ECLI:NL:RBZWB:2023:7356

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413807 / JE RK 23-1610
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige met gezamenlijk gezag en contactverlies met de andere ouder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige01] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, vanwege ernstige bedreigingen in zijn ontwikkeling door het gebrek aan contact met de moeder, terwijl er gezamenlijk gezag is. De ouders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvoeding, maar er is geen communicatie of samenwerking tussen hen. De vader heeft [minderjarige01] sinds 12 mei 2023 bij zich, maar er is geen contact met de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige01] ernstig wordt bedreigd en dat er een noodzaak is voor hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van een jaar, met ingang van 11 oktober 2023, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De kinderrechter heeft vertrouwen in de hulpverlening om de nodige veranderingen te bewerkstelligen en het contact tussen [minderjarige01] en de moeder op een zorgvuldige wijze te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/413807 / JE RK 23-1610
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2022 in [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans te Breda,
[de vader01],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats02] ,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant in deze zaak aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Tilburg , hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift van de GI, met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 13 september 2023.
1.2.
Op 11 oktober 2023 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. Boelhouwer;
- mr. Nelemans, namens de moeder;
- een vertegenwoordigster namens de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters namens de GI.
1.3.
De moeder is niet in persoon bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Mr. Nelemans heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de moeder het te moeilijk vindt om hierbij aanwezig te zijn.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.2.
[minderjarige01] woont bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige01] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Namens de Raad is, samengevat, aangegeven dat [minderjarige01] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, omdat hij geen contact heeft met de moeder en er geen zicht is op herstel van dat contact, terwijl de moeder in het eerste levensjaar van [minderjarige01] juist zijn belangrijkste hechtingsfiguur was. Daarnaast is de moeder niet bereid en zijn beide ouders niet in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige01] weg te nemen en de noodzakelijk geachte hulpverlening te accepteren. De Raad concludeert naar aanleiding van het onderzoek dat de moeder [minderjarige01] niet wil en/of kan delen met de vader en dat zij om die reden het contact met [minderjarige01] niet wil herstellen. De vader stelt zich weliswaar positief op, maar in de huidige situatie lukt het hem niet om de zorgen over [minderjarige01] weg te nemen. De Raad vindt dat [minderjarige01] het recht heeft op twee ouders in zijn leven en dat dus alles op alles moet worden gezet om dat te bereiken. Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige01] , heeft hij bovendien nu nog de kans om op een positieve wijze verder op te groeien en om veilig, structureel en onbelast contact te hebben met zijn beide ouders. Echter, wanneer de moeder opnieuw betrokken raakt in het leven van [minderjarige01] , dan is het wel belangrijk dat zij betrokken blijft. Voorkomen moet worden dat [minderjarige01] opnieuw onduidelijkheid in het contact met de moeder ervaart.
4.2.
Namens en door de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij kan instemmen met een ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , maar dat hij zich wel afvraagt wat de meerwaarde daarvan zal zijn. De vader vindt namelijk dat [minderjarige01] twee betrokken ouders in zijn leven nodig heeft. Wanneer de moeder aangeeft dat zij graag een rol wil hebben in het leven van [minderjarige01] , dan staat de vader daarvoor open. Niettemin zal de vader, indien de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] wordt uitgesproken, meewerken aan de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en, daarmee samenhangend, met de noodzakelijk geachte hulpverlening. De vader vindt het ook belangrijk dat er aandacht zal zijn voor contact(herstel) tussen [minderjarige01] en zijn halfbroer en -zus [naam 1] en [naam 2] . [minderjarige01] verblijft sinds 12 mei 2023 bij de vader. Hoewel [minderjarige01] eerst moest wennen, gaat het volgens de vader nu goed met hem. [minderjarige01] eet en slaapt goed en hij maakt contact met anderen.
4.3.
Namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij instemt met een ondertoezichtstelling van [minderjarige01] . De moeder heeft een moeilijke periode achter de rug en voelt zich niet gehoord. Ondanks dat zij steeds heeft aangegeven dat de contactregeling tussen haar en [minderjarige01] niet haalbaar was in combinatie met de zorg voor haar andere twee kinderen, wilde de vader die regeling namelijk niet aanpassen. De moeder zag daarom geen andere mogelijkheid meer dan [minderjarige01] aan de vader over te dragen. De moeder betwist dat zij [minderjarige01] niet wilde delen met de vader, zoals in het raadsrapport staat vermeld. Zij wilde, in het belang van [minderjarige01] , niet langer aan hem trekken en daarnaast dat de ruzies tussen de ouders over [minderjarige01] zouden stoppen. De moeder is ervan overtuigd dat zij het beste heeft gedaan voor [minderjarige01] . Zij vindt het wel belangrijk dat [minderjarige01] weet dat zij veel van hem houdt. Zij hoopt dan ook alsnog een rol te kunnen vervullen in zijn leven, maar zij weet niet hoe zij dat moet bereiken. De moeder vindt daarom dat er in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt aan het vormgeven van haar ouderschap over [minderjarige01] .
4.4.
Namens de GI is, samengevat, aangegeven dat het belangrijk is dat [minderjarige01] onbelast en structureel contact heeft met zijn beide ouders. De GI vindt het dan ook goed om te horen dat de moeder instemt met de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en dat zij daaraan zal meewerken. Indien de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] zal worden uitgesproken, zal de GI in het kader van de uitvoering daarvan de regie voeren over de (in te zetten) hulpverlening en inzetten op het voorzichtig herintroduceren van de moeder in het leven van [minderjarige01] . Het provinciale team van de GI zal de zaak dan zo snel als mogelijk oppakken. Dat team zal starten met het voeren van gesprekken met de ouders, het opstellen van een plan van aanpak en het aanzoeken van passende hulpverlening. De GI kan niet aangeven binnen welke termijn er een vaste jeugdbeschermer vanuit de vestigingslocatie beschikbaar zal zijn die de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling op zich zal nemen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en uit wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat [minderjarige01] na zijn geboorte is opgegroeid bij de moeder en bij zijn halfbroer- en zus [naam 2] en [naam 1] . Op 12 mei 2023 heeft de moeder [minderjarige01] plotseling bij de vader gebracht, bij wie hij sindsdien opgroeit. In de periode dat [minderjarige01] bij de moeder verbleef, had hij nauwelijks contact met de vader. Vanaf het moment dat [minderjarige01] bij de vader verblijft, heeft hij geen contact meer gehad met de moeder, [naam 2] en [naam 1] . Daarnaast is er tussen de ouders geen sprake van onderlinge communicatie en samenwerking over [minderjarige01] , terwijl zij gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] . Belangrijke (gezags)beslissingen over [minderjarige01] , zoals het aanmelden op school, het aanvragen van een paspoort of medische beslissingen, moeten dus in goed onderling overleg tussen de ouders door hen gezamenlijk genomen worden. Gelet hierop wordt [minderjarige01] , naar het oordeel van de kinderrechter, ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd.
5.3.
Om bovengenoemde zorgen weg te nemen, is het van belang dat het contact tussen [minderjarige01] en de moeder op een zorgvuldige wijze wordt hersteld en dat de moeder vervolgens ook betrokken blijft in het leven van [minderjarige01] . Voorkomen moet worden dat [minderjarige01] opnieuw wordt geconfronteerd met het verlies van een ouder. Daarnaast zal er (op termijn) moeten worden ingezet op het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders. Gebleken is dat het de ouders op vrijwillige basis niet lukt om bovengenoemde zorgen weg te nemen en de noodzakelijk geachte hulpverlening in te zetten.
5.4.
De kinderrechter vindt het positief dat beide ouders hebben aangegeven dat zij graag willen dat het contact tussen de moeder en [minderjarige01] wordt hersteld en dat zij, met de inzet van hulpverlening, willen werken aan het herintroduceren van de moeder in het leven van [minderjarige01] en aan het op een goede wijze vormgeven van haar moederschap. De kinderrechter heeft er dan ook vertrouwen in dat het de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling zal lukken om de nodige veranderingen te bewerkstelligen. Wat dat betreft ziet de kinderrechter dus zeker meerwaarde bij het uitspreken van een ondertoezichtstelling over [minderjarige01] .
5.5.
Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige01] . Zij zal het verzoek daarom toewijzen en [minderjarige01] onder toezicht stellen van de GI voor de (verzochte) duur van een jaar, met ingang van 11 oktober 2023 tot 11 oktober 2024.
5.6.
De kinderrechter zal die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige01] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg met ingang van 11 oktober 2023 tot 11 oktober 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 25 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.