ECLI:NL:RBZWB:2023:7250

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412961 / JE RK 23-1478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om deze maatregelen te verlengen voor een periode van een jaar, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke vereisten zoals neergelegd in de Jeugdwet en het Wetboek van Rechtsvordering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van de GI onvoldoende onderbouwd is met concrete feiten en dat er geen duidelijke informatie is over de voortgang van de doelen van de ondertoezichtstelling in het afgelopen jaar. Ondanks de tekortkomingen in het verzoek heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een korte periode van drie maanden te verlengen, tot 6 januari 2024. Dit is gedaan in het belang van [minderjarige], wiens perspectief al eerder is vastgesteld en waar de moeder achter staat. De kinderrechter heeft de GI aangespoord om orde op zaken te stellen en bij een eventueel nieuw verlengingsverzoek een duidelijke en feitelijke onderbouwing te geven, inclusief een advies van de Raad. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/412961 / JE RK 23-1478
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen,
FAMILIE [de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 11 augustus 2023;
  • de brief van 28 september 2023 van mr. Erkens, met bijlage;
  • de brief van 2 oktober 2023 van mr. Erkens, met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de moeder (die telefonisch is aangesloten), bijgestaan door haar advocaat;
- de pleegouders;
- een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
De moeder heeft het gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 10 juli 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van twee weken, met ingang van 10 juli 2020 en tot 24 juli 2020. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van twee weken, met ingang van 10 juli 2020 en tot 24 juli 2020.
2.3.
Bij beschikking van 23 juli 2020 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 24 juli 2020 en tot 10 oktober 2020. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 14 augustus 2020, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek tot de mondelinge behandeling van 7 augustus 2020.
2.4.
Bij beschikking van 5 augustus 2020 is het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen. Tevens is het primaire verzoek van de moeder toegewezen, in die zin dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] is bekort tot 6 augustus 2020.
2.5.
Bij beschikking van 10 september 2020 is [minderjarige] wederom met spoed, dus zonder daaraan voorafgaand horen van de belanghebbenden, uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken, met ingang van 10 september 2020 en tot 24 september 2020.
2.6.
Bij beschikking van 23 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 september 2020 en tot 23 september 2021. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 23 september 2020 en tot 23 maart 2021 onder aanhouding van het resterende deel.
2.7.
Bij beschikking van 3 december 2020 is bepaald dat, onder voorbehoud van financiering, de moeder en de [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar iedere week op woensdagmiddag in het [gezinshuis] in [plaats] , onder begeleiding van een medewerker van het gezinshuis, waarbij het contact de ene week één uur en de andere week twee uren zal duren.
2.8.
Bij beschikking van 9 maart 2022 is de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 3 december 2020 gewijzigd en is bepaald dat [minderjarige] en de moeder gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één keer per twee weken op zaterdag, startende vanaf 19 maart 2022, voor de duur van drie uur.
2.9.
Bij beschikking van 28 september 2022 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk verlengd, met ingang van 5 oktober 2022 en tot 5 oktober 2023.
2.10.
[minderjarige] verblijft bij de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Verzocht wordt beide beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Door de GI is ter onderbouwing van haar verzoek naar voren gebracht dat er in het afgelopen jaar is gewerkt aan het verbeteren van de verstandhouding tussen de moeder en de pleegouders. Het resultaat hiervan is dat zij nader tot elkaar zijn gekomen. De moeder sluit inmiddels aan bij belangrijke gebeurtenissen van [minderjarige] , zoals bij gesprekken en activiteiten op school. Ondanks deze vooruitgang is de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de pleegouders echter nog pril en komt deze soms nog onder druk te staan. Met name als oma moederszijde en de pleegmoeder het niet met elkaar eens zijn, laat de moeder zich beïnvloeden. De GI moet de moeder daarin ondersteunen, zodat zij de beslissingen kan nemen die in het belang van [minderjarige] nodig zijn. De GI vreest dat als de zaak worden overgedragen naar het vrijwillige kader, dat de moeder niet (goed of tijdig) in staat is om, zonder de steun van de GI, beslissingen over [minderjarige] te nemen. Het spanningsveld waarin de moeder zit is te groot. De zorgregeling met de moeder is positief verbeterd. Hier is hard aan gewerkt. Er geldt nu een regeling waarin iedereen zich kan vinden en waar de moeder ook een deel onbegeleide omgang heeft. De GI bevestigt in dit verband dat aldus een wijziging tot stand is gebracht van een door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling terwijl daarvan geen wijziging is verzocht aan de rechtbank. Er is nu eenmaal per twee weken omgang bij de moeder thuis en eenmaal per twee weken bij de pleegouders. De GI wil deze regeling handhaven. Van de begeleiding is terug gehoord dat begeleiding nodig blijft. De moeder is bij een kwart van de bezoeken niet aanwezig geweest. Er zijn dus wel vorderingen, maar niet voldoende om de casus los te laten. De GI is voornemens om de Raad te vragen om onderzoek te doen naar een verderstrekkende maatregel tot beëindiging van het gezag van de moeder. Als de kinderrechter vindt dat er een nieuw plan van aanpak moet komen, dan kan de GI dat binnen een maand aanleveren.
