Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-174594-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in het justitieel [complex] , [adres] ,
raadsvrouw mr. M. Timmermans-Roelands, advocaat te Bergen op Zoom.
1.Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. A. Verhoeven en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2.De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een tasjesroof heeft gepleegd, dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
3.De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4.De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, het aanvullend verhoor van aangeefster en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Primair stelt de verdediging dat er geen spullen zijn gestolen, waardoor de diefstal niet bewezen kan worden verklaard. Ook de poging kan niet bewezen worden, nu verdachte niet het oogmerk had om goederen weg te nemen. Verdachte wilde alleen dat aangeefster de telefoonverbinding met de politie zou verbreken. Hij was niet uit op haar goederen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken vanwege het feit dat er niets zou zijn gestolen, dan wel omdat het oogmerk van verdachte op de diefstal ontbreekt. Verdachte zou slechts hebben willen bereiken dat aangeefster zou stoppen met het bellen naar de politie. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte niet alleen naar haar telefoon greep, maar ook naar haar tas. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] en [getuige 3] zien alle drie dat verdachte hard aan de tas aan het trekken is, waarbij wordt gezegd dat hij “echt op haar tas uit” lijkt te zijn. Aangeefster had op dat moment de telefoon in haar hand en die zat dus niet in de tas. Hieruit volgt al dat verdachte verder is gegaan dan alleen te proberen aangeefster te doen stoppen met bellen en ook heeft geprobeerd zich de tas van aangeefster toe te eigenen. Daarbij neemt de rechtbank ook aan dat verdachte aangeefster heeft opgetild, ten val heeft gebracht en heeft geslagen en/of geduwd. De rechtbank acht dit aannemelijk gelet op de aangifte met de foto’s van het letsel en de eerder genoemde getuigenverklaringen. Uit het aanvullend verhoor van aangeefster blijkt dat verdachte haar telefoon op dat moment heeft meegenomen, en dat zij die zij even later van een te hulp geschoten omstander terug heeft gekregen. Dit maakt dat sprake is van een voltooide diefstal. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan een diefstal met geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 juli 2023 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, een telefoon die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- aan de tas en telefoon van die [slachtoffer] te trekken en
- die [slachtoffer] op te tillen en
- die [slachtoffer] (vervolgens) ten val te brengen.- die [slachtoffer] te duwen.
envergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- aan de tas en telefoon van die [slachtoffer] te trekken en
- die [slachtoffer] op te tillen en
- die [slachtoffer] (vervolgens) ten val te brengen.- die [slachtoffer] te duwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid van verdachte
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verbalisanten melding maken van verward gedrag van verdachte, waardoor hij niet kon worden gehoord. Desondanks is de crisisdienst niet gekomen en is er geen vroeghulpconsult geweest. Ook bij de voorgeleiding was verdachte nog druk, verward en moeilijk te volgen. Verdachte is pas in de PI Sittard gezien door psychologen en direct naar het PPC [complex] overgebracht, waar hij werd ingesteld op medicatie. Gelet op het gedrag van verdachte op de dag van het feit, is de verdediging van oordeel dat er sprake was van een psychotisch toestandsbeeld en dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. De in het rapport van 2022 omschreven situatie was minder ernstig dan het beeld dat verdachte nu heeft laten zien, wat de verdediging sterkt in haar opvatting. Om die reden dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Indien de rechtbank hier niet in meegaat, wordt de rechtbank verzocht om alsnog een rapport door een onafhankelijke psychiater op te laten maken om de toerekenbaarheid van verdachte te toetsen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier, waaronder de stukken die de raadsvrouw met betrekking tot eerder verleende zorgmachtigingen heeft overgelegd volgt dat bij verdachte sprake is van psychische stoornissen.
