ECLI:NL:RBZWB:2023:7323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/405841 / HA ZA 23-55 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling erfdeel in nalatenschap met betrekking tot buitenlandse en Nederlandse vermogens

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de vaststelling van het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van haar overleden moeder, erflaatster. De procedure volgde op een tussenvonnis van 29 maart 2023 en een mondelinge behandeling op 25 juli 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflaatster en erflater in gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat erflaatster bij testament een ouderlijke boedelverdeling heeft toegepast. Dit resulteerde in een vordering van [eiseres] op erflater ter hoogte van haar erfdeel, met een niet-samengestelde rente van 8% die pas opeisbaar is na het overlijden van erflater.

De rechtbank heeft de omvang van de nalatenschap vastgesteld op basis van de door [eiseres] overgelegde stukken, waaronder een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst die het gemiddelde buitenlandse vermogen van erflater en erflaatster in 2006 documenteert. [gedaagde] betwistte de juistheid van deze bedragen en voerde aan dat erflater en [eiseres] in 2015 overeenstemming hadden bereikt over de afkoop van het erfdeel. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was voor deze afkoop en dat [eiseres] recht had op haar erfdeel, dat is vastgesteld op € 398.573,25, vermeerderd met rente.

De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het vastgestelde erfdeel aan [eiseres], met inachtneming van reeds gedane betalingen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. van 't Nedereind.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/405841 / HA ZA 23-55
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres,
advocaat voorheen mr. S.P. Bolweg, thans mr. S.A. Merhottein,
tegen
[gedaagde]in privé en in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van wijlen de heer [erflater],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. M.C.G. Voogt.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 maart 2023 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte overlegging nadere productie van [eiseres] met productie 8,
  • de akte overleggen nadere productie van [gedaagde] met productie 5,
  • de mondelinge behandeling op 25 juli 2023 en de bij die gelegenheid door [eiseres] overgelegde spreekaantekeningen en de door [gedaagde] overgelegde spreekaantekeningen en een productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de dochter van mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) en de heer [erflater] (hierna: erflater). Erflaatster en erflater zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Erflaatster is op [overlijdensdatum] overleden. Erflaatster heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt en de ouderlijke boedelverdeling van toepassing verklaard, waarbij alle goederen en schulden zijn toebedeeld aan erflater en [eiseres] een vordering op erflater heeft verkregen ter hoogte van haar erfdeel. Bepaald is dat over de vordering een niet-samengestelde rente van 8% is verschuldigd, dat het erfdeel en de rente pas opeisbaar zijn bij – onder meer – het overlijden van erflater en dat eventuele betalingen door erflater aan [eiseres] in de eerste plaats in mindering strekken op de verschuldigde hoofdsom.
2.3.
Erflater heeft, buiten medeweten van [eiseres], met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster aangifte voor de erfbelasting gedaan. Hierin heeft erflater een huwelijksvermogen van € 430.497,00 vermeld en is het erfdeel van [eiseres] bepaald op € 105.333,00.
2.4.
Op 24, 25 en 28 september 2015 heeft erflater in totaal een bedrag van € 105.333,00 aan [eiseres] overgemaakt.
2.5.
