ECLI:NL:RBZWB:2023:7113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412898 / JE RK 23-1463
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een jeugdzorgzaak

Op 13 oktober 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een jeugdzorgzaak betreffende de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2012. De zaak betreft een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, om de voorlopige contactregeling tussen de moeder en de minderjarige te wijzigen. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige, die momenteel in een gezinshuis verblijft na een eerdere uithuisplaatsing bij de opa aan vaderszijde. De kinderrechter heeft op 17 mei 2023 al een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die tot 8 december 2023 loopt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2023 is de minderjarige gehoord via een Teams-gesprek. De GI heeft aangevoerd dat de situatie van de minderjarige is veranderd en dat de huidige contactregeling niet uitvoerbaar is. De moeder betwist deze stelling en stelt dat zij alles doet om contact met haar kind te onderhouden. De vader steunt het contact tussen de moeder en de minderjarige, maar de situatie is complex door de verhoudingen tussen de betrokken volwassenen.

De kinderrechter heeft overwogen dat de GI voorlopig de regie over de contactregeling moet krijgen, gezien de recente ontwikkelingen en de noodzaak om de minderjarige te ontlasten van volwassenzaken. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de wijziging van de contactregeling direct kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep. De procedure wordt op 24 oktober 2023 pro forma aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/412898 / JE RK 23-1463
Datum uitspraak: 13 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. E.C. Sjardin in Noordwijk,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 8 augustus 2023;
  • de brief van mr. Sjardin van 22 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk in de Poolse taal;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover via Teams een gesprek gevoerd met de rechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van 17 mei 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij opa (vaderszijde) met ingang van 8 juni 2023 verlengd tot 8 december 2023.
2.3.
Bij beschikking van 17 mei 2023 (met zaaknummer C/02/360777 / FA RK 19-3527) heeft de rechtbank bepaald dat de voorlopige contactregeling zoals bepaald in de beschikking van 7 juni 2020 wordt gewijzigd, in die zin dat de moeder en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per veertien dagen voor de duur van twee uur, begeleid door een door de GI aan te wijzen persoon op een door de GI aangewezen locatie, waarbij de omvang en frequentie van deze voorlopige regeling door en onder regie nader kan worden bepaald. Hieronder valt ook een telefonisch contact.
2.4.
Bij beschikking van 6 juli 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 11 juli 2023 tot 8 december 2023. Op basis van deze machtiging verblijft [minderjarige] momenteel in een gezinshuis.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de bij beschikking van 17 mei 2023 bepaalde voorlopige contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] te wijzigen, in die zin dat de regie over de contacten tussen [minderjarige] en de moeder voor de duur van de ondertoezichtstelling worden belegd bij de GI, althans een contactregeling te bepalen zoals de rechtbank in het belang van [minderjarige] geraden acht. De GI verzoekt de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft aangevoerd dat zij de bij beschikking van 17 mei 2023 bepaalde voorlopige contactregeling nu niet uit kan voeren, omdat de situatie van [minderjarige] volledig is veranderd. [minderjarige] is kortgeleden in een gezinshuis geplaatst. Ten tijde van die plaatsing gaf zij aan geen contact meer te willen met haar moeder. De voorlopige contactregeling had betrekking op de situatie waarin [minderjarige] nog uit huis geplaatst was bij opa (vaderszijde). [minderjarige] had toen ook contact met de vader. De opdracht aan de GI was om het contact van [minderjarige] met de moeder te herstellen. In dat opzicht is de situatie zeer recent wederom veranderd en staat [minderjarige] ook weer open voor contact met haar moeder. Op dit moment heeft [minderjarige] contact met de moeder, de vader en opa middels beeldbellen. Dat verloopt wisselend. Op 3 oktober 2023 heeft [minderjarige] in verband met haar verjaardag afzonderlijk fysiek contact gehad met de moeder, de vader en opa, bij en onder begeleiding van de GI. Zowel de moeder, de vader als opa vragen om fysiek contact met [minderjarige]. De vraag is hoe dat in de huidige situatie, waarin [minderjarige] klem zit tussen deze drie volwassenen, begeleid kan worden ingezet. Onbegeleide omgang is nog niet aan de orde. [minderjarige] wordt dan teveel belast met volwassenzaken. Daarbij ziet de GI zich in praktische zin beperkt doordat er in weekenden geen begeleide omgang kan worden georganiseerd en de moeder doordeweeks veel werkt. Volgens de GI wil zij zich ten volle blijven inspannen om een vorm van contact tussen de moeder en [minderjarige] te realiseren, maar kan op dit moment geen concreet voorstel voor een minimumregeling worden aangegeven. Aan de hand van gesprekken met [minderjarige] wil de GI achterhalen wat de wens van [minderjarige] is, waar deze wens vandaan komt en wat in haar belang is. Indien de GI de regie krijgt over de contactregeling bestaat er, voor de komende maanden, de vrijheid voor haar om een manier te vinden die aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de moeder en [minderjarige], zodat uiteindelijk tot een regeling wordt gekomen die voor hen beiden goed is.
4.2.
