In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2023 een beschikking gegeven over de voogdij van een minderjarige, geboren in 2014, wiens beide ouders zijn overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheid tot overleg bestaat tussen de grootouderparen, die beide zeer betrokken zijn bij de minderjarige. Dit gebrek aan overleg leidt tot een reëel risico dat voogdij bij een van de grootouderparen de andere grootouders uitsluit. De rechtbank heeft daarom besloten om de voogdij bij een neutrale instantie, de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, te leggen.
De zaak is behandeld in een rekestprocedure, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) betrokken waren. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de minderjarige veel last heeft van de huidige situatie, waarin hij afwisselend bij beide grootouderparen verblijft. Dit leidt tot verwarring en een gebrek aan stabiliteit in zijn leven. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een deskundig onderzoek besproken, maar heeft geconcludeerd dat er snel duidelijkheid moet komen voor de minderjarige.
De grootouders moederszijde steunen het advies van de Raad, terwijl de grootouders vaderszijde ook de voorkeur geven aan een neutrale plaatsing. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarige zo snel mogelijk in een stabiele omgeving kan worden geplaatst. De rechtbank verwacht dat de GI een omgangsregeling zal opstellen die het mogelijk maakt voor de minderjarige om contact te houden met beide grootouderparen en zijn stiefmoeder.