ECLI:NL:RBZWB:2023:7195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413949 / FA RK 23/4336
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over toediening van depotmedicatie in het kader van verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een klacht van verzoeker over de toediening van depotmedicatie. Verzoeker, geboren in 1995, had eerder een crisismaatregel opgelegd gekregen en was onderworpen aan verplichte zorg. Hij diende op 27 juli 2023 een klacht in bij de klachtencommissie Wvggz, die deze op 2 augustus 2023 ongegrond verklaarde. Verzoeker verzocht de rechtbank om zijn klacht alsnog gegrond te verklaren en schadevergoeding te ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en dat de klachten betrekking hadden op beslissingen die onder de Wvggz vallen.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Verzoeker had trauma's en was bang voor naalden, wat leidde tot zijn verzet tegen de toediening van depotmedicatie. De zorgverantwoordelijke stelde echter dat er geen andere mogelijkheden waren om het ernstig nadeel van verzoeker af te wenden, gezien zijn psychische toestand. De rechtbank oordeelde dat de zorgverantwoordelijke de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht had genomen bij de beslissing om depotmedicatie toe te dienen. De rechtbank concludeerde dat de klacht van verzoeker ongegrond was en wees zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om schorsing van de beslissing af. De beschikking is mondeling gegeven en later schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/413949 / FA RK 23/4336
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 en artikel 10:11 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beschikking van 27 september 2023van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker]
hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats],
verblijvende in de [zorgaanbieder], [adres],
advocaat: mr. V.C. Andeweg te Breda.
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie Wvggz West- en Midden-Brabant op 27 juli 2023 (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- verzoeker;
- de zorgaanbieder, [zorgaanbieder];
- de zorgverantwoordelijke, mevrouw [naam].

1.Procesverloop

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz met bijlagen van 17 september 2023, ingekomen ter griffie op 18 september 2023.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 27 september 2023, in de [zorgaanbieder] aan de [adres].
1.3
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- zorgverantwoordelijke, mevrouw [naam].

2.Feiten

2.1
Aan verzoeker is op grond van de door de burgemeester van de gemeente Breda verleende crisismaatregel van 10 juni 2023, door [zorgaanbieder] verplichte zorg verleend. Bij beschikking van 13 juni 2023 is het verzoek van de officier van justitie om
voortzetting van deze crisismaatregel toegewezen, welke machtiging gold tot en met 4 juli
2023. Op grond van die machtiging kon bij wijze van verplichte zorg worden toegepast:
- toediening van medicatie;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten;
- opnemen in een accommodatie.
2.2
Bij beschikking van 11 juli 2023 is er ten behoeve van verzoeker een machtiging tot
het verlenen van verplichte zorg aansluitend op een voortzetting van de crisismaatregel
verleend, welke machtiging geldt tot en met 11 januari 2024. Op grond van die machtiging
kan bij wijze van verplichte zorg worden toegepast:
- toediening van medicatie;
- verrichten van medische controles en andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.3
Verzoeker heeft op 27 juli 2023 bij de klachtencommissie een klacht ingediend die ziet op de toediening van depotmedicatie bij verzoeker ten tijde van zijn opname. Verzoeker voert aan dat hij het niet eens is met de beslissing om depotmedicatie toe te dienen. Verzoeker geeft daarbij aan trauma’s te hebben en bang te zijn voor naalden. Daarnaast is verzoeker moe als gevolg van zijn depotmedicatie. Verzoeker heeft bij de klachtencommissie ook een schadevergoeding gevraagd.
2.4
De klachtencommissie heeft op 2 augustus 2023 de klacht van verzoeker ongegrond verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 7 augustus 2023 aan betrokkene toegezonden.

3.Het verzoek

3.1
Verzoeker verzoekt de rechtbank, samengevat, zijn klachten alsnog gegrond te verklaren met vernietiging van de beslissingen van de klachtencommissie, dan wel de beslissing te schorsen voor zover die nog voortduurt en een redelijke schadevergoeding aan verzoeker toe te kennen van € 500,=, namelijk € 250,= per keer dat depotmedicatie is toegediend, dan wel een ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen.

