ECLI:NL:RBZWB:2023:7114

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/414428 / JE RK 23-1733 en C/02/414433 / JE RK 23-1736
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg spoeduithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 12 oktober 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de vervolg spoeduithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) om de kinderen uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter had eerder op 29 september 2023 een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de kinderen, die op dat moment in een pleeggezin verbleven. De ouders, de moeder en de vader, hebben beide bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing en hebben hun standpunten toegelicht tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2023. De moeder betwist de zorgen van de GI en stelt dat zij de kinderen weer thuis kan plaatsen met ondersteuning. De vader vraagt om de kinderen bij hem te plaatsen, maar de kinderrechter oordeelt dat er te veel onzekerheden zijn over de zorgcapaciteiten van beide ouders. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 13 december 2024, met een tussentijds toetsingsmoment. De GI moet uiterlijk op 4 december 2023 verslag uitbrengen over de situatie van de kinderen en de mogelijkheden van de ouders voor verzorging en opvoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/414428 / JE RK 23-1733
C/02/414433 / JE RK 23-1736
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een vervolg spoeduithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 29 september 2023 en alle daarin
genoemde stukken;
- de brief van mr. Minkels van 4 oktober 2023 met 1 productie.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om zijn mening over het verzoek kenbaar gemaakt. [minderjarige 2] heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Bij voormelde beschikking van 29 september 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 29 september 2023 tot 13 oktober 2023. De kinderrechter heeft het overige gedeelte van het verzoek tot de mondelinge behandeling van 9 oktober 2023 aangehouden.
2.2.
Op basis van de afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 1] momenteel in een pleeggezin.

3.Het inleidende verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht haar met spoed te machtigen om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken en haar aansluitend te machtigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 7 april 2024).

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling het volgende – kort samengevat – aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De GI maakt zich grote zorgen over het welzijn van de kinderen. Binnen de ondertoezichtstelling is gewerkt om zicht te krijgen op de kinderen. Dat verliep moeizaam. Onlangs moest ten opzichte van de moeder – voorafgegaan door een vooraankondiging – een schriftelijke aanwijzing uitgevaardigd worden. Anders dan de moeder is de GI van mening dat de moeder daarvan op de hoogte geweest moet zijn. De zorgen over de kinderen zien voornamelijk op een onveilige thuissituatie. Zo zijn er signalen dat [minderjarige 1] door zowel zijn moeder als zijn vader wordt geslagen. De moeder heeft bij de jeugdzorgwerker aangegeven speed te gebruiken om haar sekswerk met mannen vol te kunnen houden.
Op het moment dat de spoedmachtiging uithuisplaatsing werd afgegeven en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uit huis zouden worden geplaatst is de vader met hen ondergedoken. Uiteindelijk is de vader met de kinderen in een andere woonplaats aangetroffen, bij een persoon die bij de politie bekend is. Inmiddels zijn de kinderen geplaatst in een pleeggezin. Gezien wordt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] beschadigde kinderen zijn. Zij lijken geen regels te kennen. Er moet veel structuur geboden worden om hen rustig te houden. Ook zijn er zorgen over de hygiëne van de jongens. Zo weet [minderjarige 2] nog niet hoe hij zijn tanden dient te poetsen. Vanuit [jeugdhulp] zal de hulp aan de kinderen worden voortgezet.
De GI verzoekt de kinderrechter om de toewijzing van het resterende gedeelde van het verzoek, onder aanhouding van de drie laatste maanden van het verzoek. Tot aan de periode van aanhouding van het verzoek wil de GI met name meer zicht krijgen op de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de mogelijkheden van de ouders, met name de vader. Tot nu toe zijn de mogelijkheden van de vader nog niet bekeken. Bekend is wel dat de vader persoonlijke problematiek kent en dat hij moeite heeft met zijn emotieregulatie. Tot nu toe verbleven de kinderen telkens van vrijdag tot en met zondag bij de vader. Of de vader een substantieel groter aandeel in de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich zal kunnen gaan nemen is sterk de vraag. Zo is de vader ook nooit actief betrokken geweest bij school.
4.2.
