ECLI:NL:RBZWB:2023:7223

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/395312 / FA RK 22-983
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • D. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag en wijziging zorgregeling in het belang van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, vertegenwoordigd door mr. F.J.I. van den Branden, heeft verzocht om het gezag over de minderjarigen met uitsluiting van de vrouw, die werd bijgestaan door mr. I. de Dobbelaere-Woets. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de echtscheiding in 2021 geen constructieve communicatie meer is tussen de ouders en dat de vrouw al geruime tijd geen contact meer heeft met [minderjarige 2]. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de man toegewezen en het gezag over de minderjarigen aan hem alleen toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw het recht op omgang met [minderjarige 2] ontzegd, omdat omgang in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 2] al meer dan twee jaar geen contact meer heeft met haar moeder en dat eerdere pogingen tot contactherstel niet succesvol zijn geweest. De rechtbank heeft ook een informatieverplichting opgelegd aan de man, die hem verplicht om de vrouw eenmaal per maand op de hoogte te houden van belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissingen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/395312 / FA RK 22-983
datum uitspraak: 16 oktober 2023
beschikking betreffende wijziging gezag, wijziging zorgregeling en vaststelling informatieregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I. de Dobbelaere-Woets te Terneuzen.
Betreffende de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2006;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de tussenbeschikking van 28 juli 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van 1 juni 2023 van mr. Van den Branden;
- het e-mailbericht van 6 juni 2023 van de GI, met bijlage;
- het op 9 augustus 2023 ontvangen verweerschrift van de vrouw tegen verzoek tot wijziging ouderlijk gezag en wijziging zorgregeling, tevens houdende zelfstandig verzoek tot vaststelling zorgregeling en informatieregeling, met bijlagen;
- het op 15 augustus 2023 ontvangen verweerschrift van de man tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, tevens houdende aanvullend verzoek;
- de brief van 17 augustus 2023 van mr. Van den Branden, met bijlage;
- de brief van 18 augustus 2023 van mr. Van den Branden, met bijlage.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 22 augustus 2023, gelijktijdig met het (resterende deel van het) verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de hiervoor genoemde kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (
C/02/408906 / JE RK 23-689). Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
In de procedure JE RK 23-689 heeft de kinderrechter mondeling uitspraak gedaan en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 12 oktober 2023. De schriftelijke uitwerking van deze mondeling gegeven beslissing is vastgesteld op 13 september 2023.
1.3
De rechtbank heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben hierover, ieder apart, een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De verzoeken

2.1.
De rechtbank verwijst naar haar tussenbeschikking van 22 augustus 2023. Volgens die beschikking liggen nog ter beoordeling en beslissing voor de navolgende verzoeken van de man:
- te bepalen dat het gezag over [meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met uitsluiting van de vrouw alleen aan hem toekomt;
- de vrouw het recht op omgang met [minderjarige 2] te ontzeggen onder wijziging van de bepaling omtrent de zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 2] zoals opgenomen in het door partijen ondertekende ouderschapsplan d.d. 12 resp. 16 april 2021.
2.2.
Bij verweerschrift van 9 augustus 2023 heeft de vrouw verzocht de verzoeken van de man af te wijzen. Bij wijze van zelfstandige verzoeken, verzoekt de vrouw:
- een zorgregeling/omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige 2] wekelijks gedurende een half jaar twee uur per week bij haar verblijft en vervolgens een dagdeel;
- een informatie- en consultatieverplichting vast te stellen inhoudende dat de man wekelijks de vrouw per e-mail relevante informatie verstrekt en de vrouw consulteert met betrekking tot zaken betreffende [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , op straffe van een dwangsom van € 100,= per keer dat de man niet aan zijn verplichting voldoet.
2.3.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw en verzoekt
deze af te wijzen. Bij wijze van aanvullend verzoek verzoekt de man:
- onder wijziging van hetgeen is bepaald in artikel 4 van het door partijen ondertekende ouderschapsplan d.d. 12/16 april 2021 te bepalen dat op de man geen verplichting rust tot het informeren en consulteren van de vrouw
althansde regeling te wijzigen in die zin dat op de man slechts een informatieverplichting rust inhoudende dat hij de vrouw eens per maand informeert over relevante zaken betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4.
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Het gezag;
[meerderjarige]
3.1.1.
Nu [meerderjarige] inmiddels niet langer minderjarig is en dus niet meer onder gezag staat, zal
de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van [meerderjarige] afwijzen.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.1.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op
verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag
beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of indien bij het nemen van de
beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank
aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
3.1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden gewijzigd sinds de
echtscheiding van partijen in 2021. Er is al geruime tijd geen (constructieve) communicatie
meer tussen partijen en er is al twee jaar geen structureel contact meer tussen de vrouw en
[minderjarige 2] . Bovendien is in 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken.
De man is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
3.1.4.
Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige
toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over
een minderjarige aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij
instandhouding van het gezamenlijk gezag van beide ouders het kind klem of verloren zou
raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende
verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het
kind noodzakelijk is.
3.1.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun
minderjarige kinderen (blijven) uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is wel
vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat
zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen,
althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun
kinderen kunnen voordoen.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is
gebleken dat partijen daartoe niet (meer) in staat zijn. Gebleken is dat de communicatie
tussen partijen na de echtscheiding in 2021 ernstig verstoord is geraakt en dat het hen niet
lukt om samen afspraken te maken in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gezien wordt dat de
vrouw graag een betrokken opvoeder wil zijn en hier ook haar best voor doet, maar dat zij
vanwege haar eigen problematiek hierin onvoldoende kan aansluiten bij de ontwikkeling van
de kinderen. Uit de informatie van de GI blijkt dat de vrouw haar rol als moeder graag wil
inzetten door haar gezag te gebruiken en mee te beslissen, maar dat zij daarin niet de
samenwerking met de man zoekt en niet (ook) kijkt naar wat de kinderen willen. De vrouw is
onvoorspelbaar en met momenten erg onrustig. Dit uit zij ook richting de man en [minderjarige 1] en
[minderjarige 2] . Er is, onder meer in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
op verschillende manieren geprobeerd om de communicatie tussen de ouders te verbeteren,
maar dit is niet gelukt. Er blijven escalaties plaatsvinden tussen de ouders en tussen de
moeder en de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben daar veel last van. Zij ervaren al langere
tijd (te) veel onrust en emotionele onveiligheid. Doordat de moeder haar eigen problematiek
niet of onvoldoende onderkent, is er bij haar (nog) geen begin van verandering zichtbaar.
Hierdoor valt niet te verwachten dat de situatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij voortduring van
de huidige situatie, binnen afzienbare termijn zal verbeteren. Dit alles maakt dat de rechtbank
van oordeel is dat er op dit moment te veel contra-indicaties zijn om het gezamenlijk
ouderlijk gezag in stand te laten. Ook de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling
aangegeven dat, gelet op de ontwikkelingen van de afgelopen tijd, gezamenlijk gezag voor
de ouders op dit moment niet langer haalbaar is. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek
van de man tot eenhoofdig ouderlijk gezag in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal
toewijzen.
3.1.6.
Omdat de rechtbank het verzoek van de man om hem voortaan met het
eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ) te belasten zal toewijzen, wordt in het vervolg
van de beschikking gesproken over de omgang(sregeling).
3.2.
Omgangsregeling;
3.2.1.
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2.2.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef en sub BW ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd – indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.2.3.
De wijziging van omstandigheden is, zoals hiervoor ook reeds is overwogen, gelegen in de situatie waarin de vrouw al langere tijd geen (structurele) omgang heeft met [minderjarige 2] en [minderjarige 2] contactherstel met haar moeder op dit moment afwijst.
3.2.4.
De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel van belang is dat een kind omgang heeft met beide ouders en dat het in beginsel niet wenselijk is dat er geen omgang is tussen de moeder en een kind. Desondanks zal de rechtbank onder de huidige omstandigheden de moeder het recht op omgang met [minderjarige 2] toch ontzeggen. Zij zal hierna uitleggen waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
3.2.5.
[minderjarige 2] heeft feitelijk al ruim twee jaar geen contact meer met haar moeder. Gebleken is dat er in de afgelopen twee jaar veel is gebeurd, dat niet ongemerkt aan [minderjarige 2] voorbij is gegaan. Er zijn meerdere pogingen ondernomen om het contact tussen [minderjarige 2] en haar moeder te herstellen, maar deze hebben geen vruchten afgeworpen. [minderjarige 2] heeft in haar gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij op dit moment geen contact meer met haar moeder wil. [minderjarige 2] is daarin heel stellig. Voor de toekomst sluit [minderjarige 2] het contact met haar moeder niet uit, maar zij vindt dat haar moeder hulp nodig heeft om weer ‘de oude mama’ te worden. Dat zou [minderjarige 2] heel graag willen. Op dit moment zorgt de opstelling van haar moeder echter voor veel spanningen en onrust bij [minderjarige 2] en voelt [minderjarige 2] zich niet veilig. Dit gevoel is versterkt door twee recente gebeurtenissen waarbij de moeder onaangekondigd op negatieve wijze contact met [minderjarige 2] heeft gezocht (bioscoop en vormsel). Voor [minderjarige 2] heeft de vrouw het daarmee echt verknald. De rechtbank is van oordeel dat, in de huidige omstandigheden, het belangrijk is dat [minderjarige 2] rust krijgt. Uit de informatie van [accommodatie] blijkt dat zolang [minderjarige 2] in de ‘storm’ van dit moment blijft zitten, zij de gebeurtenissen van de afgelopen tijd geen plekje kan geven. Tegelijkertijd vindt de rechtbank dat de vrouw aan zichzelf moet gaan werken. Het is belangrijk dat de vrouw haar problematiek erkent, dat zij de juiste hulpvraag heeft en dat zij voor haar problematiek de juiste (specialistische) hulp gaat inschakelen. Alleen dan kan er daadwerkelijk iets veranderen en kan zij in de toekomst mogelijk weer op een goede manier bij [minderjarige 2] betrokken zijn. Dit betekent, alles overziende, dat de vrouw de omgang met [minderjarige 2] zal worden ontzegd, aangezien omgang is in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] . Daarnaast moet de vrouw op dit moment vanwege haar problematiek kennelijk niet in staat worden geacht tot omgang met [minderjarige 2] . Ook heeft [minderjarige 2] van ernstige bezwaren tegen de omgang doen blijken. De rechtbank zal het verzoek van de man tot ontzegging van de omgang op onderstaande wijze toewijzen, onder afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling c.q. wijziging van de omgangsregeling.
