ECLI:NL:RBZWB:2023:7140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/414049 / JE RK 23-1666
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

Op 9 oktober 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling (GI) die verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleegzorgvoorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De moeder van de minderjarige heeft het ouderlijk gezag, terwijl het gezag van de vader recentelijk is beëindigd. De minderjarige verblijft momenteel bij zijn oma, waar hij aangeeft dat het goed gaat. De kinderrechter heeft de vader als belanghebbende aangemerkt, ondanks dat hij niet meer met het gezag is belast, en heeft de situatie van de minderjarige en de rol van de vader in zijn leven in overweging genomen. De kinderrechter oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat het verblijf bij de oma voorlopig de beste optie is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/414049 / JE RK 23-1666
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 september 2023;
  • het e-mailbericht van de moeder van 5 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige];
- de vader met mr. G. Demir namens mr. R.G.J. van Kerkhof;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Tevens was als toehoorder aanwezig de oma (vaderszijde) van [minderjarige]. Aan haar is bijzondere toegang verleend.
1.3.
De moeder is niet verschenen. Zij heeft in een e-mailbericht laten weten dat zij bewust de keuze heeft gemaakt om niet te zullen verschijnen. Dit om hernieuwde onrust zowel in het belang van [minderjarige] als van haar zoveel als mogelijk te voorkomen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
De vader heeft verzocht om, ondanks dat hij niet meer met het gezag is belast, hem in deze procedure als belanghebbende aan te merken. Hij verwijst hierbij naar de beschikking verlenging ondertoezichtstelling van 31 augustus 2023, waarin de kinderrechter hem eveneens als belanghebbende aanmerkte. Naar de mening van de vader wordt hij direct geraakt in zijn rechten en verplichtingen bij de in deze procedure te nemen beslissing. Hierbij komt volgens de vader dat hij van de beschikking waarin hij zijn gezag is kwijtgeraakt in beroep zal gaan. De vader heeft de wens dat [minderjarige] op enig moment bij hem kan komen wonen.
De GI heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter of de vader in deze procedure als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt.
De kinderrechter constateert dat de vader niet meer belast is met het gezag over [minderjarige].
Ook constateert zij dat de kinderrechter in de aangehaalde beschikking verlenging ondertoezichtstelling de vader heeft aangemerkt als belanghebbende. De verzochte machtiging uithuisplaatsing maakt deel uit van de ondertoezichtstelling, die tot 6 maart 2024 is verlengd. Één van de doelen binnen de ondertoezichtstelling is om te onderzoeken welke rol de vader in het leven van [minderjarige] kan hebben. De kinderrechter ziet hierin aanleiding om de vader ook in deze procedure als belanghebbende aan te merken.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van 24 juli 2023 is het ouderlijk gezag van de vader beëindigd.
2.3.
Bij beschikking van 31 augustus 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 6 september 2023 tot 6 maart 2024 verlengd en heeft zij het verzoek voor het overige aangehouden tot 7 februari 2024 pro forma. Dit met het verzoek aan de GI om dan te rapporteren over de actuele stand van zaken en waarbij het standpunt ten aanzien van het resterende verzoek kenbaar wordt gemaakt.
2.4.
[minderjarige] verblijft momenteel bij zijn oma (vaderszijde).

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft aangegeven dat hij sinds begin september 2023 bij zijn oma woonachtig is en dat dat goed verloopt. Volgens [minderjarige] verliep het verblijf bij zijn moeder afwisselend goed dan wel veel minder goed. Op een gegeven moment was [minderjarige] “er klaar mee”, en zijn moeder volgens [minderjarige] ook. [minderjarige] ontkent dat hij geregeld bij zijn vader heeft verbleven op het moment dat hij nog bij zijn moeder woonde. [minderjarige] ging geregeld bij een vriend logeren. Zijn vader heeft [minderjarige] maar twee keer gezien toen hij nog bij zijn moeder woonde. Dat was onder begeleiding van de hulpverlening. Sinds [minderjarige] bij zijn oma verblijft heeft hij zijn vader weer geregeld, onder toezicht, gezien. Zijn oma was daarbij aanwezig. [minderjarige] is daar blij mee. Liever wil [minderjarige] omgang zonder toezicht en wil hij zelf met zijn vader afspraken kunnen maken wanneer hij hem zal bezoeken. Volgens [minderjarige] heeft hij daarnaast geregeld belcontacten met zijn vader. Van zijn moeder ontvangt hij af en toe nog een berichtje. [minderjarige] zou, niet binnen een vaste regeling, af en toe nog zijn moeder willen bezoeken, mede in verband met zijn halfzusje. Wonen bij zijn moeder wil [minderjarige] niet meer. Het allerliefste zou [minderjarige] bij zijn vader willen wonen. Voor dit moment vindt [minderjarige] het prima om bij zijn oma te wonen. Zeer binnenkort gaat [minderjarige] weer beginnen met een schoolopleiding. [minderjarige] heeft daar zin in.
