ECLI:NL:RBZWB:2023:720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5228
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen arbeid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiseres had een ZW-uitkering aangevraagd met terugwerkende kracht tot 25 november 2020, na een periode van arbeidsongeschiktheid door zwangerschap gerelateerde klachten. Het UWV had eerder, op 9 september 2021, besloten om de uitkering te weigeren, omdat zij eiseres geschikt achtte voor haar eigen arbeid. Dit besluit werd in een later stadium door het UWV gehandhaafd, wat leidde tot het beroep van eiseres bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 5 januari 2023 behandeld, waarbij eiseres telefonisch aanwezig was en de gemachtigde van het UWV ook aanwezig was. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen, die concludeerden dat eiseres per 25 november 2020 geschikt was voor haar eigen werk als productiemedewerker. Eiseres had aangevoerd dat haar pijnklachten toenamen en dat zij hulp nodig had, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve beperkingen waren vastgesteld die haar ongeschikt zouden maken voor haar eigen werk.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het UWV terecht de ZW-uitkering had geweigerd en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van geschiktheid voor eigen arbeid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5228 ZW

uitspraak van 2 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda),
gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft bij besluit van 9 september 2021 (primair besluit) geweigerd om aan eiseres per 25 november 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 17 november 2021 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en aanvullingen daarop
.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (via een telefonische verbinding) en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres geschikt is om vanaf
25 november 2020 haar eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd per 25 november 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiseres is op 8 april 2019 uitgevallen met zwangerschap gerelateerde klachten. Voorafgaand aan haar uitval was zij werkzaam als productiemedewerker gedurende 22 uur per week. Bij besluit van 13 juni 2019 heeft het UWV eiseres vanaf 8 april 2019 een ZW-uitkering wegens zwangerschaps- of bevallingsklachten toegekend, welke eiseres tot
25 oktober 2019 heeft ontvangen en aansluitend is eiseres van 25 oktober 2019 tot
13 februari 2020 een zwangerschap- en bevallingsuitkering toegekend. Eiseres heeft haar werkgever eind januari 2020 aangegeven niet in staat te zijn het werk te hervatten na afloop van het bevallingsverlof. De verzekeringsarts heeft, in het kader van een aangevraagd deskundigenoordeel, geoordeeld dat eiseres per 17 februari 2020 geschikt is voor het uitvoeren van het eigen werk. Eiseres heeft zich op 16 juli 2021, met terugwerkende kracht tot 25 november 2020, ziek gemeld. Het UWV heeft in het primaire besluit de ZW-uitkering geweigerd, omdat het UWV eiseres per 25 oktober 2020 arbeidsgeschikt acht voor haar eigen werk. Het UWV heeft dit besluit in het bestreden besluit gehandhaafd.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het werk als productiemedewerker als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [verzekeringsarts1] heeft het dossier bestudeerd en eiseres beoordeeld op het spreekuur van 8 september 2021. De verzekeringsarts constateert bij het psychisch onderzoek geen bijzonderheden. Bij het lichamelijk onderzoek constateert de verzekeringsarts dat eiseres vertraagd loopt en niet soepel opstaat. Aan de linkerknie en het bovenbeen zijn geen bijzonderheden waarneembaar. Eiseres kan het gestrekte been niet buigen. Er is geen atrofie waarneembaar. Volgens de verzekeringsarts is de maatgevende arbeid zittend werk, waarbij af en toe een stukje gelopen moet worden om nieuwe materialen te pakken. Het is geen zwaar werk en zwaar tillen komt niet in de functie voor. Op basis van de anamnese, het eigen onderzoek, de observatie en de in het dossier beschikbare informatie concludeert verzekeringsarts [verzekeringsarts1] dat er geen medisch objectiveerbare beperkingen vastgesteld kunnen worden waarom eiseres het maatgevende werk niet kan verrichten.
Ook verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts2] heeft het dossier beoordeeld en hij heeft eiseres gesproken tijden de hoorzitting (via beeldbellen) op 15 november 2021. De verzekeringsarts b&b overweegt dat eiseres bekend is met fysieke problematiek in de vorm van pijnklachten in het linkerbeen als gevolg van complicaties door een injectie in haar linkerbeen tijdens de bevalling van haar derde kind in november 2019. Mogelijk is hierbij de grote bovenbeenzenuw getroffen. De behandelend neuroloog geeft enkel beperkte afwijkingen aan en bij neurologisch onderzoek zijn geen denervatieverschijnselen vastgesteld. Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts2] volgt verzekeringsarts Van [verzekeringsarts1] in zijn oordeel dat er geen medisch objectiveerbare beperkingen zijn waardoor eiseres het eigen werk niet kan uitvoeren. Eiseres heeft in bezwaar geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht die tot een andere beoordeling leiden.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de pijnklachten alleen maar toenemen, dat zij overal hulp bij nodig heeft en dat zij in de avond gebroken is en niks meer kan doen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de pijnklachten in het linkerbovenbeen. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. De door eiseres aangevoerde beperkingen door de pijnklachten zijn invoelbaar, maar de rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de door eiseres overgelegde informatie van de neuroloog van 5 juli 2022 volgt dat er geen verklaring is gevonden voor haar pijnklachten. Dezelfde conclusie volgt uit de second opinion die de rechtbank op 20 oktober 2022 van eiseres heeft ontvangen. In de aanvullende rapportages van verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts3] van respectievelijk 26 augustus 2022 en
24 oktober 2022 is aangegeven dat het UWV de gestelde pijnklachten niet ontkent, maar dat eiseres in staat wordt geacht om het eigen werk uit te voeren. Aan deze beoordeling ligt mede ten grondslag dat het eigen werk een relatief lichte belasting kent en eiseres beschikt over normale kracht in de spieren van de heup, lendenen en het bovenbeen, een normale coördinatie en normale voetzoolreflexen. Over de door eiseres op 12 oktober 2022 ingediende informatie van de fysiotherapeut heeft de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 24 oktober 2022 op goede gronden aangegeven dat uit deze informatie geen objectiveerbare bevindingen volgen noch concrete gegevens over belastbaarheid ten tijde van de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV eiseres op goede gronden per 25 november 2020 arbeidsgeschikt beschouwd voor het eigen werk.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht geweigerd heeft om per 25 november 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2023 door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).