ECLI:NL:RBZWB:2023:7252

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412627 / KG ZA 23-390
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van camera's gericht op agrarisch perceel

In deze zaak vorderden eisers, die een agrarisch bedrijf exploiteren, de verwijdering van twee camera's die door gedaagden op hun perceel waren geplaatst. De camera's waren gericht op het agrarische perceel van eisers en gedaagden voerden aan dat deze camera's noodzakelijk waren voor de bescherming van hun eigendommen, waaronder monumentale bomen. De rechtbank diende te beoordelen of de camera's inbreuk maakten op de privacy van eisers en of er een rechtvaardigingsgrond bestond voor deze inbreuk. De voorzieningenrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van een inbreuk op de privacy van de werksfeer van eisers, maar dat deze inbreuk gerechtvaardigd was door de belangen van gedaagden bij de bescherming van hun eigendommen. De rechtbank weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen. Eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/412627 / KG ZA 23-390
Vonnis in kort geding van 11 oktober 2023
in de zaak van
1. de maatschap
[eiser sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.A. Vermeeren te Etten-Leur,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R. Hörchner te Breda.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13,
  • de conclusie van antwoord zijdens [gedaagden] met producties 1 tot en met 6,
  • de op voorhand zijdens [eisers] toegezonden aanvullende producties 14 tot en met 18,
  • de pleitnota van [eisers] ,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 27 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers exploiteren ten behoeve van hun groenteeltbedrijf een aantal percelen agrarische grond. Een van die percelen, kadastraal bekend als [kadastrale aanduidingen] [perceel 1] grenst aan het [perceel 2] dat eigendom is van [gedaagden] . Op [perceel 2] bevindt zich een hekwerk met daarachter een rij beschermde monumentale bomen.
2.2.
In augustus 2022 heeft [gedaagden] aan/tegen het hekwerk op zijn [perceel 2] een camerapaal met een lengte van circa 4,75 meter met daaraan twee camera’s geplaatst die gericht zijn op het aangrenzende [perceel 1] dat [eisers] agrarisch bewerkt.
2.3.
Bij brief van 3 november 2022 heeft [eisers] [gedaagden] gesommeerd de camera’s zodanig te verplaatsten dat de grond van [eisers] niet wordt gefilmd.
2.4.
[gedaagden] schrijft bij brief van 7 november 2022 dat de bomen op zijn perceel door het bestemmingsplan zijn beschermd, o.a. doordat aan de noordelijke en zuidelijke zijde van [perceel 2] (waaraan [perceel 1] van [eisers] ten zuiden grenst) een strook van zes meter is aangemerkt als natuur die niet agrarisch gebruikt mag worden. [gedaagden] schrijft verder dat [eisers] in strijd met deze publiekrechtelijke regelgeving stelselmatig de strook van zes meter natuurgrond agrarisch bewerkt zodat hij belang heeft bij vastlegging van die onrechtmatige gedragingen en er aldus een rechtvaardigingsgrond voor de camera’s bestaat, namelijk de bescherming van zijn eigendommen en de naleving van het bestemmingsplan. [gedaagden] sommeert [eisers] om zich te onthouden van het ploegen, inzaaien en oogsten van de zes meter natuurstrook, het blootleggen van wortels, het aantasten van het aflopende talud tussen de bomen en het perceel van [eisers] , het gebruiken van landbouwgif op de natuurstrook, het rijden met en het achterlaten van voertuigen op de natuurstrook, het zonder overleg afzagen van takken van de bomen van [gedaagden] , het uitrijden van mest op de strook en iedere andere handeling die schade aan of een risico voor de gezondheid van de bomen en hun bodemhabitat kan veroorzaken.
2.5.
Op 7 december 2022 heeft [gedaagden] bij de gemeente een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot het gebruik van de agrarische gronden door [eisers] die aansluiten op de op [perceel 2] gelegen beschermde bomen.
2.6.
Bij brief van 22 december 2022 heeft [eisers] zich op het standpunt gesteld dat zijn privacy zwaarder weegt dan het belang van [gedaagden] om [eisers] in de gaten te houden, waarbij [gedaagden] nogmaals is verzocht de camera’s te verwijderen dan wel te verplaatsen.
2.7.
Bij brief van 18 januari 2023 heeft [gedaagden] in zijn eerdere standpunt volhard en [eisers] nogmaals gesommeerd onrechtmatige daden en bestuurlijke overtredingen te staken.
2.8.
Naar aanleiding van het door [gedaagden] op 7 december 2022 ingediende handhavingsverzoek heeft de gemeente [eisers] bij brief van 20 april 2023 medegedeeld dat hij, door het zonder vergunning gebruiken van de strook grond met de bestemming natuur ten behoeve van agrarische activiteiten, in strijd met de Wabo en het bestemmingsplan handelt. Daarbij is aan [eisers] een last onder dwangsom opgelegd om het agrarisch gebruik binnen de bestemming ‘Natuur’ te staken en gestaakt te houden.
2.9.
