ECLI:NL:RBZWB:2023:7358

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
02-323074-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Triest
  • A. Hamburger
  • J. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijk geweld door minderjarige verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een geweldsincident op 9 december 2022 te Tilburg. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op een slachtoffer, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 9 oktober 2023 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, gebaseerd op getuigenverklaringen, videobeelden van het geweld en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging betwistte de opzet op de dood van het slachtoffer en stelde dat er geen sprake was van medeplegen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk geweld had gebruikt tegen het slachtoffer, dat resulteerde in een aanmerkelijke kans op overlijden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van een poging tot doodslag en heeft een jeugddetentie van 124 dagen opgelegd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 120 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-323074-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] te [plaats]
raadsvrouw mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 9 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
primair
op 9 december 2022 te Tilburg met een of meer anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair
op 9 december 2022 te Tilburg met een of meer anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer] en baseert zich daarbij op de aangifte, het in het dossier aanwezige filmpje van het geweld, het proces-verbaal van bevindingen met de beschrijving van de beelden en de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geweld gepleegd tegen [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd is geschopt en geslagen terwijl hij op de grond lag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van medeplegen van een poging tot doodslag. Verdachte had niet de bedoeling [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft door zijn handelen geen aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en verdachte heeft die kans ook niet bewust aanvaard. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt. Ook het gedrag van de medeverdachten is naar de uiterlijke verschijningsvorm niet gericht geweest op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] . Niet kan worden vastgesteld dat er met zodanige kracht of op zo’n kwetsbare plek is geschopt dat de kans op dodelijk letsel aanmerkelijk was. Gelet op de uitvoering van het delict en de omstandigheid dat er geen opzet was op de dood, kan van medeplegen van een poging tot doodslag geen sprake zijn.
Voor een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling is vereist opzet op een nauwe en bewuste samenwerking en opzet om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft tegen de zij en de rug van [slachtoffer] geslagen en geschopt en dus niet op een plek in de nabijheid van vitale organen, hetgeen in het algemeen niet resulteert in zwaar lichamelijk letsel. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was de gedraging van verdachte niet gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Er is dus geen sprake van opzet op zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Aangezien er geen sprake is van opzet op lichamelijk letsel, kan er ook geen sprake zijn van medeplegen.
De verdediging stelt dat uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en ook dat hij daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De verdediging meent dus dat de openlijke geweldpleging bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat er op 9 december 2022 te Tilburg een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij meermalen met kracht tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen zijn lichaam en hoofd geschopt en op zijn hoofd is gestampt, ook terwijl hij op de grond lag.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van [slachtoffer] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer] .
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , [slachtoffer] een “wijze les wilde leren” omdat [slachtoffer] [naam 1] , een 13-jarig meisje, zou hebben bedreigd. Na school zijn zij eerst met z’n allen gaan “chillen” in het park. Nadat [slachtoffer] verdachte iets vroeg over [naam 1] , is de stemming omgeslagen en heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] in zijn zij gestompt. Vervolgens is verdachte, toen [slachtoffer] na die stomp wegliep, met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] achter [slachtoffer] aangelopen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] eerst vastgepakt en meermalen met de vuist geslagen, waardoor [slachtoffer] op de grond beland. Toen [slachtoffer] op de grond lag, hebben verdachte en medeverdachten hem bij voortduring en van verschillende kanten geslagen en geschopt. [slachtoffer] lijkt een speelbal in het door drie daders op hem uitgeoefende geweld. Doordat [slachtoffer] van verschillende kanten werd geslagen en geschopt, kon hij zich niet afweren en had hij geen mogelijkheid om op te staan.