4.2.
Namens de moeder is aangegeven dat de opdracht van de kinderrechter van een jaar geleden volstrekt helder was. De kinderrechter heeft onder andere iets gezegd over het laten uitvoeren van een onderzoek. Op dit gebied is er eigenlijk niets gebeurd. De GI stelt daarnaast hard te hebben gewerkt aan het verbeteren van de onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de pleegouders. Op basis van het verzoekschrift is echter volstrekt onduidelijk wat er precies zou zijn gebeurd. Dit blijkt nergens uit. De GI heeft slechts één gesprek met de moeder gehad en er is wat mailwisseling geweest. Verder is er door de GI weinig actie ingezet. De GI geeft aan dat de verstandhouding is verbeterd; de moeder zelf overigens ook. Dus als iedereen dat vindt dan is dat prima, maar er blijkt niet dat er iets is gebeurd. Daarnaast wordt nu door de GI een hele andere koers gevaren dan een jaar geleden. De GI stelt dat de moeder niet komt tot handelen. Dit wordt door de GI echter niet onderbouwd. De moeder geeft aan dat zij gewoon haar toestemming verleent. Over het perspectief van [minderjarige] bestaat geen discussie. De moeder accepteert de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin. Verder wordt door de GI gezegd dat iedereen tevreden is over de zorgregeling. Dit geldt echter niet voor de moeder. Er ligt een beschikking van de kinderrechter die heel duidelijk is. Die regeling wordt echter niet uitgevoerd. De contacten verliepen goed en de begeleiding kon er af. Toch is dit niet gebeurd, omdat de pleegmoeder dit niet goed vond. De moeder heeft zich hier uiteindelijk bij neergelegd, maar het is niet zo dat zij het hiermee eens is. Ook de contacten met oma moederszijde lopen goed. Oma en [minderjarige] hebben een fijn contact met elkaar. Waarom moeten de contacten dan toch worden begeleid? De moeder heeft een verklaring voor de keren dat zij niet bij de contacten aanwezig kon zijn. Kortom, de GI heeft opnieuw geen uitvoering gegeven aan de opdracht van de kinderrechter. Integendeel. Ineens gaat de GI een heel ander pad bewandelen. Het gezag van de moeder zou er volgens de GI af moeten, maar dit wordt door de GI niet onderbouwd. Onder deze omstandigheden is er maar één conclusie te rechtvaardigen en dat is dat het verzoek van de GI bij gebrek aan een goede onderbouwing moet worden afgewezen. De moeder ziet geen reden om de GI nóg een nieuwe kans te geven om het verzoek nader te onderbouwen.
4.3.
De moeder heeft aangegeven dat zij vindt dat het goed gaat. De band met de pleegmoeder is verbeterd en de bezoeken gaan ook goed, zowel bij haar thuis als bij de pleegouders.
4.4.
Door de pleegouders is aangegeven dat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] goed gaan, zolang er begeleiding bij is. Zij vinden het belangrijk dat die begeleiding ook blijft. Volgens de pleegouders klopt het niet helemaal wat door de moeder wordt gezegd over het afzeggen van de contacten. De moeder heeft verschillende keren afgezegd, waarmee zij [minderjarige] heeft teleurgesteld. Daarnaast belooft de moeder dingen die niet kunnen. De pleegouders hopen dat bij de beoordeling van het verzoek wordt gekeken naar het belang van [minderjarige] .
