ECLI:NL:RBZWB:2023:7132

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/2098
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanmaningskosten parkeerbelasting en vernietiging van de uitspraak op bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 20 oktober 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar beoordeeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 20 december 2021 aan de belanghebbende is opgelegd, en de aanmaningskosten die op 19 januari 2022 in rekening zijn gebracht. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen zowel de naheffingsaanslag als de aanmaningskosten, maar beide bezwaren zijn door de invorderingsambtenaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft op 8 september 2023 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de aanmaningskosten ten onrechte zijn opgelegd, omdat de invorderingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de naheffingsaanslag daadwerkelijk is verzonden. De rechtbank concludeert dat de aanmaningskosten niet in rekening gebracht hadden mogen worden, en verklaart het beroep gegrond. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de aanmaningskosten, die worden verminderd tot nihil. Tevens wordt de invorderingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 714,50 bedragen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast voor de invorderingsambtenaar bij het opleggen van aanmaningskosten en de noodzaak om de verzending van naheffingsaanslagen adequaat te documenteren. De rechtbank heeft de belanghebbende ook in het gelijk gesteld door de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, wat de financiële impact van de onterecht opgelegde kosten compenseert.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2098

uitspraak van de enkelvoudige kamer 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de invorderingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 16 maart 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 20 december 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd.
1.2
De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 19 januari 2022 aanmaningskosten met betrekking tot de naheffingsaanslag in rekening gebracht wegens het uitblijven van betaling van de naheffingsaanslag.
1.3
Belanghebbende heeft op 21 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en op 28 januari 2022 tegen de aanmaningskosten.
1.4
De heffingsambtenaar en invorderingsambtenaar hebben beide bezwaren in één uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.5
De invorderingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met het toesturen van op de zaak betrekking hebbende stukken.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. M.P. Meurs, namens de invorderingsambtenaar. Belanghebbende en zijn gemachtigde waren, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet aanwezig. De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 juni 2023 aan de [postbus], [postcode] te [plaats 2], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Aangezien uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 20 juni 2023 op genoemd postadres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder aanwezigheid van belanghebbende en zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanmaningskosten terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De naheffingsaanslag is tussen partijen niet in geschil.
2.1
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanmaningskosten ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Op 18 december 2021, omstreeks 15:10 uur, stond de auto van belanghebbende, een Volvo met [kenteken] (de auto), geparkeerd in de Sint Ceciliastraat te Tilburg. Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan.
3.1
Naar aanleiding van de in 3 bedoelde constatering, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting met dagtekening 20 december 2021 opgelegd van € 45, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en kosten naheffing van € 44.
3.2
Met dagtekening 19 januari 2022 is aan belanghebbende een aanmaning tot betaling van de naheffingsaanslag gestuurd. Daarbij is € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

Overwegingen

4. Voor de invordering van parkeerbelastingen zijn de bepalingen uit de Invorderingswet 1990 (Invorderingswet) en de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet) van toepassing. [1] Gelet op de bepalingen in de Invorderingswet geldt voor een naheffingsaanslag een minimale betalingstermijn van 14 dagen, gerekend vanaf de dagtekening van de aanslag. [2] Na afloop van die betalingstermijn kan de invorderingsambtenaar – indien de belastingplichtige de aanslag nog niet heeft betaald – een aanmaning zenden. Op grond van de Kostenwet mag de invorderingsambtenaar hiervoor € 8 kosten in rekening brengen. [3]
4.1
Belanghebbende betwist de ontvangst en daarmee de verzending van de naheffingsaanslag. Op grond van het hiervoor opgenomen wettelijk kader zijn de aanmaningskosten ten onrechte in rekening gebracht als de naheffingsaanslag niet door belanghebbende is ontvangen. Het is aan de invorderingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag is verzonden.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de invorderingsambtenaar niet aan zijn bewijslast voldaan. Hij heeft geen verzendadministratie overgelegd van verzending van de naheffingsaanslag aan belanghebbende. De enkele stelling van de invorderingsambtenaar dat de naheffingsaanslag zeker is verzonden en een datering heeft, acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
4.3
Dit betekent dat de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht en dat het beroep gegrond moet worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanmaningskosten en vermindert deze tot nihil.
5.1
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond en een beroepschrift ingediend. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe (Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 714,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanmaningskosten;
  • vermindert de in rekening gebrachte aanmaningskosten naar nihil;
  • draagt de invorderingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden;
  • veroordeelt de invorderingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 714,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 20 oktober 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 231 van de Gemeentewet.
2.Artikel 9, tweede lid, van de Invorderingswet.
3.Artikel 2 van de Kostenwet.