De rechtbank stelt, op grond van de beelden van het geweldsincident die beschreven staan in het dossier en de eigen waarneming van de bewegende beelden bij de voorbereiding, vast dat terwijl [slachtoffer] op de grond ligt hij door [medeverdachte 1] meermalen op zijn hoofd wordt gestampt en geschopt. Het stampen van boven naar beneden gebeurt met geschoeide voet en met kracht. Ook is te zien op de beelden dat één schop, ook gegeven door [medeverdachte 1] , tussen de armen van [slachtoffer] door gaat, waardoor [slachtoffer] wordt geraakt in het gezicht en zijn hoofd hierdoor achterover slaat. Ook verdachte schopt [slachtoffer] terwijl hij op de grond ligt meermalen ter hoogte van de nek en geeft een vuistslag op het hoofd. Ook wordt [slachtoffer] door [medeverdachte 2] zeven keer tegen het lijf (rug en kont) geschopt en één keer met de vuist in de zij geslagen. Het filmpje stopt op het moment dat te zien is dat verdachte vol uithaalt met zijn voet richting het hoofd en de nek van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat het geweld tegen [slachtoffer] een aanmerkelijke kans op diens overlijden opleverde. Zoals hiervoor is vastgesteld, is er tegen [slachtoffer] gedurende enige tijd door meerdere personen bij voortduring fors geweld uitgeoefend. Dit geweld bleef doorgaan, ook nadat [slachtoffer] op de grond belandde. De (vuist)slagen, schoppen en trappen kwamen van alle kanten. Ook is [slachtoffer] nadat hij op de grond lag meerdere keren tegen/op zijn hoofd geschopt/gestampt. Het is dit geheel aan geweldshandelingen dat, gelet op de aard, duur en intensiteit ervan, maakt dat de kans op overlijden aanmerkelijk is. Op het moment dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer] schoppen, ligt hij immers weerloos op de grond en kan hij zichzelf niet adequaat verdedigen. De harde trappen werden van dichtbij gegeven en de lichamen van de verdachten bewogen ook op het moment dat zij trapten, waaruit wordt afgeleid dat zij [slachtoffer] krachtig hebben getrapt. Eén van die trappen heeft [slachtoffer] op zijn voorhoofd geraakt en de hematomen op zijn hoofd, waaronder bij zijn oren, zijn naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de trappen. De slaap en de nek zijn kwetsbare delen van het hoofd en er is daar met schoenen tegenaan getrapt. Die handelingen waren van een dusdanige kracht en van zo dichtbij dat daarmee een aanmerkelijke kans ontstond dat de schedel van [slachtoffer] zou breken, dan wel zodanig beschadigd zou raken en dat dus letsel zou worden veroorzaakt waardoor hij zou komen te overlijden. De geweldshandelingen zijn daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden, de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat het letsel van [slachtoffer] beperkt is gebleven is niet aan hen te danken geweest.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte heeft gezamenlijk en welbewust met de medeverdachten de confrontatie gezocht met [slachtoffer] en heeft zelf ook fysiek geweld tegen [slachtoffer] gebruikt. Verdachte en medeverdachten hebben het voorafgaand aan het geweld erover gehad dat [slachtoffer] [naam 1] zou hebben bedreigd en dat zij hem “een wijze les” zouden leren. Toen [slachtoffer] aan verdachte een vraag stelde over [naam 1] was dat blijkbaar het startsein voor verdachten om los te gaan. [medeverdachte 1] gaf de eerste stomp en vervolgens hebben verdachte en de medeverdachten alle drie gelijktijdig en bij voortduring geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer] . Verdachte heeft een grote bijdrage geleverd aan dit geweld. [slachtoffer] verklaart daarover: “Ik kan niet precies vertellen wie wat gedaan heeft. Ik weet wel dat er drie personen tegen mij schopten, trapten, sloegen en stompten. Toen ik op grond lag heb ik [medeverdachte 1] en [verdachte] gezien die mij hebben mishandeld. Nadat ik meerdere keren was geschopt en geslagen hielden ze op. Ik hoorde dat [medeverdachte 1] tegen mij zei: "Meisjes bedreigen". Ik riep dat ik dat niet had gedaan. Vervolgens kreeg ik weer een harde trap tegen mijn hoofd van [medeverdachte 1] . Daarna hoorde ik [medeverdachte 1] nog een paar keer zeggen: "meisjes bedreigen" Ik heb steeds gezegd dat ik dat niet had gedaan. Iedere keer dat ik dat zei kreeg ik een harde trap van [medeverdachte 1] tegen mijn hoofd. Ik denk dat ik op die manier nog 5 tot 10 schoppen van [medeverdachte 1] tegen mijn hoofd heb gekregen. Op enig moment zei [medeverdachte 1] weer: "Meisjes bedreigen, ga je daar nu mee kappen". Ik heb toen ja gezegd om er vanaf te zijn. Daarna heeft [medeverdachte 1] nog 1 hele harde trap met zijn hak tegen mijn linkerzijde van mijn gezicht gegeven. Daarna ben ik even buiten bewustzijn geweest. Ik weet niet hoe lang ik buiten bewustzijn was, maar ik schat in dat dat 1 of 2 minuten zijn geweest. Toen ik weer bij kwam was er niemand meer bij mij waren ze allemaal weg.”
Uit de beelden die de rechtbank heeft gezien blijkt dat verdachten met z’n drieën zijn losgegaan op [slachtoffer] . Verdachte en [medeverdachte 1] aan de bovenkant en [medeverdachte 2] aan de onderkant. Verdachte is ook nadat [slachtoffer] op de grond lag doorgegaan met schoppen en slaan en heeft zich niet gedistantieerd van het geweld of iets gedaan om verder geweld te voorkomen. Ook nadat hij zag dat [slachtoffer] door [medeverdachte 1] tegen zijn hoofd werd getrapt en geslagen is verdachte niet gestopt. Hij heeft [slachtoffer] meerdere keren in de nekstreek geraakt. Waar hij hem raakte toen hij aan het eind van het filmpje nog eens vol uithaalde met zijn voet, is door de rechtbank niet vast te stellen. Nadien zijn verdachte en medeverdachten weggegaan, hebben zij [slachtoffer] op de grond achtergelaten en niet meer naar hem omgekeken.