4.De standpunten

4.1
Aan zijn verzoek legt verzoeker het volgende ten grondslag.
Verzoeker heeft eerder trauma opgelopen. Het trauma ziet onder meer op prik- en naaldenangst. Er is verzoeker voor deze angst geen therapie aangeboden. Daarnaast ervaart hij bijwerkingen van de depotmedicatie. Zijn motoriek is anders dan gebruikelijk en hij heeft problemen bij het plassen. Ondanks meerdere pogingen om met een psychiater te praten, is er tussen verzoeker en de psychiater geen gesprek geweest. Verzoeker heeft steeds aangegeven dit wel willen. Toen meerdere dagen geen gehoor is gegeven aan de wens van verzoeker om een gesprek tussen hem en een psychiater te plannen is hij zijn medicatie gaan staken. Dit in de hoop dat er een gesprek zou worden georganiseerd. Dit is een minder ingrijpende maatregel die voorhanden ligt. Dat verzoeker medicatie zou hebben gesmokkeld is onjuist. Eerder heeft hij zijn medicatie ingenomen en er niet mee gesjoemeld. Verzoeker kan de stelling van de zorgverantwoordelijke dat er voortdurend onenigheid is over zijn medicatie, niet volgen. Op enig moment kon verzoeker andere medicatie krijgen, maar hij kon zich daar niet in vinden. Dat dit niet zou getuigen van ziekte-inzicht is onjuist. Het tegendeel is waar; verzoeker wenste zijn vertrouwde medicatie.
Verzoeker blijft erbij dat hij medicatie wenst, alleen is er discussie over de vorm daarvan. Hij heeft meerdere jaren goed gefunctioneerd op de voorgeschreven en door hem genomen medicatie, welke afkomstig is van een door hem bekend merk waar hij aan vast wil houden. Met het toedienen van depotmedicatie is er volgens verzoeker niet voldaan aan de subsidiariteitseis, evenmin was het toedienen van depot doelmatig. Door de zorgaanbieder zijn de wettelijke uitgangspunten, criteria en doelen van de Wvggz niet toegepast en dat moet leiden tot schadevergoeding.
4.2
De zorgverantwoordelijke brengt het volgende naar voren. In het verleden gebruikte verzoeker de medicatie Abilify. Daar is hij mee gestopt en dit werd door zijn veranderende gedrag opgemerkt door het FACT-team. Dit maakte een nieuwe opname van verzoeker noodzakelijk. Verzoeker heeft een tijd op de IC verbleven en 1-op-1 begeleiding was nodig. Het was niet mogelijk om een gesprek met verzoeker te voeren. Dit maakte het bereiken van overeenstemming over de noodzakelijke medicatie en de dosering daarvan niet mogelijk. Verzoeker nam orale medicatie in, maar de discussie over de dosering ging onverminderd door. Het lukte niet om verzoeker de noodzakelijke dosering in te laten nemen. Volgens de zorgverantwoordelijke was bekend dat verzoeker prikangst heeft. Echter, omdat het slecht met verzoeker bleef gaan heeft de zorgverantwoordelijke geen andere mogelijkheid gezien dan verzoeker depotmedicatie toe te dienen. Het psychisch toestandsbeeld van verzoeker veranderde niet en hij bleef medicatie weigeren. De zorgverantwoordelijke heeft zo lang mogelijk gewacht met de toediening van depotmedicatie. Op dit moment is het te vroeg om over te stappen naar orale medicatie. Het gesprek daarover blijft lopen. Er vindt een ‘zorgafstemmingsgesprek’ plaats waarin wordt gesproken over waar verzoeker gaat wonen. Wanneer dat bekend is, kan worden bekeken hoe de toediening van orale medicatie kan worden georganiseerd. De zorgverantwoordelijke handhaaft haar visie dat de beslissing om verzoeker depotmedicatie toe te dienen op goede grond is genomen en dat er op dat moment geen andere mogelijkheden waren.

