Uitspraak
[rechthebbende01],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft eiser, [eiser01], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [rechthebbende01], die onder bewind is gesteld. Eiser heeft in het verleden een geldlening van € 22.000,00 verstrekt aan gedaagde, die in oktober 2022 is gestopt met terugbetalen. Na de dagvaarding is gedaagde onder bewind gekomen en is de bewindvoerder als formele procespartij aangemerkt. De bewindvoerder heeft de vordering van eiser erkend door deze op de schuldenlijst te plaatsen in het kader van schuldhulpverlening, maar heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser toewijsbaar is, omdat de bewindvoerder geen verweer heeft gevoerd en de vordering op de schuldenlijst is geplaatst. De kantonrechter heeft de hoofdsom van € 18.427,50, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.160,73 en de wettelijke rente tot en met 1 december 2022 van € 3.844,03 toegewezen, met een totaalbedrag van € 23.432,26. Daarnaast is de bewindvoerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.013,67.
De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de bewindvoerder is verplicht om de proceskosten binnen veertien dagen na aanschrijving te betalen. Indien de bewindvoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet, is hij ook verantwoordelijk voor de kosten van betekening.