ECLI:NL:RBZWB:2023:7265

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413188 / JE RK 23-1516
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de gecertificeerde instelling (GI) Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds haar negen maanden in het huidige pleeggezin verblijft en dat zij zich daar goed ontwikkelt. De moeder van [minderjarige] heeft een advocaat ingeschakeld en verzet zich tegen de verlenging van de maatregelen, stellende dat zij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2023 zijn de moeder, haar advocaat, een tolk en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig geweest. De pleegouders zijn niet verschenen, maar zijn wel opgeroepen. De kinderrechter heeft de procedure en de feiten in de zaak uitvoerig besproken, waarbij de ontwikkeling van [minderjarige] en de rol van de moeder in de opvoeding centraal stonden. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende in staat is om de zorg voor [minderjarige] te dragen en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/413188 / JE RK 23-1516
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. M. ter Haar-Bas te Rotterdam.
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 24 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 25 augustus 2023;
  • het e-mailbericht van de GI van 28 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 28 augustus 2023;
  • de toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na 2 jaar van de Raad van 17 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 13 september 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de moeder van 28 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 28 september 2023;
  • de aanvullende producties van de moeder van 3 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 3 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De pleegouders zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgevoerd door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 oktober 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 20 oktober 2021 en tot 20 oktober 2022. Bij diezelfde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 20 oktober 2021 en tot 20 juli 2022.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 juli 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 20 juli 2022 en tot 20 oktober 2022.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 oktober 2022 is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 20 oktober 2022 en tot 20 oktober 2023.
2.5.
Op grond van deze beschikking verblijft [minderjarige] (met haar zus) in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in aanvulling op het verzoekschrift het volgende naar voren gebracht.
Naar aanleiding van de resultaten van het perspectiefonderzoek van [jeugdhulp] is het voor de GI sinds november 2022 duidelijk dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. Temeer nu [minderjarige] al sinds december 2019 – toen zij negen maanden oud was – in het huidige pleeggezin verblijft. Gelet op de aanvaardbare termijn vindt de GI het niet in het belang van [minderjarige] als zij nu nog ergens anders wordt geplaatst. Temeer nu het pleeggezin perspectiefbiedend is. De ontwikkeling van [minderjarige] in het huidige pleeggezin is gezond en [minderjarige] is goed gehecht in het pleeggezin. Anders dan haar zus heeft [minderjarige] ook geen verleden met de moeder dat zij zich actief kan herinneren. De GI vindt het wel belangrijk dat [minderjarige] ook weet wie haar biologische moeder is en dat [minderjarige] en de moeder een band opbouwen. Reden waarom Words & Pictures is ingezet, hetgeen helpend is geweest.
Verder twijfelt de GI niet aan de bereidheid en de liefde van de moeder richting [minderjarige]. De GI stelt dan ook dat het geen onwil, maar onvermogen van de moeder is hetgeen ook te maken heeft met haar ADHD, impulsiviteit en dat de moeder snel van slag kan raken. Daarnaast focust de moeder zich met name op het hebben van inkomsten en een woning, maar er is meer nodig om de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] te kunnen dragen. De opvoedadviezen die worden gegeven, pakt de moeder op maar het beklijft niet. De moeder is tijdens de contactmomenten met [minderjarige] snel afgeleid en vindt het moeilijk om haar aandacht te verdelen tussen [minderjarige] en haar zus. De moeder is gegroeid als het gaat om het beter kunnen aansluiten bij [minderjarige] en haar belevingswereld, maar in de afgelopen jaren is de verbetering op het gebied van de opvoedvaardigheden van de moeder, het kunnen bieden van structuur, het hebben van overzicht en het kunnen waarborgen van de veiligheid van [minderjarige] te weinig. De moeder heeft zodanig intensieve hulpverlening nodig dat er volgens de GI bijna iemand in huis moet zijn die beschikbaar is voor [minderjarige].