In het jaar 2017 heeft erflater gebruik gemaakt van de zogeheten inkeerregeling voor buitenlands vermogen van de belastingdienst. Erflater en [gedaagde] hebben met de belastingdienst een ‘vaststellingsovereenkomst vrijwillige verbetering’ gesloten. Onderdeel van de vaststellingsovereenkomst is een opgave van het gemiddelde buitenlandse vermogen van erflater in de periode 2003 tot en met 2014. Hierop staat vermeld dat het gemiddelde buitenlandse vermogen van erflater en erflaatster in 2006 (het jaar van overlijden van erflaatster) € 1.163.796,00 bedroeg.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van erflaatster vast te stellen;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het onder I. vast te stellen erfdeel inclusief de daarover tot en met de dag der algehele voldoening verschuldigde enkelvoudige 8% rente, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] stelt dat zij recht heeft op haar erfdeel in de nalatenschap van erflaatster en dat haar erfdeel € 398.573,25 bedraagt. [eiseres] stelt daartoe dat het huwelijksvermogen in 2006 € 1.594.293,00 (€ 1.163.796,00 aan buitenlands vermogen en € 430.497,00 aan Nederlands vermogen) bedroeg. Dit betekent dat de omvang van de nalatenschap van erflaatster € 797.146,50 (1/2 van € 1.594.293,00) is en haar erfdeel € 398.573,25 (1/2 van € 797.146,50). [eiseres] stelt dat over haar erfdeel een niet-samengestelde rente van 8% vanaf [overlijdensdatum] is verschuldigd. De rente vanaf [overlijdensdatum] tot en met de datum uitbetaling door erflater in september 2015 bedraagt € 299.901,80. Vanaf 28 september 2015 bedraagt de hoofdsom exclusief rente € 293.240,25 (€ 398.573,25 minus € 105.333,00). De rente vanaf 28 september 2015 tot en met 1 januari 2023 bedraagt € 170.384,64. De totale vordering inclusief rente tot en met 1 januari 2023 bedraagt derhalve € 763.526,69.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat er in 2006 buitenlands vermogen was en zij betwist de omvang van dit vermogen. [gedaagde] voert aan dat er geen vordering meer is, dat [eiseres] haar rechten heeft verwerkt en in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt indien zij aanspraak maakt op betaling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

omvang nalatenschap erflaatster

4.1.
[eiseres] stelt dat in 2006 het huwelijksvermogen € 1.594.293,00 (€ 1.163.796,00 aan buitenlands vermogen en € 430.497,00 aan Nederlands vermogen) bedroeg en dat de helft hiervan, te weten € 797.146,50, de nalatenschap van erflaatster betreft. Ter onderbouwing van haar stelling beroept [eiseres] zich op de door haar als productie 7 overgelegde ‘vaststellingsovereenkomst vrijwillige verbetering’ tussen erflater en de belastingdienst. Onderdeel van de vaststellingsovereenkomst is de opgave van het gemiddelde buitenlandse vermogen in de periode 2003 tot en met 2014. Uit deze opgave blijkt dat het gemiddelde buitenlandse vermogen van erflater en erflaatster in 2006, het jaar dat erflaatster is overleden, € 1.163.796,00 bedroeg.
4.2.
[gedaagde] betwist dat er in 2006 buitenlands vermogen was. Zij voert aan dat de vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst onvoldoende bewijst dat er in 2006 een bedrag van € 1.163.796,00 aan buitenlands vermogen was omdat die vaststellingsovereenkomst een ander doel diende, namelijk een fiscaal doel. De in de opgave genoemde bedragen zijn geen realistische bedragen om van uit te gaan. Erflater kon ten tijde van zijn leven niet vrijelijk over zijn vermogen in het buitenland beschikken. In 2006 hadden erflater en erflaatster beiden geen bedrag kunnen overmaken of innen dat gelijk stond aan de bedragen in de opgave. Ook over die bedragen had erflaatster moeten inkeren, rekening houdende met de daarmee gepaard gaande fiscale consequenties en boetes. Het is bovendien nog maar de vraag of het destijds überhaupt mogelijk was om dergelijke grote bedragen over te maken naar een Nederlandse bankrekening zonder daarover de fiscale consequenties te dragen.
4.3.
Vaststaat dat erflater met de belastingdienst een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten waarvan de opgave van het gemiddelde buitenlandse vermogen in 2006 onderdeel is. Deze vaststellingsovereenkomst is ook door [gedaagde] ondertekend. Dat de vaststellingsovereenkomst een ander (fiscaal) doel diende, betekent niet dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en van de bijbehorende opgave niet juist is. Het ligt op de weg van [gedaagde] om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit de onjuistheid blijkt. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. Dat er in 2006 mogelijk nog niet over het (gehele) buitenlandse vermogen kon worden beschikt is geen reden om dit vermogen bij de vaststelling van de waarde van de nalatenschap buiten beschouwing te laten. Onder de waarde van de goederen van de nalatenschap van erflaatster wordt namelijk verstaan de waarde op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflaatster (artikel 4:6 BW). Dit betekent verder dat de rechtbank bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap geen rekening zal houden met boetes en fiscale consequenties vanwege de inkering in 2017. Vaststaat immers dat er op het moment van overlijden van erflaatster niet was ingekeerd. Boetes en fiscale consequenties waren toen dus niet aan de orde.
