ECLI:NL:RBZWB:2023:7335

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413723 FA RK 23-4241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een zaak betreffende zorgregeling en alimentatie na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2023, zijn voorlopige voorzieningen aangevraagd door een man en een vrouw in het kader van hun echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. Ü. Ögüt, verzoekt om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en een zorgregeling voor hun minderjarige kind, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.R. Albicher, verzoekt om de toevertrouwing van de minderjarige aan haar en alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man recht heeft op het gebruik van de echtelijke woning en dat de minderjarige aan de vrouw wordt toevertrouwd. Tevens is er overeenstemming bereikt over een begeleide zorgregeling voor de omgang tussen de man en de minderjarige, uitgevoerd door een jeugdprofessional.

De rechtbank heeft ook de alimentatie voor zowel de minderjarige als de vrouw vastgesteld. De man is verplicht om een maandelijkse bijdrage van € 371,- voor de minderjarige en € 174,- voor de vrouw te betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van deze alimentatie vastgesteld op de datum van de beschikking. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is geen gewoon rechtsmiddel tegen deze beschikking mogelijk, behalve cassatie in het belang der wet. De zaak heeft internationale aspecten, aangezien de man ook de Turkse nationaliteit heeft, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij rechtsmacht heeft en naar Nederlands recht moet beslissen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/413723 FA RK 23-4241
datum uitspraak: 17 oktober 2023
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de man01],
wonende te [woonplaats01] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Ü. Ögüt,
en
[de vrouw01],
wonende te [woonplaats01] , maar verblijvende op een geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.J.R. Albicher.

1. Het procesverloop

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 13 september 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 27 september 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brieven van mr. Ögüt van 28 september 2023 en 2 oktober 2023, beide met bijlagen;
- de brief van mr. Albicher van 2 oktober 2023 met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 3 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.

2 De verzoeken

De man verzoekt, samengevat,
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door hem;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) met de [minderjarige01] ,
primair: iedere week van donderdag 18.30 uur tot en met zondag 18.30 uur,
subsidiair: iedere week van vrijdag 18.30 uur tot en met zondag 18.30 uur,
meer subsidiair: omgang onder begeleiding van de jeugdprofessional van jeugdloket [plaats01] of een ambulante hulpverlener, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling.
De vrouw verzoekt, samengevat,
- toevertrouwing van de minderjarige aan haar;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 551,= per maand (kinderbijdrage);
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor haar van € 236,= per maand (partnerbijdrage).