Daarnaast heeft de GI toegelicht dat er veel hulpverlening is ingezet. Ook al in het vrijwillig kader voor oktober 2021. Zo was [jeugdhulp] al intensief betrokken voor zowel de moeder als de kinderen. [jeugdhulp] heeft zich erg flexibel opgesteld en gaf de moeder zowel voor, tijdens als na de begeleide bezoeken opvoedadviezen. Vervolgens is in april 2022 met de moeder en haar advocaat, tevens haar tolk, de bodemeisen besproken en daarna is [jeugdhulp] aan het perspectiefonderzoek begonnen. Gedurende het perspectiefonderzoek heeft de moeder de gesprekken veelal afgezegd en was het lastig om met de moeder tot andere afspraken te komen. Ook is NIKA (gericht op het verbeteren van de hechting tussen ouder en het kind) zowel voorafgaand als tijdens het perspectiefonderzoek aangeboden, maar dit is vanwege de afstand en omdat de moeder doordeweeks werkt niet van de grond gekomen. Het lukte de moeder niet om hierin prioriteiten te stellen.
Verder hebben [minderjarige] en de moeder één keer per vier weken op woensdagmiddag en één keer per vier weken op zaterdag of zondag contact bij [tante] thuis. Zij begeleidt de bezoeken en is tijdens de contactmomenten de stabiele factor voor [minderjarige]. Zo biedt [tante] voldoende veiligheid en structuur aan [minderjarige]. Juist als de moeder bijvoorbeeld te laat is voor het contactmoment. Anders dan de zus van [minderjarige] logeert [minderjarige] niet bij [tante]. [minderjarige] zal pas gaan logeren als zij dat zelf gaat aangegeven. Dat de moeder alles doet wat een ouder in het dagelijks leven doet – zoals de advocaat van de moeder heeft gesteld – kan de GI niet volgen. Van [tante] krijgt de GI terug dat dit niet het geval is. Ook ligt de prioriteit van de moeder niet altijd bij [minderjarige] en haar zus. Zo is er in de maand juli 2023 geen contact geweest. Ondanks dat de moeder wist dat het contactmoment door afspraken van derden niet kon worden verplaatst, heeft de moeder ervoor gekozen om naar een activiteit van de kerk te gaan. Ook had de moeder het in december 2022 te druk met werk en heeft er geen contact plaatsgevonden. Anders dan de moeder aangeeft, stelt de GI dat er binnen de ondertoezichtstelling verder geen lange periodes zijn geweest dat [minderjarige] en de moeder geen contact hebben gehad. Dat de moeder meer en onbegeleid contact met [minderjarige] wil, vindt de GI voor nu nog te vroeg. Dit kan in de toekomst mogelijk anders zijn.
Tot slot benoemt de GI dat de vader van de zus van [minderjarige] heeft aangegeven dat hij het contact en de band tussen [minderjarige] en haar zus zal faciliteren op het moment dat de zus van [minderjarige] mogelijk bij haar vader gaat wonen. Dat vindt de GI positief. Desalniettemin vindt de GI dit een lastig onderwerp. Het is belangrijk dat de familiebanden duidelijk blijven.
4.2.
De advocaat verzoekt namens de moeder primair om de verzoeken af te wijzen. De rechtsgrond voor (het verlengen van) de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ontbreekt. Subsidiair verzoekt de advocaat om de verzoeken voor de duur van ten hoogste drie maanden toe te wijzen, zodat de moeder in die periode de hulp van de GI krijgt om de gewenste verbetering te bewerkstelligen. Dat [minderjarige] toen zij negen maanden oud was al in het pleeggezin is geplaatst, is temeer reden voor de moeder om [minderjarige] zo snel mogelijk uit die situatie te halen. Het is schadelijk als [minderjarige] langer in het pleeggezin verblijft. Met een verlenging van de maatregelen zal de GI werken aan het definitief vormgeven van het perspectiefbesluit te weten dat [minderjarige] niet meer terug bij de moeder wordt geplaatst en juist daar is de moeder het niet mee eens.
De advocaat stelt dat de moeder in staat is om de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] dragen. Zij is coöperatief richting de hulpverlening en neemt geregeld contact op met de pleegzorgbegeleiders. Als de moeder hulp nodig heeft, dan vraagt zij daarom. Ook heeft de moeder een stabiel inkomen uit een dienstbetrekking en heeft zij sinds 4 oktober 2023 een huurwoning, waar zij [minderjarige] kan ontvangen en een thuis kan bieden. Weliswaar heeft de moeder nu een nulurencontract, maar de werkgever is tevreden en de moeder verwacht dat zij op termijn een vast contract krijgt. Ook heeft de moeder haar persoonlijke problematiek onder controle. Dat de moeder chaotisch is, ADHD heeft, soms geen werk heeft of dat zij een taalbarrière heeft, zijn geen redenen om te stellen dat de moeder onvoldoende opvoedvaardigheden heeft. Het is niet te begrijpen dat de GI zo de nadruk heeft gelegd op het hebben van inkomsten en een woning, waarna het de moeder wordt verweten dat zij zich slechts op de praktische zaken focust. Dat de moeder gestructureerd is, een ritme heeft en zelf dingen kan regelen, blijkt ook uit dat de moeder een Bijbelstudie volgt en twee jaar lang vrijwilliger is geweest om Poolse mensen in Nederland te helpen met het regelen van praktische zaken. Ook heeft zij door haar werk een ritme gecreëerd.
