ECLI:NL:RBZWB:2023:7192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413152 / KG ZA 23-412
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake nakoming zorgregeling in kort geding tussen geregistreerde partners

In deze zaak, die op 10 oktober 2023 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die een geregistreerd partnerschap hebben. De man vordert nakoming van een zorgregeling voor hun minderjarige kind, die bij de vrouw verblijft. De vrouw heeft eerder een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend en heeft zorgen over de mentale toestand van de man, wat haar weerhouden heeft om de zorgregeling na te leven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van de man, aangezien er sinds 19 juli 2023 geen contact meer is geweest tussen de man en het kind. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man toegewezen, waarbij de vrouw is veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 28 juni 2023. De vrouw moet zorgdragen voor het ophalen van het kind aan het einde van de omgangscontacten, terwijl de man verantwoordelijk is voor het ophalen aan het begin. De voorzieningenrechter heeft geen dwangsom opgelegd, omdat de vrouw heeft aangegeven het vonnis te zullen nakomen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/413152 / KG ZA 23-412
Vonnis in kort geding van 10 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. V.J.C. Pieters te Goes.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties;
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 20 september 2023 heeft de voorzieningenrechter deze zaak, gelet op de nauwe samenhang, gelijktijdig met het door de vrouw ingediende verzoek tot wijziging van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling (zaaknummer C/02/413432 / FA RK 23-4095) met gesloten deuren behandeld. Op voornoemd verzoek van de vrouw is heden bij afzonderlijke beschikking beslist.
1..3. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man bijgestaan door mr. M.V. de Nooijer, kantoorgenote van mr. Sijnesael voornoemd, alsmede een vertegenwoordiger van de Raad. Tijdens de mondelinge behandeling was met toestemming van alle aanwezigen tevens aanwezig de heer [mediator], in verband met de pilot “piketmediator op zitting” bij deze rechtbank.
1.4.
Partijen hebben tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling gebruik gemaakt van de mogelijkheid van piketmediation door dhr. [mediator]. De piketmediation heeft echter niet tot overeenstemming tussen partijen geleid, waarna vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 10 december 2019 een geregistreerd partnerschap aangegaan. De vrouw heeft op 13 juli 2023 een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen ingediend.
2.2.
Partijen hebben het navolgende, thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] (roepnaam en hierna: [minderjarige]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige]. [minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4.
Bij voorlopige voorzieningenbeschikking van 28 juni 2023 is, voor zover hier van belang, bepaald dat er een zorgregeling geldt waarbij [minderjarige] bij de man verblijft van vrijdagochtend 9.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede wekelijks op woensdag van 9.00 tot na het avondeten, waarbij de navolgende opbouwregeling is bepaald:
  • de eerste vier weken na datum beschikking: iedere woensdag van 9.00 uur tot na het avondeten, alsmede eenmaal per veertien dagen één dag in het weekend van 9.00 uur tot 17.00 uur;
  • de daaropvolgende vier weken: iedere woensdag van 9.00 uur tot na het avondeten, alsmede eenmaal per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • de daaropvolgende periode: eenmaal per veertien dagen van vrijdagochtend 9.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede wekelijks op woensdag van 9.00 uur tot na het avondeten.
2.5.
Er wordt sinds 19 juli 2023 geen uitvoering meer gegeven aan de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking van de rechtbank van 28 juni 2023 door de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de daarin vastgestelde zorgregeling tussen de man en [minderjarige] en de vrouw te veroordelen tot het halen en brengen van [minderjarige];
II. met bepaling dat de vrouw een dwangsom van € 500,= per keer zal verbeuren indien zij in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, voorlopig begroot op een bedrag van € 745,= aan eigen bijdrage en een bedrag van € 85,= aan griffierecht.
3.2.
De vrouw voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van de man in conventie door hem niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn vorderingen ongegrond te verklaren, dan wel hem deze te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert in reconventie te bepalen dat - in afwachting van de uitkomst van de reeds aanhangig gemaakte procedure strekkende tot wijziging van de voorlopige voorzieningen zoals vastgelegd bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg d.d. 28 juni 2023 - er voorlopig een zorgregeling tussen de man en de [minderjarige] zal hebben te gelden als volgt: [minderjarige] verblijft bij de man op woensdagmiddag van 14.00 uur tot 18.00 uur onder begeleiding van een professional, zijn zus of zijn moeder, waarbij de vrouw [minderjarige] zal brengen bij de man en de man [minderjarige] zal terugbrengen bij de vrouw.
3.4.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van de vrouw in reconventie.
in conventie en in reconventie
3.5.