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum01] 2023 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum01] 2023 [minderjarige01] geboren. Op 8 juli 2023 is de samenwoning van partijen beëindigd.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de man naast de Nederlandse nationaliteit ook de Turkse nationaliteit heeft, heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft die ambtshalve beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt en dat zij naar Nederlands recht dient te beslissen op de verzoeken.
Uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
4.2.
Het verzoek van de man betreffende het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres01] te [plaats01] ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
Toevertrouwing van de [minderjarige01]
4.3.
Het verzoek van de vrouw betreffende de toevertrouwing van de minderjarige aan haar ligt als op de wet gegrond en, naar aanleiding van de toelichting van de vrouw op de mondelinge behandeling, niet weersproken voor toewijzing gereed. De rechtbank acht deze beslissing in het belang van de minderjarige.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.4.
Het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling is op de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de raad, uitvoerig besproken. Daarbij heeft de vrouw een toelichting gegeven op haar huidige situatie. Zij verblijft, samen met [minderjarige01] , op een voor de man geheime locatie en wordt behandeld voor haar psychische klachten. De man heeft een contactverbod opgelegd gekregen met de vrouw tot 10 oktober 2023. Ook de man heeft zijn standpunt nader toegelicht. Hij heeft [minderjarige01] sinds 8 juli 2023 niet meer gezien. Ook heeft hij contact gelegd met een psycholoog voor zijn eigen behandeling. Hij legt zich neer bij de wens van de vrouw om hun relatie te beëindigen.
4.5.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden over een begeleide zorgregeling, die uitgevoerd zal worden door de jeugdprofessional van het jeugdloket [plaats01] in het vrijwillig kader. De vertegenwoordiger van de raad heeft aangeboden om met de betreffende jeugdprofessional contact op te nemen om te bespreken hoe aan de zorgen van de vrouw, zoals op het gebied van de begeleiding van de overdracht en de veiligheid van zowel [minderjarige01] als zichzelf, door de jeugdprofessional zoveel mogelijk tegemoetgekomen kan worden.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het door de man meer subsidiair verzochte. Dit betekent dat op de andersluidende verzoeken niet meer hoeft te worden beslist te worden en deze zullen dan ook worden afgewezen.
Kinderbijdrage
4.7.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.8.
Partijen hebben in ieder geval over de periode februari 2023 tot juli 2023 met elkaar samengewoond, zodat de rechtbank voor het bepalen van de behoefte als uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) hanteert. Partijen zijn het erover eens dat kan worden uitgegaan van de jaaropgaven 2022, te weten € 53.489,= bruto van de man en € 41.033,= bruto van de vrouw. Tussen partijen is niet in geschil dat zij geen kindgebonden budget ontvingen.
4.9.
Uitgaande van het voorgaande becijfert de rechtbank het NBI van de man op € 3.246,= per maand en het NBI van de vrouw op € 2.946,= per maand. Het NBGI van partijen ten tijde van de samenleving komt dan op € 6.192,= per maand. Dit NBGI levert volgens de ‘Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ een behoefte van de minderjarige op van € 870,= per maand. Bij dat tabelbedrag is al rekening gehouden met de ontvangen kinderbijslag.
4.10.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de minderjarige becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig NBI, waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
4.11.
Voor de vaststelling van het NBI van de man is het volgende van belang. Volgens de vrouw dient te worden uitgegaan van de loonstrook van de man van september 2022 dan wel van zijn jaaropgave over 2022. Volgens de man dient te worden uitgegaan van zijn laatste salarisspecificaties, te weten € 3.068,= bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag en gemiddelde inkomsten uit overwerk over de maanden april tot en met augustus 2023. De rechtbank volgt het standpunt van de man, aangezien als hiervoor vermeld wordt uitgegaan van het actuele inkomen. Verder wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 2.929,= per maand.
4.12.
Volgens de man dient rekening te worden gehouden met de aflossing op een schuld. Hij heeft begin augustus 2023 een bedrag van € 5.000,= bij een familielid geleend en lost deze lening af met een bedrag van € 200,= per maand. Hij heeft verklaard dit geld nodig te hebben in verband met advocaatkosten, ook voor de strafrechtelijke procedure als gevolg van de aangifte van de vrouw. De vrouw betwist de noodzaak van deze lening. De rechtbank laat deze lening voor de berekening van de draagkracht van de man buiten beschouwing, gelet op de aard van de onderhavige procedure, waarin slechts tijdelijke ordemaatregelen worden getroffen en geen ruimte is voor een diepgaand onderzoek. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de noodzaak van de lening niet is aangetoond, gelet op de hoogte van het inkomen van de man.
4.13.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 612,= per maand.
4.14.