4.5.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er in de vorige beschikking van de kinderrechter een duidelijke opdracht aan de GI lag. De Raad begrijpt nu dat de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de pleegouders is verbeterd, maar hoort ook nog steeds veel zorgen. Er zijn verschillende versies over of de omgang nou wel of niet begeleid moet zijn, over de frequentie van de contactmomenten en over of de bezoeken wel of niet door (zijn ge)gaan. De begeleiding van de GI blijft daarin wel noodzakelijk. Als er op dit vlak geen vooruitgang te zien is en dit een belemmering vorm voor een overdracht naar het vrijwillige kader, ligt het op de weg van de GI om de Raad te vragen om onderzoek naar een verderstrekkende maatregel te doen. Nu blijft er ingezet worden op een situatie die misschien helemaal niet haalbaar voor de moeder is. De onrust en onduidelijkheid blijft hiermee voor [minderjarige] bestaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter stelt vast dat het verzoek van de GI niet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen, meer specifiek de regels die zijn neergelegd in artikel 3.3 van de Jeugdwet en artikel 21 Wetboek van Rechtsvordering. Het verzoek is gebaseerd op stellingnamen van de GI en is onderbouwd met conclusies en samenvattingen, maar bevat geen concrete, met feiten onderbouwde informatie die een toetsing aan de wettelijke maatstaven voor een (verlenging van de) ondertoezichtstelling en een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk maken. De kinderrechter kan op basis van de summiere inhoud van het verzoekschrift en een daaraan gehecht verouderd plan van aanpak niet vaststellen hoe er in het afgelopen jaar is gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling en wat de concrete plannen op dat gebied voor het aankomende jaar zijn. De kinderrechter kan zich bovendien niet voorstellen dat de doelen die in het verzoekschrift worden genoemd de doelen zijn waar in het komende jaar aan gewerkt moeten worden. Als de GI meent dat dit wel zo is, vindt de kinderrechter dat dit ook binnen het vrijwillige kader mogelijk zou moeten zijn. De kinderrechter is daarnaast zeer verbaasd en tegelijkertijd ook teleurgesteld over het feit dat de GI hem, ondanks twee eerdere, zeer duidelijke beschikkingen (9 maart 2022 en 28 september 2022), nu (opnieuw) niet kan informeren over of en zo ja op welke wijze zij in het afgelopen jaar aan de door de kinderrechter gegeven opdracht heeft voldaan. De kinderrechter vindt dit zeer kwalijk.
5.2.
In het licht van genoemde omstandigheden vindt de kinderrechter dat het verzoek van de GI een verlenging van de maatregelen voor de duur van één jaar niet kan rechtvaardigen. Tegelijkertijd vindt de kinderrechter het niet in het belang van [minderjarige] om de maatregelen abrupt te laten eindigen, met alle mogelijke consequenties van dien gelet op de naderende afloopdatum van de maatregelen per 6 oktober 2023. Het perspectief van [minderjarige] is reeds in 2021 bij de pleegouders bepaald en de moeder staat daar achter. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek van de GI gedeeltelijk zal toewijzen en wel voor een korte periode van drie maanden, dus tot 6 januari 2023. Het resterende deel van het verzoek van de GI zal de kinderrechter niet aanhouden, maar afwijzen. De GI dient (administratief en inhoudelijk) orde op zaken te stellen. Als de GI vindt dat voortzetting van de hulpverlening aan [minderjarige] en de moeder binnen het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing moet blijven plaatsvinden, zal zij acht weken voor de afloopdatum van de maatregelen een op een duidelijke, feitelijke onderbouwing gebaseerd concludent nieuw verlengingsverzoek moeten indienen. De kinderrechter wijst de GI er daarbij op dat alle opmerkingen c.q. opdrachten uit eerdere beschikkingen nog onverkort van toepassing zijn en dat van de GI dus wordt verwacht dat zij bij een eventueel nieuw in te dienen verlengingsverzoek daarover verantwoording aflegt en verslag legt van behaalde resultaten. De kinderrechter is daarbij in het bijzonder benieuwd naar wat er sinds januari 2022 in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling is gebeurd om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen en om een eventuele overdracht naar het vrijwillige kader mogelijk te maken. Daarnaast zal een eventueel verlengingsverzoek vergezeld moeten gaan van een advies van de Raad als bedoeld in artikel 1:265j BW. De kinderrechter kan zich goed voorstellen dat de Raad in dit geval een uitgebreidere toets zal doen, nu hij de kinderrechter in deze procedure vooralsnog alleen van een algemeen advies heeft kunnen voorzien op basis van onvolledige informatie, die niet kan gelden als voldoende onderbouwing voor de toets in de zin van artikel 1:265j BW.
Tot slot wijst de kinderrechter de GI erop dat een door de rechter vastgestelde zorgregeling uitsluitend kan worden gewijzigd door tussenkomst van de rechter.
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregelen, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 5 januari 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 5 januari 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Lavrijssen als griffier, en op schrift gesteld op 17 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.