De voorzieningenrechter zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingaan op de standpunten van partijen.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gezien de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk behandelen.
Spoedeisend belang;
4.2.
De eerste vraag die de voorzieningenrechter heeft te beantwoorden is of partijen voldoende spoedeisend belang hebben bij de inhoudelijke beoordeling van en beslissing op hun vorderingen. Uit de stukken volgt dat zonder juridische basis de door de rechtbank bij voorlopige voorzieningenbeschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling niet meer wordt uitgevoerd en dat er sinds 19 juli 2023 geen (fysiek) contact meer heeft plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige]. Gelet op de deze omstandigheid is de
voorzieningenrechter van oordeel dat partijen voldoende spoedeisend belang hebben bij het door hen gevorderde. Overigens is de aanwezigheid van een dergelijk belang ook niet betwist.
Inhoudelijk;
4.3.
De man stelt ter onderbouwing van zijn vordering het volgende. Omdat de man ingevolge de beschikking van 28 juni 2023 de woning moest verlaten, had hij tot medio augustus 2023 geen eigen woonruimte waar hij samen met [minderjarige] kon verblijven. Om die reden heeft de man de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling stopgezet en de vrouw nadien een tijdelijke zorgregeling voorgesteld waarbij hij één keer per week een uur de zorg zou hebben voor [minderjarige] in de woning van zijn moeder. De vrouw weigerde hieraan haar medewerking te verlenen. Inmiddels heeft de man eigen woonruimte waar ook [minderjarige] kan verblijven. De vrouw heeft echter aangegeven [minderjarige] niet bij de man te willen achterlaten, omdat zij zorgen heeft over zijn mentale toestand. Dat standpunt heeft de vrouw ook tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure die heeft geleid tot de beschikking van 28 juni 2023 ingenomen. Omdat er niets is veranderd in de mentale toestand van de man, kan dit niet leiden tot de conclusie dat er geen uitvoering meer zou moeten worden gegeven aan de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling. De man betwist de woning in verwaarloosde en vervuilde staat te hebben achtergelaten, een bedreigende tekening en tekst te hebben achtergelaten en persoonlijke spullen van de vrouw kapot te hebben gemaakt. Bovendien geldt dat, mochten die stellingen van de vrouw al juist zijn, dit er niet toe leidt dat de man niet voor [minderjarige] kan zorgen. De vrouw stelt de man vanwege een gebrek aan communicatie niet meer te vertrouwen in de zorg voor [minderjarige]. Het is echter de vrouw die niet wil communiceren met de man. De vrouw dwarsboomt ieder contact tussen de man en [minderjarige] en gaat daarmee aan de belangen van [minderjarige] voorbij. Omdat de vrouw geen uitvoering meer wenst te geven aan de vastgestelde zorgregeling, dient de vrouw op straffe van verbeurte van een dwangsom te worden veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling. Daarnaast dient de vrouw te worden veroordeeld tot het halen en brengen van [minderjarige]. Ook dient de vrouw in de proceskosten te worden veroordeeld. De man is genoodzaakt kosten te maken, omdat de vrouw weigert de beschikking van de rechtbank na te leven.
4.4.
De vrouw voert het volgende verweer. Er heeft sinds de voorlopige voorzieningenbeschikking van 28 juni 2023 drie keer omgang plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige]. De man diende de woning op 19 juli 2023 te verlaten, waarna hij de zorgregeling heeft stopgezet omdat hij aangaf dakloos te zijn. Nadien heeft de man via zijn zus te kennen gegeven [minderjarige] per direct een uur per week te willen ontvangen in de woning van zijn moeder of zus. De vrouw heeft dit geweigerd omdat zij omgang op deze manier niet in het belang van [minderjarige] acht. De vrouw wil [minderjarige] niet onbegeleid bij de man achterlaten. De vrouw heeft grote zorgen over de mentale toestand van de man. De man heeft de woning in verwaarloosde en vervuilde toestand achtergelaten. Dit bevestigt dat de man niet voor zichzelf en daarmee voor [minderjarige] kan zorgen. Daarnaast heeft de man een bedreigende tekening en tekst voor haar in de woning achtergelaten en een aantal van haar persoonlijke spullen vernield. De vrouw hoopt desondanks met de man tot een oplossing te komen, bij voorkeur via de hulpverlening. Via het CJG is bij Timon het traject Ouderschap Na Scheiding (ONS) ingezet. De vrouw staat achter contact tussen de man en [minderjarige], maar dit dient op een verantwoorde en veilige wijze plaats te vinden. De vrouw vertrouwt de man op dit moment niet in de zorg voor [minderjarige]. Zij maakt zich zorgen om de voeding van [minderjarige] wanneer hij bij de man verblijft. Het halen en brengen van [minderjarige] dienen partijen gezamenlijk voor hun rekening te nemen. De door de man gevorderde dwangsom is niet nodig. De vrouw zal het vonnis nakomen. Een proceskostenveroordeling is niet op zijn plaats. Het is gebruikelijk om in dit soort zaken de proceskosten te compenseren. Daarbij komt dat het de man is geweest die de zorgregeling heeft stopgezet. Bovendien is de vrouw van mening dat zij in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld.