Voor de vaststelling van het NBI van de vrouw is het volgende van belang. Partijen zijn het erover eens dat uitgegaan kan worden van een inkomen van € 38.054,= bruto per jaar alsmede met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting), de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze procedure rekening te houden met het einde van het ouderschapsverlof en een mogelijk daarop volgende ziekmelding, nu de situatie van de vrouw ten aanzien van haar werk en ziekteverzuim op dit moment nog niet duidelijk is.
Met haar huidig inkomen komt de vrouw in aanmerking voor een kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop van € 4.871,= op jaarbasis. Hoewel de vrouw heeft aangegeven dit nog niet te ontvangen rekent de rechtbank hier wel mee, omdat op de mondelinge behandeling is verklaard dat de aanvraag ingediend zal worden zodra het echtscheidingsverzoek en de inschrijving op een ander adres geregeld zijn. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw dit op korte termijn zal regelen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank, evenals de man, het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 3.048,= per maand. Zoals op de mondelinge behandeling met partijen is besproken zal de rechtbank het woonbudget hanteren.
4.15.
De draagkracht van de vrouw is dan volgens de formule € 671,= per maand.
4.16.
De verdeling van de kosten van [minderjarige01] over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [minderjarige01] , oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 612 / € 1.283 x € 870 = € 415,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 671 / € 1.283 x € 870 = € 455,=
4.17.
Gelet op de bij deze beschikking overeengekomen zorgregeling is een zorgkorting van 5% van toepassing. Nu de behoefte van de minderjarige € 870,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 44,= per maand.
4.18.
Het aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 371,= per maand. De rechtbank stelt de ingangsdatum vast op de datum van deze beschikking.
Partnerbijdrage
4.19.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank ook de uitgangspunten neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.20.
Onder verwijzing naar overweging 4.9. is het NBGI van partijen € 6.192,= per maand. Rekening houdend met de kosten van de minderjarige van € 870,= per maand bedraagt het aandeel van de vrouw in genoemd netto gezinsinkomen de helft van het resterende bedrag van € 5.322,=, zijnde € 2.661,= per maand. Omdat het voeren van twee gescheiden huishoudens duurder is dan het leven in gezinsverband, wordt bij dit aandeel een percentage van 20 opgeteld, zodat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekent op € 3.193,= netto per maand.
4.21.
De behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage bedraagt, gelet op haar eigen NBI van € 2.642,= per maand, € 551,= netto per maand.
4.22.
Voor wat betreft het NBI van de man gaat de rechtbank uit van een bedrag van € 2.929,= per maand, zoals in rechtsoverweging 4.11. is vermeld. Er wordt geen rekening gehouden met de aflossing op een lening, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.12.
4.23.
Rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig om, naast voormelde kosten van de minderjarige, € 174,= bruto per maand te voldoen ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw.
4.24.
Om te kunnen vaststellen of de vrouw bij vaststelling van die onderhoudsbijdrage niet in een betere financiële positie wordt gebracht dan de man, dat wil zeggen niet meer vrij besteedbaar overhoudt dan de man, zullen op verzoek van de man de financiële omstandigheden van de vrouw en de man worden vergeleken.
4.25.
Voor wat betreft het NBI van de vrouw gaat de rechtbank uit van een bedrag van € 2.642,= per maand, zoals onder rechtsoverweging 4.21. is vermeld, en haar aandeel in de kosten van [minderjarige01] dat niet door het kindgebonden budget wordt gedekt.
4.26.
Vergelijking van de financiële omstandigheden, daarbij rekening houdend met alle fiscale gevolgen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat bij vaststelling van voornoemde bijdrage geen sprake is van de situatie dat de vrouw meer vrij besteedbaar overhoudt dan de man. De rechtbank stelt de ingangsdatum vast op de datum van deze beschikking. Dat brengt mee dat het verzoek van de vrouw in zoverre zal worden toegewezen.
4.27.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
4.28.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Ingevolge artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning gelegen aan de [adres01] , [postcode01] [plaats01] , en beveelt de vrouw die woning te verlaten en deze verder niet te betreden;
bepaalt dat aan de vrouw wordt toevertrouwd de [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2023;
bepaalt dat de man en genoemde minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, begeleid in het vrijwillig kader door de jeugdprofessional van het jeugdloket [plaats01] ;
bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage voor de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige met ingang van de datum van deze beschikking wordt vastgesteld op € 371,= (driehonderdeenenzeventig euro) per maand, aan de vrouw bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking wordt vastgesteld op € 174,= (honderdvierenzeventig euro) per maand, aan de vrouw bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
weigert het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van mr. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.