Verdachte is in het verleden ook in het kader van strafzaken vaker beoordeeld, laatstelijk in een andere strafzaak door een psycholoog. In het betreffende psychologisch rapport van 24 november 2022, opgesteld een half jaar vóór het thans gepleegde feit, wordt geconcludeerd dat verdachte bekend is met middelenmisbruik, een psychotische stoornis ten gevolge van het gebruik van die middelen, van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en van een licht verstandelijke beperking. In die zaak achtte de psycholoog verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Uit het rapport volgt dat verdachte tijdens het plegen van die feiten en tijdens de verhoren geen verward gedrag vertoonde. In de periode van het plegen van die feiten was wel sprake van verward gedrag en ook eerder is dergelijk verward gedrag bij verdachte vastgesteld, zoals onder meer blijkt uit de beschrijving van het voorgeleidingsconsult van 3 oktober 2020. De aanwezige stoornissen en het verward gedrag hebben er destijds echter niet toe geleid dat verdachte ontoerekeningsvatbaar werd verklaard voor de door hem gepleegde feiten.
De rechtbank stelt met de raadsvrouw vast dat verdachte in onderhavige zaak op het politiebureau verward leek en onrustig was tijdens zijn verhoren bij de politie en de rechter-commissaris. Dat deze verwardheid zou moeten wijzen op ontoerekeningsvatbaarheid, omdat verdachte zijn wil niet kon bepalen volgt de rechtbank niet. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de wijze waarop verdachte het feit heeft gepleegd. In het meelopen met aangeefster, het op vervelende wijze aanspreken van aangeefster en uiteindelijk de wijze waarop de diefstal met geweld heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanwijzingen voor een mogelijk volledig ontoerekeningsvatbare verdachte. Verdachte heeft ten tijde van de inhoudelijke behandeling verklaard over hetgeen er volgens hem die dag is voorgevallen. Ook uit deze verklaring volgen dergelijke aanwijzingen niet. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn geweest ten tijde van het plegen van het feit.
Nader onderzoek noodzakelijk?
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet noodzakelijk een psychiatrisch onderzoek te laten verrichten, zoals door de raadsvrouw in voorwaardelijke zin is verzocht.
Ook een onderzoek naar eventuele verminderde toerekeningsvatbaarheid acht de rechtbank niet noodzakelijk, gelet op de straf die zal worden opgelegd.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid
vollediguitsluit.
vollediguitsluit.
6.De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er geen sprake kan zijn van oplegging van een ISD-maatregel omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De ISD-maatregel is een ultimum remedium en biedt voor verdachte geen goede oplossing. Ze heeft verzocht ambtshalve een zorgmachtiging te verlenen, nu verdachte alle eisen hiervoor voldoet.
Indien toch een ISD-maatregel wordt opgelegd, verzoekt de verdediging aftrek van voorarrest toe te passen, nu verdachte al 95 dagen vastzit en in die periode al met zijn traject is gestart.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij hij de telefoon van [slachtoffer] heeft gestolen. Verdachte heeft daarbij aan haar tas getrokken en haar ten val gebracht. [slachtoffer] heeft daarbij letsel opgelopen. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Het spreekt voor zich dat een dergelijk feit gevoelens van onveiligheid met zich brengt voor de maatschappij in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat het misdrijf grote impact op het slachtoffer heeft gehad en zij nog altijd angstig is.
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van diefstallen, waaronder recent ook wegens een diefstal met geweld.
De rechtbank heeft grondig overwogen of verdachte nog in aanmerking komt voor een alternatieve straf in plaats van een ISD-maatregel. Hierbij stelt de rechtbank vast dat in ieder geval voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Immers op het door verdachte begane misdrijf is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld, terwijl het feit werd begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. De rechtbank stelt na het bestuderen van het strafblad van verdachte vast dat verdachte over een periode van vijf jaren (rekenend vanaf de datum van het laatst gepleegde misdrijffeit) processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijffeit in de laatste twaalf maanden.
