft ontvangen, omdat niet blijkt dat PVE na ontvangst van de BIMCO om andere documenten heeft gevraagd of heeft laten weten dat zij met alleen de BIMCO niet verder kon in het organiseren van het vervoer.
Vast staat verder dat de kraan uit Koeweit op 16 april 2022 om 18:00 uur op het zeeschip is geladen. Aangenomen moet dan worden dat de kraan kort daarvoor is geleverd, op welk moment een termijn van 17 dagen is verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is een termijn van 17 dagen in het licht van de hiervoor genoemde bandbreedte van 12-15 dagen “if all goes well”, in beginsel een redelijke termijn.
4.8.
Dit is slechts anders indien PVE de levering onnodig heeft vertraagd of daarbij fouten heeft gemaakt, zoals S&P heeft aangevoerd. S&P stelt dat PVE pas op of na 5 april 2022 opdracht dan wel toestemming aan CTF gaf om de levering te regelen. Zij verwijst naar de als productie 35 overgelegde verklaring van de heer [naam 1] , directeur van LFS (waarin onder meer staat:
“(…) Zo kwam ik er ook achter dat CTF in ieder geval tot 5 april 2022 van PVE nog geen opdracht voor het organiseren van het vervoer van de kraan uit Koeweit had (…)”) , en naar pagina 17 van de als productie 17 overgelegde e-mail van CTF van 5 april 2022 (zie alinea 2.13). PVE betwist de juistheid van de stelling van S&P en stelt dat zij de opdracht voor het opmaken van de benodigde documenten meteen op 30 maart 2022 aan CTF heeft verstrekt. Zij voert verder aan dat zij de opdracht voor het vervoer zelf wel pas op 6 april 2022 definitief aan CTF verstrekt heeft omdat zij tot die tijd ook bezig was met het regelen van vervoer bij een andere partij. S&P weerspreekt op haar beurt voorgaande stellingen van PVE en biedt bewijs aan van haar stelling dat PVE “heeft stilgezeten”. Naar het oordeel van de rechtbank past de lezing van PVE van de gang van zaken vanaf 30 maart 2022 binnen de als productie 17 overgelegde e-mail van 5 april 2022, pagina 17 en de verklaring van [naam 1] (productie 35). Die producties gaan alleen over het vervoer zelf en er blijkt niet uit dat CTF tot die tijd in het geheel geen opdracht had of betrokken was. Uit eerdere e-mailberichten die zijn opgenomen in productie 17 volgt verder dat CTF in de periode na 30 maart 2022 al betrokken was en informatie verstrekte aan ISS. Zo schrijft CTF op 31 maart 2022 aan onder meer LFS:
“(…) As for now we are waiting completion of document from Kuwait and will update further.”(pagina 23-25 van die e-mailwisseling). Anders dan S&P aanvoert, heeft PVE naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet stilgezeten. Het feit dat PVE de opdracht voor het vervoer pas op 6 april 2022 aan CTF heeft verstrekt, maakt dat niet anders. Het stond PVE vrij om binnen die termijn de mogelijkheid van gunstiger vervoer te onderzoeken. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat S&P haar stelling dat PVE heeft stilgezeten onvoldoende heeft onderbouwd om haar tot bewijslevering toe te laten. Ook hetgeen S&P heeft aangevoerd ten aanzien van de vertraging door het ontbreken van het visum van een van de chauffeurs, maakt het voorgaande niet anders. Het verkrijgen van een visum voor een chauffeur ingehuurd door CTF valt weliswaar binnen de risicosfeer van PVE maar de gang van zaken is niet zodanig dat daadwerkelijk niet langer sprake is van een redelijke termijn gelet op de 12-15 dagen “if all goes well”. Naar het oordeel van de rechtbank is dit juist een situatie waarop dit voorbehoud doelt. Het voorgaande betekent dat PVE haar verplichtingen uit de koopovereenkomst met S&P is nagekomen. De gestelde toerekenbare tekortkoming is derhalve niet komen vast te staan. Daarmee is er geen grondslag voor de gevorderde schadevergoeding en evenmin voor de gevorderde beslagkosten. Deze vorderingen moet derhalve reeds daarom worden afgewezen.
4.9.
S&P zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van PVE worden begroot op:
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat
5.290,00(2 punt × tarief € 2.645,00)
Totaal € 11.027,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt S&P in de proceskosten, aan de zijde van PVE tot op heden begroot op € 11.027,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023.