De moeder heeft, al dan niet bij monde van haar advocaat, aangevoerd dat zij de wens van [minderjarige] om geen enkel contact met haar te willen hebben niet herkende. De moeder betwist de stelling van de GI in haar verzoek dat zij onvoldoende beschikbaar zou zijn geweest om begeleide omgang te kunnen laten plaatsvinden. Volgens de moeder doet zij er alles aan om met [minderjarige] een goede band te kunnen behouden. Naar de mening van de moeder bestaat er geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde contactregeling te wijzigen. Immers vindt er, anders dan de GI stelt, wel omgang plaats tussen de moeder en [minderjarige]. Het vertrouwen van de moeder in de GI is niet groot. Bij toewijzing van het verzoek vreest de moeder dat de GI minder de noodzaak zal voelen om geregeld contact tussen haar en [minderjarige] te laten plaatsvinden. Als minimale regeling wenst de moeder als kader handhaving van de vastgelegde voorlopige contactregeling. De moeder vraagt daarom om afwijzing van het verzoek.
4.3.
De vader heeft naar voren gebracht dat het tussen hem en de moeder niet meer zal goedkomen, maar dat hij het voor [minderjarige] wel heel belangrijk vindt dat zij er beiden als ouders voor [minderjarige] kunnen zijn. [minderjarige] staat open voor contact met de moeder. De vader vindt dat ook goed. Bij welk van de twee ouders [minderjarige] dan uiteindelijk zal wonen maakt de vader niet veel uit. Aan [minderjarige] laat de vader altijd merken dat de situatie die is ontstaan niet aan haar ligt.
4.4.
De Raad ondersteunt ten volle de visie en het standpunt van de GI dat aan de hand van gesprekken met [minderjarige] moet worden achterhaald wat haar wens is en wat zij aankan. De Raad vindt dit eens temeer van belang, omdat [minderjarige] zich schuldig lijkt te voelen aan de situatie die is ontstaan. [minderjarige] moet daarvan worden ontlast. Het betreft een complexe zaak waarin in korte tijd veel is veranderd. Naar de mening van de Raad is de GI in haar werk zorgvuldig te werk gegaan. De Raad ondersteunt in het belang van [minderjarige] het verzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2.
Het verzoek van de GI strekt tot wijziging van de bij beschikking van 17 mei 2023 bepaalde voorlopige contactregeling, in die zin dat de GI voor korte duur, namelijk voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 8 december 2023, de regie krijgt over de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige].
5.3.
De kinderrechter overweegt dat de geldende contactregeling destijds is bepaald in de situatie dat [minderjarige] uit huis was geplaatst bij opa. Daar verbleef [minderjarige] merendeels doordeweeks. In de weekenden verbleef [minderjarige] merendeels bij de vader. Het doel was om het contact met de moeder (begeleid) op gang te brengen. Geconstateerd moet worden dat sprake is van een geheel gewijzigde situatie sinds [minderjarige] onlangs geplaatst is in het gezinshuis. Voor [minderjarige] dient nu een contactregeling opgezet te worden met haar moeder én vader én opa. De verhoudingen tussen deze drie volwassenen liggen erg gecompliceerd en de verstandhouding tussen de vader en opa is nu ook verstoord geraakt. Er vindt inmiddels contact plaats via beeldbellen. Eerst met de vader en opa, nu ook met de moeder. Eerst was het contact met de vader lastig, nu geldt dat voor het contact met opa. Het beeldbellen met de vader en de moeder verloopt nu goed. [minderjarige] wordt hierbij in wisselende mate belast met volwassenzaken. Om die reden dient er sprake te zijn van begeleide omgang. Dat is lastig te organiseren. Daarbij dient [minderjarige] niet te worden overvraagd. Twee dagen voor de mondelinge behandeling heeft er een fysiek contact plaatsgevonden met zowel de moeder als de vader en opa. Zij heeft hiervan genoten maar het heeft haar ook veel gekost. Zij moet bovendien wennen aan haar nieuwe woonplek, school en bezigheden zoals turnen. De kinderrechter volgt de GI dan ook dat de vastgelegde voorlopige contactregeling met de moeder gezien de vele en recente ontwikkelingen op dit moment niet uitvoerbaar is en het lastig is om concreet te benoemen welke regeling zowel in praktische zin, maar vooral voor [minderjarige], haalbaar zal zijn. In de eerstkomende periode zal bij [minderjarige] aan de hand van gesprekjes moeten worden afgetast op welke wijze zowel het beeldbelcontact als het fysieke contact met de moeder verder vorm gegeven kan worden. Net als de Raad is de kinderrechter dan ook van oordeel dat de regie voor de invulling van de contactregeling met de moeder in het belang van [minderjarige] voorlopig bij de GI dient te liggen.
5.4.
De procedure waarin bij beschikking van 17 mei 2023 de voorlopige contactregeling is bepaald is, voor een tussentijds toetsingsmoment, aangehouden tot 24 oktober 2023 pro forma. Daarnaast loopt de huidige ondertoezichtstelling tot 8 december 2023. De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom toewijzen aldus dat de bij beschikking van 17 mei 2023 bepaalde voorlopige contactregeling wordt gewijzigd, in die zin dat de regie over de contacten tussen [minderjarige] en de moeder zullen worden belegd bij de GI, tot 8 december 2023, of zoveel eerder als in die procedure anders wordt beslist.
5.5.
De verdere behandeling van voormelde procedure waarin de moeder om vaststelling van een zorg- en contactregeling verzoekt dient gelijk op te lopen en in geval van een nadere mondelinge behandeling tegelijkertijd te worden behandeld met een eventueel door de GI in te dienen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de bij beschikking van 17 mei 2023 vastgestelde contactregeling als volgt:
bepaalt dat de regie over de contacten tussen [minderjarige] en de moeder wordt belegd bij de GI tot uiterlijk 8 december 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2023, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.