[eisers] heeft aan deze last onder dwangsom gehoor gegeven en heeft het agrarisch gebruik van de zes meter natuurstrook sinds de oplegging van de last onder dwangsom gestaakt.
2.10.
De nadien tussen partijen gevoerde correspondentie heeft niet tot een oplossing geleid ter zake het tussen hen gerezen geschil omtrent de camera’s.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – de veroordeling van [gedaagden] om de twee door hem geplaatste camera’s te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] met de geplaatste camera’s zowel de agrarische percelen als het woonperceel van [eisers] in beeld brengt, daarmee inbreuk maakt op zijn privacy in de woon- en werksfeer en aldus onrechtmatig jegens hem handelt.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eisers] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eisers] vloeit voldoende voort uit de aard van de vordering en is voorts niet weersproken door [gedaagden] .
4.2.
In deze procedure dient beoordeeld te worden of de vordering van [eisers] in een eventuele bodemprocedure naar verwachting een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop een onmiddellijke voorziening getroffen moet worden. Daartoe moet de vraag worden beantwoord of de door [gedaagden] geplaatste camera’s inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [eisers] en zo ja, of sprake is van een rechtvaardigingsgrond die het onrechtmatige karakter aan de inbreuk ontneemt. Of er sprake is van en dergelijke rechtvaardigingsgrond, moet worden beoordeeld door in het licht van de omstandigheden van het geval tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. Daarnaast dient te worden bezien of het gebruik van de camera’s voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3.
[gedaagden] betwist dat zijn camera’s inbreuk maken op de privacy van [eisers] als het om de woonsfeer gaat. In dat kader stelt [gedaagden] dat de camera’s primair gericht zijn op zijn eigendommen, de camera’s kijken naar de overhangende kruinen van zijn bomen en zijn hekwerk. Daarbij hebben de camera’s tevens zicht op de zes meter natuurstrook en enige meters daarbuiten met een maximaal bereik van 70 meter bij optimale omstandigheden. De camera’s bevinden zich op een afstand van 390 meter van de woning van [eisers] , zijn niet op de woning gericht en kunnen ook niet inzoomen/vergroten zodat de camera’s geen zicht hebben op de woning en deze op geen enkele wijze in beeld kan worden gebracht. [gedaagden] onderbouwt dat met afdrukken van de camerabeelden en specificaties van de camera’s. Dat die stellingen onjuist zijn, is door [eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het had, gelet op de onderbouwing van [gedaagden] , op de weg van [eisers] gelegen om zijn stelling dat zijn woning wél zichtbaar is dan wel zichtbaar gemaakt kan worden nader te onderbouwen. De enkele stelling dat de camera’s hoog hangen en zodanig modern lijken dat zij een ver bereik moeten hebben, is daartoe onvoldoende.
4.4.
De voorzieningenrechter komt voorshands tot oordeel dat wel sprake is van een inbreuk op de privacy van de werksfeer van [eisers] . Niet in geschil is dat de camera’s een gedeelte van het agrarische perceel van [eisers] filmen. Het begrip 'persoonlijke levenssfeer' omvat ook de bedrijfssfeer van [eisers] . Met het richten van camera’s op het bedrijfsperceel van [eisers] kunnen immers beelden van dit perceel worden geregistreerd, waarmee inbreuk kan worden gemaakt op [eisers] recht om zijn bedrijfssfeer te beschermen. Met het filmen van (een gedeelte van) het agrarische perceel van [eisers] handelt [gedaagden] in beginsel onrechtmatig jegens [eisers] .
4.5.
De vraag is of in hetgeen [gedaagden] aanvoert een rechtvaardigingsgrond is gelegen die maakt dat [eisers] dient te dulden dat de camera’s er hangen en blijven filmen. [gedaagden] voert aan dat hij belang heeft bij de camera’s om toezicht te houden op zijn eigendommen (zijn bomen en zijn hekwerk) en op de schadelijke activiteiten die in de zes meter natuurstrook kunnen plaatsvinden. Wanneer op deze natuurstrook – zoals in het verleden volgens [gedaagden] herhaaldelijk is gebeurd – activiteiten plaatsvinden die op grond van bestuursrechtelijke regelgeving verboden zijn en schadelijk kunnen zijn voor de bomen, bieden de camera’s de mogelijkheid om dit waar te nemen en de gemeente of politie te bellen dan wel een civiele vordering in te stellen. [gedaagden] stelt dat hij in het verleden minstens 52 overtredingen heeft vastgesteld en dat hij tevergeefs heeft gepoogd [eisers] deze overtredingen te laten staken, zodat de bescherming van de bomen met camera’s noodzakelijk is. Ook is volgens [gedaagden] voldaan aan het vereiste van proportionaliteit nu slechts het deel dat ter bescherming van de bomen noodzakelijkerwijs gecontroleerd dient te worden in beeld wordt gebracht. De zichtbare werksfeer bedraagt slechts 0,6 tot maximaal 1,25 % van de percelen die [eisers] bewerkt, zodat [eisers] daar niet de hele dag aan het werk is en de camera’s slechts zo nu en dan waarnemen dat iemand in de buurt van de bomen en de natuurstrook komt, hetgeen ook vanaf de openbare weg waarneembaar is. Aan het vereiste van subsidiariteit is voldaan omdat de bomen niet op een andere manier bewaakt en beschermd kunnen worden. Tot slot wijst [gedaagden] er op dat de camera’s een afschrikkende werking hebben en vooralsnog, in combinatie met de last onder dwangsom, effectief lijken te zijn aangezien [eisers] de natuurstrook niet langer bewerkt.
