ECLI:NL:RBZWB:2023:7268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/408130 / JE RK 23-579
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het belang van de minderjarige met betrekking tot omgangsregeling tussen moeder en kind

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1]. De zaak werd behandeld in het kader van het personen- en familierecht, waarbij de kinderrechter de belangen van de minderjarige vooropstelde. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en haar moeder te beëindigen, omdat er al anderhalf tot twee jaar geen contact meer was geweest. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het volledig stopzetten van de omgang een verkeerd signaal zou zijn voor de minderjarige. Daarom is besloten dat [minderjarige 1] en haar moeder gerechtigd zijn tot contact, waarbij zij in onderling overleg afspraken kunnen maken.

De kinderrechter heeft de procedure met gesloten deuren behandeld, waarbij de vader, een vertegenwoordigster van de GI en de minderjarige zelf aanwezig waren. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], die onder toezicht staat sinds 10 oktober 2017. De kinderrechter heeft de ontwikkelingen rondom de ondertoezichtstelling en het ouderschapsplan van de ouders in overweging genomen. Ondanks de positieve stappen die zijn gezet, zoals het opstellen van een borgingsplan en een ouderschapsplan, blijft de situatie zorgelijk. De samenwerking tussen de ouders is problematisch en er zijn nog open eindjes met betrekking tot de zorg voor de minderjarige.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de GI en de vader aangeraden om een neutrale vertrouwenspersoon voor [minderjarige 1] aan te stellen, om haar te ondersteunen in deze moeilijke situatie. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/408130 / JE RK 23-579
Datum uitspraak: 30 juni 2023
beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken
in de zaak van

JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Roosendaal, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 31 maart 2023 ontvangen verzoekschrift van de GI met bijlagen;
- het e-mailbericht van 5 juni 2023 van de vader met bijlagen;
- het e-mailbericht van 21 juni 2023 van de vader;
- de brief van 26 juni 2023 van de moeder.
Op 30 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
[minderjarige 1] heeft een brief geschreven aan de kinderrechter.

De feiten

De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] staat ingeschreven bij haar vader en verblijft bij haar vader.
Bij beschikking van 10 oktober 2017 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 10 juli 2023.
Bij beschikking van 3 september 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de [minderjarige 1] haar hoofdverblijf heeft bij de vader (en dat [minderjarige 2] , het zusje van [minderjarige 1] , haar hoofdverblijf heeft bij de moeder). Daarnaast is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken ten aanzien van [minderjarige 1] bepaald dat de vrouw en [minderjarige 1] gerechtigd zijn tot het hebben van contact gedurende één middag per twee weken bij [psychotherapeut] , waarbij een uitbreiding van die contacten, voor wat betreft de frequentie, duur en locatie bepaald wordt door de GI.

Het verzoek

De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g lid BW de verdeling van de zorg- en opvoedtaken als volgt te wijzigen: om tussen [minderjarige 1] en haar moeder geen omgangsregeling vast te stellen. De GI verzoekt daarnaast de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