4.5.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven blij te zijn met het traject ONS dat partijen gaan doorlopen bij Timon. De Raad verwacht namelijk niet dat partijen zonder de inzet van hulpverlening erin zullen slagen om te komen tot herstel van het onderlinge vertrouwen. De Raad maakt zich echter ook zorgen over het verdere verloop van dit traject. Het lukt partijen tot op heden niet om in onderling overleg afspraken te maken over het contact tussen de man en [minderjarige], hetgeen in de weg kan staan aan het doen slagen van het ingezette hulptraject. De Raad is van mening dat er ook nu geen sprake is van objectieve contra-indicaties voor het laten plaatsvinden van onbegeleide contacten tussen de man en [minderjarige]. [minderjarige] heeft recht op contact met zijn vader en de man heeft recht op contact met [minderjarige]. De Raad adviseert om zo snel mogelijk te komen tot contactherstel tussen de man en [minderjarige].
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen een vastgestelde of overeengekomen zorgregeling dienen na te komen zolang deze niet in onderling overleg tussen hen of door een rechterlijke beslissing is gewijzigd. Dat is slechts anders indien blijkt dat er zodanig ernstige of bijzondere omstandigheden zijn dat, gelet op de in het geding zijnde belang van het kind, nakoming van deze regeling in redelijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd, waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de criteria van artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.
4.7.
De voorzieningenrechter constateert dat de vrouw een groot deel van de in deze procedure aangedragen bezwaren tegen nakoming van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling ook tijdens de procedure die tot voormelde beschikking heeft geleid naar voren heeft gebracht. In die beschikking heeft de rechtbank echter reeds geoordeeld dat niet is gebleken van objectieve contra-indicaties voor onbegeleide contacten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de man tijdens de relatie van partijen ook de nodige zorgtaken op zich heeft genomen, terwijl gesteld noch gebleken is dat dit niet goed is verlopen. Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de voorzieningenrechter met de Raad van oordeel dat er nog altijd geen zwaarwegende contra-indicaties zijn die onbegeleide omgangscontacten tussen de man en [minderjarige] in de weg staan. Gesteld noch gebleken is dat de drie omgangscontacten die naar aanleiding van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde opbouwregeling hebben plaatsgevonden niet goed zijn verlopen. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de verwaarloosde en vervuilde staat waarin de man de woning op 19 juli 2023 heeft achterlaten bevestigt dat de man niet voor [minderjarige] kan zorgen. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man en de over een weer overgelegde producties op dit punt, kan de voorzieningenrechter niet zonder meer vaststellen of de stellingen van de vrouw juist zouden zijn. Voor een verdergaand onderzoek daarnaar is in een kort gedingprocedure geen plaats. Maar ook los daarvan is de voorzieningenrechter van oordeel dat, zelfs wanneer de stellingen van de vrouw zouden kloppen, dit niets van doen heeft met de capaciteiten van de man om zorg te dragen voor [minderjarige]. Het bevestigt vooral dat er sprake is van een ernstig verstoorde onderlinge verstandhouding tussen partijen. Daarnaast heeft de vrouw, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van de man daartegen, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar naar voren gebrachte zorgen over de voeding van [minderjarige] op de dagen dat [minderjarige] bij de man verblijft, reëel zijn.
De omstandigheid dat de man inmiddels andere woonruimte heeft maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin dat nakoming van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling in redelijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd dan wel dat de zorgregeling zou moeten worden gewijzigd. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven [minderjarige] te kunnen ontvangen en laten overnachten op zijn huidige adres. Dat er in de woning van de man sprake is van een gemeenschappelijke keuken en badkamer waarvan de man en zijn vier huisgenoten gebruik maken, maakt - hoewel niet ideaal - niet dat de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgelegde zorgregeling (praktisch) niet meer uitvoerbaar is of niet meer in het belang van [minderjarige] zou zijn. De man heeft aangegeven zowel een eigen woon- als eigen slaapruimte te hebben, zodat [minderjarige] een eigen slaapkamer heeft op de dagen dat hij bij de man blijft overnachten.