Dit betekent dat het verweer van [gedaagde] als onvoldoende feitelijk onderbouwd wordt verworpen, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.4.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het huwelijksvermogen in 2006 € 1.594.293,00 (€ 1.163.796,00 aan buitenlands vermogen en € 430.497,00 aan Nederlands vermogen) bedroeg en dat de helft hiervan, te weten € 797.146,50, de nalatenschap van erflaatster betreft. Het erfdeel van [eiseres] bedraagt dan € 398.573,25.
afkoop erfdeel
4.5.
[gedaagde] voert aan dat de vordering van [eiseres] niet meer bestaat omdat erflater en [eiseres] in 2015 overeenstemming hebben bereikt over de afkoop van het erfdeel en de afkoop ook heeft plaatsgevonden. [gedaagde] voert daartoe het volgende aan. Het was de bedoeling van erflater om het volledige kindsdeel af te lossen. Uit de aangifte erfbelasting blijkt dat dat het erfdeel van [eiseres] is bepaald op € 105.333,00. Kandidaat-notaris mr. [naam] heeft bij brief van 1 juni 2015 het erfdeel ook op dit bedrag berekend en daarnaast de testamentaire (enkelvoudige) rente, waardoor de omvang van de hoofdsom inclusief rente op dat moment is vastgesteld op € 182.437,00. Er is een concept van de akte inzake van de uitbetaling van het erfdeel d.d. 4 november 2015 opgesteld. Voor [gedaagde] is het onbekend of de akte daadwerkelijk is gepasseerd. Het bedrag van € 105.333,00 is door erflater aan [eiseres] voldaan. Tijdens leven heeft erflater ook aan [gedaagde] meegedeeld dat zij zich geen zorgen hoefde te maken over het erfdeel van [eiseres] omdat dit reeds was afgekocht dan wel afgelost.
4.6.
[eiseres] betwist te hebben ingestemd met de afkoop van haar erfdeel, omdat het buitenlandse vermogen bij de bepaling van het erfdeel niet is meegenomen. Daarom is de concept akte ook nooit bij de notaris gepasseerd, aldus [eiseres].
4.7.
Het is aan [gedaagde] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de vordering niet meer bestaat. Dat het de bedoeling van erflater was om het volledige kindsdeel af te lossen, is niet voldoende. Nodig is dat er tussen erflater en [eiseres] overeenstemming bestond over de omvang van het door erflater te betalen bedrag. Dit geldt temeer nu het bedrag dat erflater heeft betaald (veel) minder is dan het verschuldigde erfdeel. Dat er overeenstemming was, is door [gedaagde] niet feitelijk onderbouwd. Integendeel op de mondelinge behandeling is door [gedaagde] verklaard dat [eiseres] het in 2015 helemaal niet eens was met de betaling door erflater en dat zij het geld niet van erflater wilde aannemen. [gedaagde] heeft haar verweer dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het verweer wordt daarom verworpen.
rechtsverwerking/redelijkheid en billijkheid
4.8.
[gedaagde] voert verder aan dat [eiseres] haar rechten heeft verwerkt. Zij stelt daartoe dat [eiseres] nooit heeft geprotesteerd tegen de uitbetaling door erflater, zodat zij het vertrouwen heeft gewekt dat zij akkoord is met het vastgestelde erfdeel. [gedaagde] stelt verder dat zij onredelijk zou worden benadeeld indien [eiseres] haar recht op betaling van haar erfdeel geldend maakt. Erflater is tijdens zijn leven onbedoeld slachtoffer geworden van criminele praktijken waardoor van het buitenlandse vermogen slechts nog een bedrag van € 98.057,02 over is. [eiseres] handelt volgens [gedaagde] in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien zij aanspraak maakt op haar erfdeel.