De moeder heeft, al dan niet bij monde van haar advocaat, aangevoerd bezwaar te hebben tegen het verzoek. De moeder acht het verzoek ongegrond. Zo dateert de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing van 20 september 2023, terwijl er “feiten” worden aangehaald van 21 september 2023. Daarbij verklaart de moeder de door de GI aangehaalde schriftelijke aanwijzing nimmer te hebben ontvangen. Volgens de moeder was zij er daarom niet van op de hoogte dat zij moest voldoen aan de in de schriftelijke aanwijzing genoemde voorwaarden. De moeder erkent dat [minderjarige 2] gedragsproblemen kent en dat zij voor hem gevraagd heeft om hulpverlening. Die hulpverlening is echter uitgebleven. [minderjarige 1] kent meer problematiek van medische aard, waar [minderjarige 2] vervolgens weer op reageert. De moeder hecht eraan daarbij op te merken dat de specialist in het ziekenhuis lovend is over de manier waarop zij met de problematiek van [minderjarige 1] omgaat. De moeder erkent ook dat haar woning er (wat) vervuild uit kan hebben gezien. Er zijn ook momenten dat haar huis schoon is. Ook op dat punt heeft de moeder meermaals om hulp gevraagd. De moeder betwist dat zij de kinderen zou hebben geslagen. Het sekswerk dateert inmiddels van zo’n half jaar geleden. De moeder erkent ook dat zij in de afgelopen periode hier en daar wat steken heeft laten vallen en dat er in de thuissituatie wat dient te veranderen, maar zij is ook van mening dat de kinderen weer thuisgeplaatst kunnen worden. Er zal dan praktische pedagogische opvoedondersteuning ingezet moeten worden om de moeder te ondersteunen, met name voor [minderjarige 2] . Naar de mening van de moeder dient voor [minderjarige 2] alsnog het breed onderzoek te worden verricht. Ook dient het netwerk van de moeder erbij te worden betrokken.
Subsidiair is de moeder van mening dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing voor een tussentijds toetsingsmoment in duur moet worden bekort tot één maand. Ook de mogelijkheden van de moeder dienen dan te worden onderzocht, net enkel die van de vader.
4.3.
De vader heeft, al dan niet bij monde van zijn advocaat, aangevoerd dat de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing op onterechte gronden is verleend. De stukken gaan enkel over de moeder, niet zozeer over de vader. Naar de mening van de vader kunnen en dienen de kinderen bij hem te worden geplaatst. Volgens de vader spelen de kinderen een grote rol in zijn leven. Het bevreemdt de vader daarom dat niet gevraagd is om de kinderen voorlopig bij hem te laten of te plaatsen. De kinderen hebben een goed contact met de vader. Gedurende de plaatsing van de kinderen bij hem had volgens de vader nader onderzoek gedaan kunnen worden. De vader kan er gehele dagen zijn voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De vader heeft een WIA-uitkering, hij heeft een netwerk en hij heeft ondersteuning van hulpverlening zoals van [jeugdhulp]. In de stukken staat dat de vader weleens gezegd zou hebben dat de zorg voor de kinderen hem zwaar valt. Dat is niet zo. Wel zal een plaatsing van de kinderen bij hem een hele verandering voor hem zijn. De vader erkent dat hij weleens overprikkeld is. De oorzaak daarvan ligt dan niet bij de kinderen, maar bij de moeder. Van de school krijgt de vader complimenten dat de kinderen er altijd netjes uitzien als zij bij hem zijn geweest. Dat hij zich nooit op school heeft laten zien, is er volgens de vader in gelegen dat hij de uitnodigingen van school nooit heeft ontvangen. De reactie van de vader om onlangs met de kinderen onder te duiken kwam voort uit paniek.
Concluderend verzoekt de vader om de tot 13 oktober 2023 lopende (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in elk geval niet te verlengen. Tot aan 13 oktober 2023 kunnen de kinderen dan worden voorbereid op een verblijf bij de vader. Subsidiair verzoekt de vader om de machtiging in duur (flink) te beperken.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt allereerst dat haar niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, die maken dat het restant van de spoedmachtiging per 9 oktober 2023 zou moeten worden herroepen.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat een verdere uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.3.