Gelet op het vooropgezette plan en het daarop volgend handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust en nauw met de medeverdachten heeft samengewerkt en een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het potentieel dodelijke geweld heeft geleverd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 december 2022 te Tilburg, tezamen en in vereniging met meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen,
- op/tegen het gezicht heeft geslagen en gestompt en
- op/tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam heeft geslagen en getrapt en geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 124 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) geadviseerd en ter terechtzitting aangevuld. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie als de werkstraf niet of niet voldoende wordt uitgevoerd, op te leggen. Door de Raad is geadviseerd het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de dadelijke uitvoerbaarheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het advies van de Raad om een forse taakstraf met een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Gelet op de richtlijn voor openlijke geweldpleging verzoekt de verdediging een werkstraf van 60 uren op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging voert geen verweer tegen de door de Raad geadviseerde dadelijke uitvoerbaarheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag in vereniging. Uit de beelden van het geweld blijkt dat verdachte zich zeer agressief heeft gedragen. Hij heeft [slachtoffer] geschopt en geslagen, ook nadat [slachtoffer] op de grond was beland. [slachtoffer] was een speelbal van het op hem door verdachte en medeverdachten uitgeoefende geweld en toen hij gewond op de grond lag hebben ze verder niet meer naar hem omgekeken.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] niet ernstiger gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Hiervan is bij [slachtoffer] ook sprake, zoals blijkt uit de door hem ingediende vordering benadeelde partij. [slachtoffer] ervaart nog altijd ernstige angstklachten. Hij is op straat nog altijd bang dat hij wordt opgewacht door een groepje jongens. Dit is mede veroorzaakt door het handelen van verdachte en dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Rapport Raad voor de Kinderbescherming
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad van 3 oktober 2023 dat over verdachte is opgemaakt. De Raad geeft aan dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en de afspraken van de jeugdreclassering. Verdachte laat zien dat hij het anders wil gaan doen. De Raad ziet nog meerdere risicofactoren wanneer verdachte meer vrijheden krijgt en voor situaties komt te staan waarin hij zich bewust moet zijn van het maken van de juiste keuze. Verdachte is aangemeld voor verder onderzoek om duidelijk te krijgen wat voor hem helpend is.
Gelet op de ernst van het feit vindt de Raad een forse werkstraf vanuit pedagogische oogpunt een passende strafreactie om aan verdachte duidelijk te maken dat zijn gedrag gevolgen heeft, met daarbij een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat de duidelijkheid en structuur die door de jeugdreclassering wordt geboden, wordt voortgezet om verdachte verder te begeleiden in het langzaam loslaten van de strenge voorwaarden als het huisarrest en het contactverbod.
De Raad adviseert daarom om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en hiernaast een onvoorwaardelijke werkstraf onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan de invulling van een passende dagbesteding eventueel in combinatie met passend onderwijs;
- meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
- meewerkt aan lopende hulpverlening van [jeugdhulp] , alsmede hulpverlening welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
- meewerkt aan de kaders en regels ten behoeve van de afbouw van het huisarrest zoals deze door de jeugdreclassering wordt vastgesteld,
waarbij aan de GI te weten de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter zitting heeft de Raad nog toegevoegd dat tevens als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer wordt geadviseerd. Ook vraagt de Raad de voorwaarden en het toezicht door de GI dadelijk uitvoerbaar te verklaren om te voorkomen dat de hulpverlening stagneert bij een eventueel in te stellen hoger beroep.
Jeugdreclassering
Ter zitting heeft de heer [naam 2] van de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. Verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en komt afspraken met de jeugdreclassering na. Ook de afspraken met [jeugdhulp] komt hij goed na. De jeugdreclassering heeft nog wel zorgen over het zogenoemde korte lontje van verdachte. Hoewel de jeugdreclassering ervan overtuigd is dat verdachte niet agressief wil worden, moet hieraan nog wel gewerkt worden. Een psychologisch onderzoek is aangevraagd en aan de hand van de resultaten daarvan zal hulpverlening worden ingezet. Een voortzetting van de begeleiding en ondersteuning door de jeugdreclassering is nog nodig. Op dit moment speelt er veel in de thuissituatie van verdachte: zijn ouders gaan uit elkaar. Hierdoor ontstaat een andere dynamiek en het is nog de vraag wat dat met verdachte gaat doen. De samenwerking van de jeugdreclassering met beide ouders is goed.