4.9.
[eiseres] betwist dat sprake is van rechtsverwerking en strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.10.
Vaste rechtspraak is dat van rechtsverwerking sprake kan zijn wanneer een rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht of de betrokken bevoegdheid. Het enkel verlopen van tijd waarin een partij heeft stilgezeten, is daarvoor onvoldoende.
Voor rechtsverwerking zijn bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij
a) bij de wederpartij gerechtvaardigd het vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij
b) diens positie onredelijk benadeeld of verzwaard zou worden ingeval het recht of de bevoegdheid alsnog zou worden uitgeoefend.
4.11.
Van die bijzondere omstandigheden is geen sprake. Vaststaat dat de vordering van [eiseres] pas opeisbaar is geworden op het moment dat erflater is overleden. Gelet hierop is het enkele feit dat [eiseres] niet heeft geprotesteerd tegen de betalingen door erflater, onvoldoende om bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen te wekken dat [eiseres] haar aanspraak op het kindsdeel niet meer geldend zal maken. [eiseres] was immers op het moment dat de betalingen werden verricht nog niet bevoegd haar erfdeel op te eisen.
4.12.
Feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [gedaagde] onredelijk zou worden benadeeld indien [eiseres] haar aanspraak geldend maakt, zijn gesteld noch gebleken.
[gedaagde] onderbouwt niet (met financiële gegevens en onderliggende stukken) dat de nalatenschap van erflater onvoldoende is om de vordering van [eiseres] te voldoen. [gedaagde] stelt evenmin dat zij zelf niet de financiële mogelijkheden heeft om het erfdeel van [eiseres] uit te keren. Voor [gedaagde] zal het een hard gelag zijn als zij de vordering van [eiseres] uit haar eigen vermogen moet voldoen, maar zover had het niet hoeven komen. De wet biedt immers de mogelijkheid om een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) te aanvaarden zodat [gedaagde] niet met haar eigen vermogen aansprakelijk is voor de schulden van de nalatenschap van erflater. Voor deze mogelijkheid heeft [gedaagde] echter niet gekozen en daarmee heeft zij het risico genomen persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de schuld van erflater aan [eiseres]. Het is dan ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [eiseres] aanspraak maakt op haar erfdeel.
Dat erflater onbedoeld slachtoffer is geworden van criminele praktijken waardoor van het buitenlandse vermogen slechts nog een bedrag van € 98.057,02 over zou zijn, is geen reden anders te oordelen.
conclusie
4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van erflaatster zal worden vastgesteld op € 398.573,25.
4.14.
[gedaagde] is in haar hoedanigheid van executeur en in privé gehouden het bedrag van € 398.573,25, te vermeerderen met de niet-samengestelde rente van 8% vanaf [overlijdensdatum], aan [eiseres] te voldoen. Vaststaat dat erflater in 2015 reeds een bedrag van in totaal € 105.333,00 heeft voldaan. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat er in 2016 ook nog een bedrag van in totaal € 51.865,00 aan rente door erflater aan [eiseres] is betaald. Deze betaalde bedragen dienen nog in mindering te strekken op het erfdeel, waarbij de betaalde rente (eerst) in mindering dient te strekken op de hoofdsom.
proceskosten
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van erflaatster vast op € 398.573,25 (driehonderdachtennegentigduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en vijfentwintig cent),
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na heden aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 398.573,25 te vermeerderen met de enkelvoudige rente van 8% vanaf [overlijdensdatum] tot en met de dag der algehele voldoening en te verminderen met de betalingen in september 2015 van in totaal € 105.333,00 en de rentebetalingen in 2016 van in totaal € 51.865,00 die op de hoofdsom in mindering strekken,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.