Verder heeft de GI sinds de start van de ondertoezichtstelling in oktober 2021 tot op heden niet de hulpverlening voor de moeder ingezet zoals die door de rechtbank in eerdere beschikkingen is geformuleerd. Er is slechts eenmalig een Pools sprekende advocaat van de moeder ingezet. Dit is geen tolk. Tevens was dit pas toen het perspectiefonderzoek al was gestart. Ook heeft de moeder geen hulp gekregen bij het vinden van een woning. Vervolgens zijn in medio april 2022 door de GI bodemeisen geformuleerd, maar dit is volgens de moeder geformuleerd met het oog op het perspectiefbesluit. De uitleg van de bodemeisen vond immers pas plaats eind april 2022, terwijl het perspectiefonderzoek toen al was gestart. Ook is NIKA pas tijdens het perspectiefonderzoek aan de moeder aangeboden, hetgeen zich richt op de rol van de moeder als ouder op afstand. Dit heeft de GI immers zo uitgelegd in haar brief gericht aan de moeder van 10 november 2022. Toen de moeder eenmaal bereid was om met NIKA te starten, was het volgens de GI niet langer mogelijk. Dit maakt dat de advocaat stelt dat er vanaf het begin niet of onvoldoende is ingezet op de terugthuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Er is te weinig hulpverlening ingezet en de hulpverlening die is aangeboden, was niet gericht op de terugthuisplaatsing. De moeder heeft dan ook het vermoeden dat de GI in een vroeg stadium heeft ingezet op het niet terug thuis plaatsen van [minderjarige]. Ook is er teveel gekeken naar wat er niet goed gaat. Daarbij komt dat het dossier verouderde informatie betreft. De meest recente informatie is van juli 2023. De positieve verbeteringen aan de zijde van de moeder zijn hierdoor niet meegenomen.
Verder verloopt het contact tussen [minderjarige] en de moeder goed. Tijdens de bezoekmomenten doet de moeder alles wat een ouder in het dagelijks leven doet. Dat ziet de GI niet, omdat de contactmomenten in de weekenden plaatsvinden. Dat de moeder de contactmomenten afzegt of te laat komt, is niet waar. Als dit al zo is, dan heeft de moeder daar een goede reden voor. Zij is immers afhankelijk van het openbaar vervoer en kan niet altijd verlof krijgen. Om dit te voorkomen, slaapt de moeder soms voorafgaand aan het contactmoment bij een vriendin in de buurt. De moeder investeert dus haar tijd en moeite om de contactmomenten door te laten gaan. Tot slot benadrukt de advocaat dat zowel de moeder als [minderjarige] behoefte hebben aan een onbelast contact met elkaar zonder dat zij afhankelijk zijn van derden. Dat kan als het contact bij de moeder thuis plaatsvindt. Het is zorgelijk dat de GI op geen enkele manier de intentie lijkt te hebben om het contact uit te breiden of onbegeleid te laten plaatsvinden.
4.3.