4.2.
De GI heeft naar voren gebracht dat zij [minderjarige] bij de oma geplaatst heeft en dat daarover eerst diverse gesprekken hebben plaatsgevonden over de voorwaarden waaronder.
De oma kon zich in die voorwaarden vinden. [minderjarige] is toen de dag erna bij de oma geplaatst. Tot nu toe verloopt dat goed. In de aankomende periode wil de GI onderzoeken welke plaatsing voor [minderjarige] het beste zal zijn. Zo woont de oma in een seniorenwoning alwaar geen aparte slaapkamer is voor [minderjarige]. Afgewacht moet ook worden hoe lang dat haalbaar gaat zijn. Ook met de vader zullen gesprekken worden gevoerd.
Sowieso dient er gekeken te worden naar contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader.
4.3.
De vader heeft, al dan niet bij monde van zijn advocaat, aangevoerd dat [minderjarige] niet langer bij zijn moeder wil wonen. Om [minderjarige] bij de vader te laten wonen is op dit moment nog geen optie. De vader vindt het daarom fijn dat [minderjarige] bij zijn oma kan wonen. [minderjarige] ervaart daar de nodige rust. De vader heeft [minderjarige], toen hij bij zijn moeder woonde, lange tijd niet gezien. De vader hoopt dat hij in de komende maanden alsnog een volwaardigere rol als ouder toebedeeld krijgt en [minderjarige] op enig moment bij hem kan komen wonen.
Concluderend refereert de vader zich aan het verzoek, alsook aan de duur van de verzochte machtiging.
4.4.
De moeder heeft in haar e-mailbericht laten weten, dat zij hoopt dat de kinderrechter vanuit eerdere verslagen een helder beeld heeft over de algehele situatie.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
De kinderrechter overweegt hierbij dat [minderjarige] op dit moment bij zijn oma verblijft. Een minderjarige die onder toezicht is gesteld, kan slechts met een machtiging uithuisplaatsing uit huis worden geplaatst. Vaststaat dat dit verblijf van [minderjarige] bij de oma tot dusver goed verloopt en [minderjarige] niet meer bij zijn moeder wil wonen. De moeder zelf staat daar op dit moment ook niet voor open. Zijn verblijf bij de oma vindt [minderjarige] prima. Het allerliefste zou [minderjarige] weer bij zijn vader willen wonen. Echter zijn de contacten tussen [minderjarige] en zijn vader in de afgelopen jaren zeer beperkt gebleven.
Dusdanig beperkt, en begeleid, dat het niet in de rede ligt om [minderjarige] op dit moment bij de vader te plaatsen. De vader is het ouderlijk gezag onlangs ook kwijtgeraakt.
In elk geval moet worden onderzocht of de vader in het leven van [minderjarige] in de vorm van contacten een grotere rol toebedeeld kan krijgen dan voorheen. [minderjarige] vraagt daar om. Vooralsnog zal [minderjarige] bij de oma verblijven. De plek waar [minderjarige] het beste kan wonen laat zich thans nog niet aanzien. De GI heeft verklaard dat in de komende periode te zullen gaan onderzoeken. Daarbij dient ook gekeken te worden naar de mogelijkheden bij de vader.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek van de GI zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 9 oktober 2023 tot 6 maart 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2023 door mr. De Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 13 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.