Verdachte is schuldig bevonden aan een diefstal met geweld en heeft een aanzienlijke geschiedenis van gepleegde strafbare feiten, opgelegde straffen én verleende zorgmachtigingen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte zorg en begeleiding nodig heeft om zijn leven terug op de rails te krijgen. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat verdachte in het verleden meerdere keren onderworpen is geweest aan zorgmachtigingen, begeleidingstrajecten door de reclassering, klinische opnames en een levensloopregeling. Dit laatste is een traject waarbij de reclassering en partners zich hebben ingespannen om verdachte op meerdere terreinen stabiel te krijgen en toekomstperspectief te ontwikkelen, onder meer met behulp van ondersteuning op meerdere praktische gebieden. Ondanks deze intensieve vormen van (bemoei)zorg, ook in het kader van zorgmachtigingen, is verdachte blijven recidiveren. Deze inspanningen hebben blijkbaar tot op heden geen, dan wel onvoldoende, effect gehad op verdachtes gedrag en levensomstandigheden. Eerdere toezichten van de reclassering zijn mislukt, waarbij verdachte zich ook heeft onttrokken aan een klinische behandeling.
Uit het rapport van de reclassering en de toelichting ter zitting van de deskundige blijkt dat de reclassering, gelet op al hetgeen in de afgelopen periode al is geprobeerd met verdachte, geen heil meer ziet in alternatieven. Geadviseerd wordt om verdachte een ISD-maatregel op te leggen. Er wordt op dit moment geen andere mogelijkheid gezien om verdachtes gedrag te beïnvloeden en de maatschappelijke veiligheid te waarborgen. Een ISD-maatregel biedt de mogelijkheid om verdachte langdurig te begeleiden en te behandelen, met als doel het voorkomen van toekomstige strafbare feiten. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat, gelet op de vorenomschreven geschiedenis van verdachte en dus het herhaalde (en gewelddadige) karakter van de delicten van verdachte, het gebrek aan effect van eerdere interventies, en het advies van de reclassering, een ISD-maatregel passend en geboden is. De inzet van deze maatregel is een optimum remedium, en niet – zoals vaker wordt betoogd – een ultimum remedium. De ISD-maatregel biedt een kans op behandeling en resocialisatie voor verdachte, terwijl tegelijkertijd de maatschappelijke veiligheid wordt gewaarborgd.
Zorgmachtiging
Het verzoek van de verdediging om ambtshalve een zorgmachtiging af te geven wordt, gelet op het voorgaande afgewezen. Los van het feit dat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om een zorgmachtiging te kunnen afgeven ziet zij hiervoor ook geen aanleiding nu de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk acht. Eerder verleende zorgmachtigingen hebben er niet toe geleid dat verdachte gestopt is met het plegen van strafbare feiten.
Conclusie
De rechtbank legt op aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de maatregel rekening gehouden met de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Voor wat betreft het verzoek van de verdediging tot verrekening van het voorarrest met de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank dat de ISD-maatregel doorgaans voor twee jaar wordt opgelegd, vanwege de tijd die nodig is voor een effectief verloop van de maatregel. De rechtbank concludeert dat uit het reclasseringsadvies geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen voor het oordeel dat met een kortere duur van de maatregel kan worden volstaan. Daarom wordt de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
7.De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.549,78, waarvan € 649,78 aan materiële schade en € 900,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.285,58, waarvan € 385,58 materiële schade en € 900,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Dit geldt voor de gevorderde vergoeding ten aanzien van de schade aan de schoenen en de tas. De rechtbank ziet dat er enige schade aan beide goederen waarneembaar is en wil wel aannemen dat het gaat om meer dan normale gebruikerssporen, maar kan niet vaststellen dat de goederen hierdoor niet meer bruikbaar zijn. De rechtbank zal, schattenderwijs, een bedrag van € 50,- vaststellen voor de geconstateerde schade aan de schoenen en de tas.
Verdere behandeling van het resterende deel van de vordering (van € 314,20 in totaal voor de schoenen en tas) levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
8.De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9.De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.285,58, waarvan € 385,58 aan materiële schade en € 900,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 juli 2023 tot aan de datum der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] € 1.285,58 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 juli 2023 tot aan de datum der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van G.H.J. van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 oktober 2023.