De moeder sluit zich aan bij hetgeen haar advocaat naar voren heeft gebracht. [minderjarige] is toen zij negen maanden oud was in het pleeggezin geplaatst. De moeder heeft vanaf het begin haar best gedaan om een band met [minderjarige] op te bouwen en haar het gevoel te geven dat zij haar biologische moeder is. Op het moment dat de band tussen [minderjarige] en de moeder hechter werd, werd het contact telkens voor enkele maanden stopgezet waarna de band minder werd. De moeder moest telkens een nieuwe band met [minderjarige] opbouwen. Dit gebeurt nu nog steeds. De moeder vindt het dan ook logisch dat [minderjarige] niet meer begrijpt wie haar moeder is. Verder wil de moeder meer contact met [minderjarige] en ook contact bij haar thuis. Zij wil dat [minderjarige] – net als haar zus – blijft logeren bij [tante]. De moeder wil immers een band opbouwen met haar dochters. Daarnaast staat de ADHD van de moeder haar niet in de weg om beide kinderen aandacht te geven en in hun emotionele behoeften te voorzien. In november 2022 tot medio januari 2023 heeft de moeder de kinderen wel minder gezien, omdat zij ervoor heeft gekozen om haar financiële situatie stabiel te laten zijn.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
De kinderrechter constateert dat volgens de basisregistratie personen de moeder en [minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Wettelijk kader
5.4.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 en artikel 1:265b lid 1 BW. Zij zal het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de volledige duur zoals verzocht toewijzen te weten met ingang van 20 oktober 2023 en tot 20 oktober 2024. Ook zal de kinderrechter het verzoek tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor de duur zoals verzocht toewijzen met ingang van 20 oktober 2023 en tot 20 oktober 2024.
De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.7.
De kinderrechter merkt allereerst op dat aan de verlengingsverzoeken van de GI het door de GI genomen perspectiefbesluit van november 2022 ten grondslag ligt, welk besluit de GI heeft genomen naar aanleiding van de resultaten van het perspectiefonderzoek van [jeugdhulp]. Uit het perspectiefonderzoek volgt – kort gezegd – dat [jeugdhulp] gemotiveerd aan de GI adviseert om te beslissen dat [minderjarige] niet bij de moeder opgroeit.
5.8
In dat kader overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] sinds december 2019 in het huidige pleeggezin verblijft. [minderjarige] was toen negen maanden oud. [minderjarige] ontwikkelt zich op dit moment leeftijdsadequaat en heeft een gezonde hechting aan de pleegouders ontwikkeld. De pleegouders zijn dan ook belangrijke hechtingsfiguren voor [minderjarige]. Doordat [minderjarige] in het pleeggezin verblijft, is zij veilig en kan zij zich goed ontwikkelen. Desondanks zijn er ook zorgen over [minderjarige]. Met name in het contact met de moeder. [minderjarige] is een geruime tijd het contact met de moeder tijdens de bezoeken niet aangegaan. Ook herkende [minderjarige] de moeder in het begin niet. Uit het perspectiefonderzoek van [jeugdhulp] volgt dat [minderjarige] nu steeds meer het contact met de moeder aangaat en meer op haar gemak lijkt te zijn in het bijzijn van de moeder. Desondanks wijst [minderjarige] de moeder tijdens een bezoekmoment vaak af. Bijvoorbeeld als de moeder een kus of knuffel wil. [minderjarige] draait dan haar hoofd weg of duwt de moeder weg. Ook verbreekt [minderjarige] direct het contact met de moeder en gaat zij in contact met de pleegouders op het moment dat zij de pleegouders ziet. [minderjarige] lijkt in de basis uit te gaan van een ouder-kindrelatie met de pleegouders.
5.9
Gelet op het bovenstaande en daarbij ook de aanvaardbare termijn meegewogen,
vindt de kinderrechter het belangrijk dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over haar perspectief. Anders dan door en namens de moeder naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. Dat de GI niet meer zal inzetten op de terugthuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder kan de kinderrechter dan ook begrijpen. Daarbij heeft de kinderrechter betrokken de inschatting van [jeugdhulp] dat het verlies van een terugthuisplaatsing van [minderjarige] groter is dan de winst van terugthuisplaatsing van [minderjarige].
5.1
In dat kader merkt de kinderrechter op dat er meer nodig is voor de moeder om
de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] te dragen dan het op orde hebben van de praktische zaken zoals een woning en inkomsten. Dat de moeder sinds 4 oktober 2023 een huurwoning heeft, vindt de kinderrechter een positieve ontwikkeling. Tegelijkertijd merkt zij op dat deze ontwikkeling nog erg pril is. Zeker nu de moeder de afgelopen vier jaar (in ieder geval sinds december 2019) geen stabiele woonsituatie heeft gehad en veelal in antikraakwoningen heeft verbleven. Verder heeft de advocaat van de moeder aangevoerd dat de moeder stabiele inkomsten op basis van een dienstbetrekking heeft. Het is de kinderrechter echter gebleken dat de moeder momenteel een nulurencontract heeft.