3.11.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat uit het over en weer gestelde (vooralsnog) onvoldoende blijkt van zodanig ernstige en bijzondere omstandigheden, dat wordt gerechtvaardigd dat de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling niet wordt nagekomen en dat deze dient te worden gewijzigd. Die regeling dient dus te worden nagekomen. De voorzieningenrechter is met de Raad van oordeel dat de contacten tussen de man en [minderjarige] zo spoedig mogelijk dienen te worden hervat. De man en [minderjarige] hebben daar belang bij. Gelet op het feit dat er al geruime tijd geen (fysiek) contact heeft plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] is het wel van belang dat de regeling opnieuw wordt opgebouwd op de in de beschikking van 28 juni 2023 uiteengezette wijze. Een en ander betekent dat de vordering van de man tot nakoming van de vastgestelde zorgregeling zal worden toegewezen en die van de vrouw tot wijziging van de vastgestelde zorgregeling zal worden afgewezen. Partijen dienen daarbij de door de rechtbank in haar beschikking van heden in de procedure met zaaknummer C/02/413432 / FA RK 23-4095 aangebrachte wijziging in de aanvangstijd van de omgang in verband met de schoolgang van [minderjarige] in acht te nemen.
Vervoer;
3.12.
De man heeft voorts gevorderd de vrouw te veroordelen tot het halen en brengen van [minderjarige]. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd stellende dat het halen en brengen van [minderjarige] bij helfte moet worden verdeeld.
3.13.
De voorzieningenrechter zal, hierbij verwijzend naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de beschikking van heden in zaaknummer C/02/413432 / FA RK 23-4095, de vordering van de man gedeeltelijk toewijzen in die zin dat zal worden bepaald dat de man dient zorg te dragen voor het ophalen van [minderjarige] bij de vrouw dan wel bij school bij aanvang van het omgangsmoment en de vrouw dient zorg te dragen voor het ophalen van [minderjarige] bij de man aan het einde van het omgangscontact. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe evenals de rechtbank in voornoemde beschikking dat in beginsel van beide ouders een gelijke inspanning mag worden verwacht bij het uitvoeren van de vastgestelde zorgregeling en dat het in het belang van [minderjarige] is dat beide ouders laten zien dat ze hun verantwoordelijkheid daarin dragen. Het is dan ook niet redelijk om het halen en brengen van [minderjarige] volledig af te wentelen op de vrouw. Bovendien heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij moet werken op de dagen dat [minderjarige] bij de man verblijft. Dat de man geen auto heeft en vanwege gezondheidsproblemen (de man lijdt aan Long Covid) niet in staat is om na het ophalen van [minderjarige] nog voor [minderjarige] te zorgen, maakt het voorgaande niet anders. Het is aan de man om op de momenten dat hij verantwoordelijk is voor het halen en/of brengen van [minderjarige] een auto te regelen dan wel een derde in te schakelen die voor hem kan rijden.
Dwangsom;
3.14.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot op het opleggen van de door de man gevorderde dwangsom. Het valt niet alleen de vrouw te verwijten dat de beschikking van 28 juni 2023 niet meer wordt nagekomen. Het is immers de man geweest die op 19 juli 2023 plotsklaps heeft besloten tot het stopzetten van de zorgregeling vanwege het op dat moment ontbreken van (passende) huisvesting. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal dan ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de vrouw de door haar tijdens de mondelinge behandeling gedane toezegging dat zij het vonnis zal nakomen in het belang van [minderjarige] gestand zal doen.
Proceskosten;
3.15.
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten tussen partijen - zoals gebruikelijk in familierechtelijke procedures - worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak hiervan af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de bij beschikking van 28 juni 2023 vastgestelde zorgregeling in die zin dat opnieuw wordt gestart met de in die beschikking vervatte opbouwregeling, welke regeling uiteindelijk resulteert in een zorgregeling waarbij [minderjarige] bij de man verblijft iedere woensdag van 9.00 uur, dan wel op schooldagen iedere woensdag uit school tot na het avondeten, alsmede eenmaal per veertien dagen van vrijdagochtend 9.00 uur, dan wel op schooldagen op vrijdag na school tot zondag 17.00 uur, waarbij de man dient zorg te dragen voor het ophalen van [minderjarige] bij de vrouw, dan wel op school bij aanvang van het omgangscontact en de vrouw dient zorg te dragen voor het ophalen van [minderjarige] bij de man aan het einde van het omgangscontact;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Holierhoek en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.