4.6.
Daar tegenover staan de belangen van [eisers] op eerbiediging van zijn bedrijfssfeer. [eisers] heeft er in dit verband op gewezen dat hij het als onprettig ervaart bespied te worden tijdens de uitoefening van zijn bedrijf. Doordat niet duidelijk is wat precies wordt opgenomen, is tijdens het werken een gevoel van onvrijheid voor [eisers] en zijn loonwerkers ontstaan, aldus [eisers] .
4.7.
[eisers] heeft de voorzieningenrechter er niet van kunnen overtuigen dat zijn belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van [gedaagden] bij bescherming van zijn eigendommen en de natuur. Hierbij spelen de volgende omstandigheden een rol.
4.8.
Niet ter discussie staat dat [eisers] de natuurstrook, althans een gedeelte daarvan, jarenlang agrarisch heeft gebruikt dan wel heeft laten gebruiken. Dat volgt niet alleen uit de door [gedaagden] overgelegde foto’s, maar wordt ook door [eisers] zelf erkend. Dit gebruik is ook door de gemeente vastgesteld en uit de aan [eisers] opgelegde last onder dwangsom volgt dat dit agrarische gebruik wegens strijd met publiekrechtelijke regelgeving, die tot doel heeft de monumentale bomen te beschermen en te behouden, niet is toegestaan. Dat het uitvoeren van agrarische werkzaamheden nabij de bomen, zoals het spuiten van bestrijdingsmiddelen en bodembewerking, daadwerkelijk een negatieve invloed op de conditie van die bomen kan hebben volgt ook uit het (in opdracht van de gemeente opgestelde) rapport van Arbor. In zoverre heeft [gedaagden] er dan ook belang bij om er op toe te zien dat dergelijke werkzaamheden binnen de natuurstrook met mogelijke schadelijke gevolgen voor zijn bomen niet plaatsvinden. Dat geldt eens te meer nu [eisers] het bewerken van de natuurstrook pas na oplegging van de last onder dwangsom, al dan niet in combinatie met de afschrikkende werking van camera’s, gestaakt heeft. Dat er nog procedures lopen over wat precies wel en niet aan werkzaamheden binnen de natuurstrook is toegestaan, doet daaraan niet af. De voorzieningenrechter kan niet anders dan een voorshands oordeel vellen aan de hand van de informatie zoals die nu aan hem voorligt. Ook als [eisers] niet zou hebben geweten dat bewerking van de natuurstrook niet is toegestaan, zoals hij stelt, leidt dit niet tot een andere belangenafweging. In ieder geval is [eisers] bij brief van 7 november 2022 door [gedaagden] gewezen op de relevante bepalingen uit het bestemmingsplan. Niettemin is [eisers] daarna de natuurstrook blijven bewerken totdat aan hem op 20 april 2023 een last onder dwangsom is opgelegd. Het is dan ook goed voorstelbaar dat [gedaagden] , gelet op het verleden, aarzelingen heeft om er op te vertrouwen dat [eisers] bij verwijdering van de camera’s de last onder dwangsom zal blijven naleven. Ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan nu slechts een klein gedeelte van de werksfeer in beeld kan worden gebracht en er geen ander middel voorhanden is om de bomen te beschermen. Een bewerking van de natuurstrook is weliswaar ook met het blote oog waarneembaar, maar zonder camera’s kan slechts het resultaat worden waargenomen en kan niet worden vastgesteld welke bewerking er heeft plaatsgevonden. [eisers] heeft nog opgeworpen dat zijn belangen zwaarder moeten wegen omdat de camerabeelden niet door de gemeente gebruikt mogen worden en dus geen doel hebben. Voor zover dat al juist is, wil dat nog niet zeggen dat de camerabeelden geen enkel doel kunnen dienen nu zij in ieder geval civielrechtelijk voor [gedaagden] van belang kunnen zijn. De rechtbank weegt tot slot nog mee dat [gedaagden] zich ter zitting bereid heeft verklaard om de camera’s op termijn vrijwillig te verwijderen als [eisers] de last onder dwangsom blijft naleven.
4.9.
De inbreuk die de aanwezigheid en het gebruik van de camera’s op de bedrijfssfeer van [eisers] oplevert wordt, gelet op het vorenstaande gelegitimeerd door een rechtvaardigingsgrond. De vorderingen van [eisers] zullen daarom worden afgewezen.
4.10.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en nakosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat 1.394,00
- nakosten
173,00
Totaal € 1.881,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.881,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eisers] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
[eisers] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.