3.2.6.
De rechtbank overweegt tot slot dat, volgens vaste jurisprudentie, iedere ontzegging van omgang tijdelijk van aard is, in die zin dat degene aan wie het recht op omgang wordt ontzegd de rechtbank in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden om een omgangsregeling te laten vaststellen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat [minderjarige 2] rust en ruimte nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen, zodat zij hopelijk daarna open staat voor enig contactherstel. Het afdwingen van contact door het voeren van een nieuwe procedure, terwijl [minderjarige 2] daarvoor nog niet de ruimte heeft en/of de vrouw zelf (nog) niet is veranderd, zal mogelijk de weerstand van [minderjarige 2] verder vergroten.
3.3.
Informatie- en consultatieregeling;
3.3.1.
De vrouw heeft verzocht om een informatieregeling vast te leggen. Op grond van het bepaalde in artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. De rechter kan bepalen dat de ouder met gezag niet verplicht is om de andere ouder over het kind te informeren, als het belang van het kind dat vereist.
3.3.2.
Nu de man met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal worden belast en de vrouw het recht op omgang met [minderjarige 2] zal worden ontzegd, vindt de rechtbank het belangrijk dat de vrouw wel op de hoogte blijft van belangrijke aangelegenheden betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zeker als zij in de toekomst weer een rol van betekenis in het leven van hen kan en wil spelen. Tegelijkertijd vindt de rechtbank de door de vrouw voorgestelde frequentie van eenmaal per week erg veel. Het is goed voorstelbaar dat er niet iedere week iets (belangrijks) te melden zal zijn. De rechtbank vindt in de gegeven situatie eenmaal per maand, zoals door de man subsidiair is voorgesteld, voldoende en passend. Zij gaat er daarbij vanuit dat de vrouw zich terughoudend zal opstellen en de ontvangen informatie niet gebruikt om contact met man of de kinderen te zoeken. Ook verwacht de rechtbank van de vrouw dat zij niet met een veelvoud aan berichten op de berichten van de man reageert.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bepalen dat de man eenmaal per maand per e-mail aan de vrouw relevante informatie verstrekt over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij informatie wordt verstrekt over hun schoolprestaties, gezondheid, eventuele doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en andere gewichtige aangelegenheden. Voor een consultatieverplichting van de man richting de vrouw ziet de rechtbank geen reden, nu de man zal worden belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag en het juist níet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de man de vrouw voorafgaand aan belangrijke beslissingen moet raadplegen. Dit (deel van het) verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.3.3.
De rechtbank ziet geen reden voor de oplegging van een dwangsom ten laste van de man, zoals door de vrouw is verzocht. Er is geen reden om aan te nemen dat de man de beslissing van de rechtbank op dit punt niet zal nakomen, temeer nu de man op dit moment reeds uitvoering geeft aan een informatieregeling en hij (subsidiair) ook heeft aangeboden om de vrouw eenmaal per maand te informeren. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een dwangsom ten laste van de man zal dan ook worden afgewezen.
3.4.
Uitvoerbaar bij voorraad;
De rechtbank zal deze eindbeslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de eindbeslissingen ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kunnen worden.

4.De beslissing

De rechtbank:
beëindigt, uitvoerbaar bij voorraad, het gezamenlijk ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en bepaalt dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan alleen aan de man toekomt;
wijzigt het ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 7 september 2021, voor wat betreft de zorg- c.q. omgangsregeling ten aanzien van [minderjarige 2] en de informatie- en consultatieregeling ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als volgt:
ontzegt, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw het recht op omgang met [minderjarige 2] ;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man de vrouw eenmaal per maand schriftelijk (per e-mail) informeert over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij informatie wordt verstrekt over hun schoolprestaties, gezondheid, eventuele doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en andere gewichtige aangelegenheden;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2023 in tegenwoordigheid van mr. Lavrijssen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.