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. Het verzoekschrift is binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank ingediend.
5.2
Dan is de vraag of de klachten van verzoeker betrekking hebben op een beslissing die valt onder de limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend als opgenomen in artikel 10:3 Wvggz. De rechtbank beantwoordt deze vraag als volgt.
De Wvggz geeft in artikel 10:3 een limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker desgevraagd aangegeven dat het verzoek is gestoeld op artikel 9:6 Wvggz, ten aanzien van een dwangbehandeling. Dit betreft een klachtgrond als genoemd in artikel 10:3 sub u Wvggz.
5.3
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling constateert de rechtbank allereerst dat verzoeker en de zorgverantwoordelijke het eens zijn over de feitelijke gang van zaken. De rechtbank laat een bespreking daarvan dan ook buiten beschouwing. Wat partijen verdeeld houdt is elkaars intentie: verzoeker wilde door het staken van zijn medicatie een gesprek met de psychiater afdwingen terwijl in de visie van de zorgverantwoordelijke juist is geprobeerd het gesprek met verzoeker over de medicatie aan te gaan, maar is dit niet gelukt waardoor het bereiken van overeenstemming niet mogelijk was. Het toestandsbeeld van verzoeker was zodanig manisch dat zijn angst erg groot was en het maken van afspraken niet mogelijk was. Volgens verzoeker was toediening van depotmedicatie niet proportioneel en doelmatig en werd er daarnaast niet voldaan aan het beginsel van subsidiariteit. De zorgverantwoordelijke bestrijdt dit.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank staat de psychische stoornis van verzoeker vast. In de bij beschikking van 11 juli 2023 verleende zorgmachtiging staat vermeld dat, mede op grond van de daartoe overgelegde medische verklaring, verzoeker lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen aangezien de diagnose door de onafhankelijke psychiater is gesteld.
5.5
Ten aanzien van de proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid van de toediening van depotmedicatie overweegt de rechtbank als volgt. Uit de beslissing van de zorgverantwoordelijke volgt dat de stoornis van verzoeker leidt tot ernstig nadeel. Zo was er blijkens de rapportage op het moment van het nemen van de beslissingen tot het toedienen van depotmedicatie sprake van fysieke dreiging en agressie door verzoeker waardoor politieassistentie op de afdeling noodzakelijk was. Volgens de zorgverantwoordelijke was er geen andere mogelijkheid om het ernstig nadeel af te wenden dan door het toedienen van depotmedicatie. Immers, er was geen overeenstemming te bereiken over de medicatie, verzoeker weigerde medicatie en nam daarover een ambivalente houding aan. Verzoeker zei niet onwelwillend tegenover medicatie te staan, echter hij verbond daaraan zijn eigen voorwaarden. In de beslissingen van de zorgverantwoordelijke is een en ander uitvoerig en helder beschreven.
5.6
Voor wat betreft het beginsel van subsidiariteit overweegt de rechtbank dat ook hieraan is voldaan. Evenals de klachtencommissie heeft ook de rechtbank geconstateerd dat de zorgverantwoordelijke alvorens over te gaan tot de toediening van medicatie geprobeerd heeft om verzoeker te stimuleren tot instemming en medewerking aan toediening van het depot. Daarbij hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van de zorgverantwoordelijke dat zij zo lang mogelijk heeft gewacht met de toediening van het depot, omdat zij wist dat verzoeker prikangst had. De stelling van de zorgverantwoordelijke dat er zonder depotmedicatie geen perspectief is op verbetering van het toestandsbeeld van verzoeker acht de rechtbank invoelbaar. De rechtbank begrijpt dat de toediening van de depotmedicatie effect heeft gehad en dat er duidelijke verbeteringen in het toestandsbeeld van verzoeker waarneembaar zijn. Daarmee is de doelmatigheid en subsidiariteit gegeven.
5.7
Alles overwegende acht de rechtbank de beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie (het depot) niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat in de beschikking van 11 juli 2023 is geoordeeld dat verzoeker verplichte zorg nodig heeft in de vorm van toediening van medicatie waarbij deze criteria ook zijn getoetst.
5.8
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de zorgverantwoordelijke op goede gronden kon besluiten tot toediening van dwangmedicatie. Dit betekent dat de klacht van verzoeker ongegrond zal worden verklaard.
Verzoek tot schadevergoeding (artikel 10:11 Wvggz)
5.9
Verzoeker verzoekt hem een bedrag van € 500,= aan schadevergoeding toe te kennen. Omdat de klacht van verzoeker ongegrond zal worden verklaard, is er voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding geen reden. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Verzoek tot schorsing van de beslissing tot het overgaan tot het inzetten van verplichte zorg,
5.1
De rechtbank stelt vast dat verzoeker baat heeft bij de depotmedicatie, hoewel hij nare bijwerkingen ervaart. De rechtbank volgt de zorgverantwoordelijke en gaat ervan uit dat depotmedicatie nog steeds noodzakelijk is. Omdat de rechtbank zal overgaan tot ongegrondverklaring van de klacht van verzoeker, is er geen aanleiding om de beslissing t e schorsen.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
wijst het verzoek om de beslissing te schorsen, af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Meyboom, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier, en op 12 oktober 2023 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Indien het uitsluitend gaat om de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat op grond van artikel 358 lid 1 Rv wel hoger beroep open.(zie HR 14-10-2011,ECLI:NL:HR:2011:BT7590)