De kinderrechter overweegt hierbij dat zij de zorgen, met name over de veiligheid van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , voor een terugkeer van de kinderen naar de moeder op dit moment te groot acht. Zo reageert de moeder emotioneel en onvoorspelbaar op de kinderen en is haar huis ongeorganiseerd en vervuild geweest. Ook zijn er zorgen over de basale zorg (voeding) en persoonlijke verzorging van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Een andere zorg is het speedgebruik van de moeder en haar sekswerk met mannen. Volgens de moeder dateert haar sekswerk van zo’n half jaar geleden. Tegen de jeugdzorgwerker zou de moeder anders hebben verklaard. Daaruit zou volgens de GI blijken dat het sekswerk van de moeder nog actueel is. Daarbij heeft ook [minderjarige 1] aangegeven dat er nog dagelijks mannen over de vloer komen. Tegen zowel de jeugdzorgwerker als de juf van school heeft [minderjarige 1] bovendien aangegeven dat hij door zijn moeder wordt geslagen. Ook zorgelijk zijn de vele ziekmeldingen die de school over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ontvangt en de signalen dat de kinderen, met name [minderjarige 2] , vaak en zonder toezicht, ook ’s avonds laat, buiten zijn. [jeugdhulp] is bij de moeder betrokken, maar komt nauwelijks bij haar binnen en, als een medewerker daarvan wel bij de moeder binnenkomt, dan wordt er geen verbetering gezien.
5.4.
Ook een verblijf/plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de vader acht de kinderrechter op dit moment niet aan de orde. Daarvoor zijn er nog teveel onzekerheden. Deze onzekerheden zijn met name erin gelegen of de vader, gelet op zijn persoonlijke problematiek, ook in staat is de doordeweekse en dagelijkse zorg voor de kinderen op zich te nemen. Dit eens temeer gezien ook de specifieke eigen problematiek van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
Van de school zou de vader complimenten ontvangen dat de kinderen er altijd netjes uitzien als zij bij hem zijn geweest. De kinderrechter deelt met de GI echter, ook ten aanzien van de vader, de zorgen over de basale zorg (voeding) en persoonlijke verzorging van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Zo wordt in het pleeggezin gezien dat [minderjarige 2] nog niet weet hoe hij zijn tanden moet poetsen. Ook wordt daar gezien dat de kinderen geen regels lijken te kennen.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde geweest dat door de GI onderzocht gaat worden in hoeverre de ouders, althans de vader, in staat is, al dan niet met extra ondersteuning, de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weer op zich te nemen.
Naar het oordeel van de kinderrechter verdient ook de moeder in dat opzicht een eerlijke kans en daarom zal de GI ook ten aanzien van haar onderzoek moeten verrichten. De uitkomsten van deze onderzoeken zullen moeten worden afgewacht. De GI verwacht de te verrichten onderzoeken over zo’n drie maanden te kunnen hebben afgerond.
De ouders pleiten voor een veel kortere termijn, zoals een maand. Een maand wordt door de kinderrechter echter niet realistisch en voor de GI niet werkbaar geacht. De kinderrechter zal daarom een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing verlenen, maar zij zal deze voor een tussentijds toetsingsmoment in duur beperken en een nieuwe mondelinge behandeling inplannen . Voor het overige zal het aansluitende verzoek worden aangehouden.
5.6.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op 4 december 2023 schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de uithuisplaatsing en over de (voorlopige) uitkomsten van de onderzoeken naar de mogelijkheden van de beide ouders om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weer al dan niet gedeeltelijk op zich te nemen. Ook dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterend deel van het verzoek.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 oktober 2023 tot 13 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
houdt de behandeling van het resterende deel van het aansluitende verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
donderdag 7 december 2023 te 14.00 uur, bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, Stationslaan 10, in afwachting van het verslag van de GI zoals weergegeven onder rechtsoverweging 5.6;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor deze mondelinge behandeling voor de GI, de moeder en haar advocaat en de vader en zijn advocaat;
6.5.
bepaalt dat de griffier [minderjarige 2] bij afzonderlijke brief een oproeping zal sturen voor het horen op een apart kindgesprek met de kinderrechter;
6.6.
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.