Namens de GI is aangegeven dat zij voornemens is om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] (en haar zusje [minderjarige 2] ) te beëindigen. Daartoe is door de GI een borgingsplan opgesteld. Zij heeft dit plan recent ter toetsing aan de Raad voor de Kinderbescherming voorgelegd. Er is garantie dat de reeds ingezette hulpverlening in het vrijwillige kader zal blijven doorlopen. Verder heeft de GI in samenspraak met beide ouders een ouderschapsplan gemaakt. Dit plan bevat alle afspraken die de ouders samen in aanwezigheid van de GI hebben gemaakt. Het ouderschapsplan is zo goed als rondgekomen, behalve dan dat de ouders het ouderschapsplan niet hebben ondertekend. Er zijn verder nog wat open eindjes met betrekking tot de vakanties en het verlenen van toestemming op bepaalde gebieden, zoals de schoolkeuze. Dit laatste onderwerp hebben de ouders geparkeerd en willen zij komend jaar gaan bekijken. Tussen [minderjarige 1] en de moeder is er nu anderhalf tot twee jaar geen omgang meer geweest. De GI heeft met [minderjarige 1] gesproken over het contact met haar moeder en, zoals besproken tijdens de vorige mondelinge behandeling, aan haar voorgelegd wat zij ervan zou vinden om haar moeder eenmaal per vier weken te zien en bijvoorbeeld een ijsje te gaan eten. [minderjarige 1] wil echter helemaal geen omgang. De GI vindt het belangrijk om [minderjarige 1] nu in haar wens te volgen en vast te leggen dat er geen omgangsregeling geldt. De GI verwacht dat dit zowel [minderjarige 1] als de moeder rust gaat geven. Als er een moment komt dat [minderjarige 1] wel weer contact met haar moeder wil, dan weet ze bij wie ze daarvoor terecht kan. De GI heeft er vertrouwen in dat [minderjarige 1] haar weg daarin weet te vinden.
De moeder heeft in haar brief meegedeeld geen vertrouwen te hebben in het verdere verloop van de procedure en de benodigde samenwerking met de vader. Zij benadrukt dat er naar haar mening veel fouten in de rapportage staan.
De vader herkent het beeld dat door de GI is geschetst. Ten aanzien van [minderjarige 2] hebben partijen een co-ouderschapsregeling waarbij [minderjarige 2] week op/week af bij de vader en de moeder verblijft. Volgens de vader loopt deze regeling goed. De samenwerking tussen de ouders verloopt hier en daar nog wel moeizaam. Er zijn afspraken gemaakt en vastgelegd in een ouderschapsplan, maar toch worden die niet altijd nagekomen. De vader noemt als voorbeeld dat het de moeder kennelijk niet lukt om met [minderjarige 2] een prik te gaan halen om op vakantie te kunnen gaan naar Turkije.
Namens de Raad is naar voren gebracht dat tijdens de vorige mondelinge behandeling heel duidelijk is gesproken over welke stappen er dienden te worden gezet om de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] (en [minderjarige 2] ) te kunnen afsluiten. Tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling heeft de Raad intern navraag gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot het toetsingsverzoek. Mits alle benodigde documenten door de Raad van de GI zijn ontvangen, zal op 3 juli 2023 door de Raad een toetsing plaatsvinden van het verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na 10 juli 2023 niet meer te verlengen. Als dan blijkt dat de situatie ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is zoals door de GI nu wordt geschetst, dan kan de Raad zich voorstellen dat positief zal worden geadviseerd ten aanzien van het voornemen van de GI om de ondertoezichtstelling niet te verlengen. Indien de documenten echter niet compleet blijken te zijn, dan is het voor de Raad niet meer haalbaar voor tijdig voor afloop van de ondertoezichtstelling aan te geven wat hij vindt van het voorstel van de GI om de ondertoezichtstelling niet meer te verlengen. In dat geval zal de Raad overgaan tot het indienen van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één maand.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265g Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. .Op het verzoek van, onder andere, de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.. Zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, geldt op grond van het derde lid van artikel 1:265g BW de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 253a, tweede lid, onder a, dan wel artikel 377a, tweede lid BW.
Tijdens de vorige mondelinge behandeling heeft de kinderrechter aangegeven dat toegewerkt moet worden naar een beëindiging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] (en [minderjarige 2] ). Omdat echter op dat moment de ondertoezichtstelling nog niet kon worden beëindigd, is destijds met de GI en de ouders besproken wat er nodig is voor een warme overdracht naar het vrijwillige kader. De kinderrechter stelt vast dat er inmiddels een borgingsplan ligt en dat er op korte termijn een toetsing door de Raad voor de Kinderbescherming zal plaatsvinden. Daarnaast is gebleken dat de ouders heel ver zijn gekomen met het opstellen van een ouderschapsplan. De kinderrechter vindt dit positieve ontwikkelingen. Tegelijkertijd wil de kinderrechter wel benoemen dat hij, ondanks deze ontwikkelingen, de situatie van de kinderen nog steeds zorgelijk vindt. De samenwerking tussen de ouders is op onderdelen immers nog steeds problematisch.
Ten aanzien van het contact tussen [minderjarige 1] en haar moeder constateert de kinderrechter dat de inspanningen van de GI in de afgelopen periode er niet toe hebben geleid dat [minderjarige 1] ruimte is gaan voelen om weer eens iets met de moeder te ondernemen. [minderjarige 1] houdt het contact met haar moeder al geruime tijd volledig af en er is gelet op de opstelling van [minderjarige 1] binnen afzienbare tijd geen verandering daarin te verwachten. Dit leidt ertoe dat de kinderrechter zal meegaan in de wens van [minderjarige 1] en het verzoek van de GI om over te gaan tot wijziging van de eerder vastgelegde contactregeling. Die regeling is immers al geruime tijd niet meer aan de orde. De kinderrechter vindt het richting [minderjarige 1] een verkeerd signaal om vast te leggen dat er helemaal geen omgang tussen haar en haar moeder zal zijn. Ondanks dat [minderjarige 1] dat op dit moment zelf niet wil, blijft zij het wettelijk recht houden op omgang met haar moeder. De kinderrechter zal daarom vastleggen dat [minderjarige 1] en de moeder gerechtigd zijn tot het hebben van omgang in het kader van de zorgregeling, in onderling overleg tussen de moeder en [minderjarige 1] samen af te spreken.
De kinderrechter wil de GI en de vader nog in overweging geven om te kijken of het verstandig is om voor [minderjarige 1] iemand aan te stellen die buiten de hele scheidingsproblematiek als neutrale, verstandige persoon bij [minderjarige 1] betrokken kan zijn. Het is belangrijk dat diegene geen (directe) betrokkenheid heeft met de vader, de moeder of de GI. De kinderrechter denkt dan aan een buddy of mentor voor [minderjarige 1] , als het maar een persoon is die zij vertrouwt, aan wie zij de vragen die zij heeft kan stellen en bij wie zij de ruimte krijgt om een eigen beeld van de situatie te vormen. De vertrouwenspersoon die op dit moment bij [minderjarige 1] betrokken is, vindt de kinderrechter niet de daarvoor aangewezen persoon. De betrokkenheid van deze vertrouwenspersoon geeft weinig blijk van onpartijdigheid en is niet constructief.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijzigt de bij beschikking van 3 september 2021 vastgestelde zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] als volgt:
stelt vast dat [minderjarige 1] en de moeder gerechtigd zijn tot hebben van omgang in het kader van de zorgregeling, in onderling overleg tussen de moeder en [minderjarige 1] samen af te spreken;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Lavrijssen, griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 17 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.