De straf
De rechtbank komt tot het oordeel dat in beginsel het feit zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigt. . De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van het feit, maar ook dat verdachte degene is geweest die tegen de nekstreek van het slachtoffer heeft geschopt en geslagen. Met de reclassering maakt de rechtbank zich zorgen op het “korte lontje” van verdachte. Zijn gedrag bij de politie, na zijn aanhouding, vindt de rechtbank ook zeer zorgelijk. Daarom vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte naast de straf die hij krijgt, ook hulp wordt geboden om herhaling te voorkomen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij neemt dit dan ook over en legt aan verdachte op een werkstraf van 120 uur. Daarnaast legt zij aan verdachte op een jeugddetentie voor de duur van 124 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Aan de proeftijd worden de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten het meewerken aan de invulling van een passende dagbesteding, meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, meewerken aan lopende hulpverlening van [jeugdhulp] , alsmede hulpverlening welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht en een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer. De bijzondere voorwaarden dat verdachte mee moet werken aan de kaders en regels ten behoeve van de afbouw van het huisarrest zal de rechtbank niet opleggen, aangezien het huisarrest een voorwaarde was in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, er nu dus geen huisarrest meer aan de orde is en ook niet wordt opgelegd. Aan de GI wordt de opdracht gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De rechtbank zal niet overgaan tot dadelijk uitvoerbaar verklaring van de voorwaarden en het toezicht zoals geadviseerd door de Raad. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat er geen sprake is van recidivegevaar. Nu de rechtbank geen reden ziet om de Raad daarin niet te volgen, stelt zij vast dat niet wordt voldaan aan de wettelijke maatstaven voor een dadelijk uitvoerbaar verklaring.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.570,50 ingediend, bestaande uit de volgende kostenposten:
  • Reiskosten van en naar ziekenhuis € 3,00
  • Uithuisplaatsing € 5.000,00
  • Reiskosten plus begeleiding € 9.067,50
Totaal materiële schade € 14.070,50
Immateriële schade € 1.500,00
TOTAAL € 15.570,50
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging gaat in op de afzonderlijk aangevoerde posten:
Materieel:
  • Kilometervergoeding van € 3,00: toewijsbaar;
  • Vergoeding uithuisplaatsing € 5.000,00: niet-ontvankelijk verklaren nu naar objectieve maatstaven niet is vast te stellen dat de uithuisplaatsing een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. Daarnaast levert de beoordeling van dit deel van de vordering een te zware belasting op van het strafgeding. Door de benadeelde partij wordt aansluiting gezocht bij de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Deze regeling is bedoeld voor slachtoffers van geweld indien dat heeft plaatsgevonden in het kader van verblijf in een in Nederland gevestigde instelling. Daar is in dit geval geen sprake van, aangezien [slachtoffer] geen slachtoffer is van geweld dat heeft plaatsgevonden door verblijf in een instelling;
  • Vervoerskosten en begeleiding € 9.067,50: niet-ontvankelijk verklaren nu uit niets blijkt dat de kosten zijn doorberekend aan [slachtoffer] . De schade is niet door [slachtoffer] geleden, maar door [hulpverlening] . Bovendien is niet voldaan aan de schadebeperkingsplicht. Daarnaast levert de beoordeling van dit deel van de vordering een te zware belasting op van het strafgeding;
Immaterieel:
- De verdediging verzoekt de vordering tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Concrete gegevens waaruit de psychische schade volgt zijn niet overgelegd. Het vaststellen van de psychische schade door de rechtbank levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Ook gaat de vergelijking met de aangehaalde jurisprudentie niet op.
Voorts verzoekt de verdediging om geen hoofdelijke aansprakelijkheid op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met anderen een poging tot doodslag heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ten aanzien van de materiële schade zal de rechtbank de reiskosten van en naar het ziekenhuis toewijzen. Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op de uithuisplaatsing en de reiskosten plus begeleiding, is de rechtbank van oordeel dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en het verder uitzoeken hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dat deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Immateriële schade komt op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking indien - onder andere - sprake is van lichamelijk letsel bij de benadeelde. Gelet op medische stukken die zijn overgelegd blijkt dat [slachtoffer] gewond is geraakt. Er was - onder andere - sprake van krassen op zijn polsen, hematomen op zijn hoofd, een kras op zijn voorhoofd en een lichte hersenschudding. Daarmee is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en daarmee immateriële schade heeft geleden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 9 december 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van een poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 124 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan de invulling van een passende dagbesteding eventueel in combinatie met passend onderwijs;
* dat verdachte meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
* dat verdachte meewerkt aan lopende hulpverlening van [jeugdhulp] , alsmede hulpverlening welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met:
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 4] 2006 te [geboorteplaats] ;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.503,00, waarvan € 3,00 aan materiële schade en € 1.5.00,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 december 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 1.503,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Triest, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Phillips, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2023.
Mr. Van Triest is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.