5.11
Naast het op orde hebben van de praktische zaken vindt de kinderrechter het belangrijk dat de moeder fysiek en emotioneel beschikbaar is voor [minderjarige], dat zij kan aansluiten bij haar ontwikkelingsbehoeften, dat de moeder de basale zorg voor [minderjarige] kan dragen en over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om structuur, stabiliteit en (basis)veiligheid aan [minderjarige] te bieden. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de kinderrechter vast dat de moeder de afgelopen jaren op deze gebieden onvoldoende verbetering heeft laten zien. De moeder is niet altijd fysiek en emotioneel beschikbaar (geweest). Zo heeft de moeder geregeld de bezoeken met [minderjarige] afgezegd of komt zij te laat. Tijdens de bezoeken lukt het de moeder niet altijd om haar aandacht tussen [minderjarige] en haar zus te verdelen. Daarnaast is de moeder impulsief en snel afgeleid als er iets (onverwachts) gebeurd, waarna zij uit contact met [minderjarige] treedt. Dit maakt dat de veiligheid van [minderjarige] niet altijd is gewaarborgd. Verder stelt de kinderrechter vast dat het de moeder onvoldoende lukt om haar leven te plannen en te structureren. De GI heeft aangegeven dat de moeder zodanig intensieve hulpverlening nodig heeft dat er bijna iemand in huis moet zijn die beschikbaar is voor [minderjarige] en haar zus als zij terugkeren naar huis. De moeder lijkt niet te (kunnen) overzien wat een terugthuisplaatsing van [minderjarige] voor haar zal betekenen en welke zorg daarbij komt kijken. Zij erkent de zorgen ook onvoldoende. De kinderrechter ziet dit niet als onwil, maar als onvermogen.
5.12
Dat de moeder binnen de aanvaardbare termijn nog over deze opvoedvaardigheden
zal gaan beschikken, vindt de kinderrechter niet aannemelijk. Juist nu diverse hulpverlening is aangeboden met als doel om de opvoedvaardigheden van de moeder te verbeteren, maar dit onvoldoende van de grond is gekomen. Voor oktober 2021 was in het vrijwillig kader al hulpverlening van o.a. [jeugdhulp] betrokken. De kinderrechter stelt vast dat het de moeder onvoldoende lukt om aan de hulpverlening prioriteit te geven. Als de hulpverlening wordt aangeboden, dan lukt het de moeder niet om deze aan te pakken. Zo is de moeder vanwege het werk (zo goed als) alleen in het weekend beschikbaar en heeft zij de hulpverlening van bijvoorbeeld NIKA vanwege onrust op het werk voor zich uitgeschoven.
5.13
Gelet op het bovenstaande en daarbij betrekkende dat de Raad voor de
Kinderbescherming blijkens zijn advies van 17 augustus 2023 instemt met voortzetting van de maatregelen, is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin worden verlengd. Hierbij heeft de kinderrechter ook in aanmerking genomen dat [minderjarige] goede ontwikkelkansen in het pleeggezin heeft en dat het pleeggezin perspectiefbiedend is voor [minderjarige].
5.14
De kinderrechter verwacht van de moeder dat zij blijft samenwerken met de GI en de
hulpverlening. Aan de GI geeft de kinderrechter de opdracht om regie te blijven voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te blijven bewaken. De inzet van Words & Pictures dient te worden voortgezet, zodat [minderjarige] de familiebanden beter leert te begrijpen. Verder vindt de kinderrechter het belangrijk dat de ontwikkeling van [minderjarige] zal blijven worden gemonitord om te kijken of [minderjarige] (op termijn) individuele hulpverlening nodig heeft.
Ten overvloede geeft de kinderrechter nog aan de GI mee dat door en namens de moeder tijdens de mondelinge behandeling nadrukkelijk is aangegeven dat de moeder meer contactmomenten met [minderjarige] wil, waaronder ook contactmomenten met [minderjarige] in haar nieuwe woning. De kinderrechter vindt dit een begrijpelijke wens van de moeder. Zij geeft daarom aan de GI mee om te onderzoeken of een uitbreiding van de contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder te realiseren is en dit te bewerkstelligen als het mogelijk is.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.15
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor
de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.16
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 20 oktober 2023 en tot
20 oktober 2024;
6.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang
van 20 oktober 2023 en tot 20 oktober 2024;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vork, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.