4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat er op 9 december 2023 te Tilburg een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij meermalen met kracht tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen zijn lichaam en hoofd geschopt en op zijn hoofd gestampt, ook terwijl hij op de grond lag.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van [slachtoffer] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer] .
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer] een “wijze les wilde leren” omdat [slachtoffer] [naam 1] , een 13-jarig meisje, zou hebben bedreigd. Na school zijn zij eerst met z’n allen gaan “chillen” in een park. Nadat [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] iets vroeg over [naam 1] , is de stemming omgeslagen en heeft verdachte, hem in zijn zij gestompt. Vervolgens is verdachte, toen [slachtoffer] wegliep, met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] achter [slachtoffer] aangelopen. Verdachte heeft [slachtoffer] eerst vastgepakt en meermalen met de vuist geslagen, waardoor [slachtoffer] op de grond beland. Toen [slachtoffer] op de grond lag, hebben verdachte en medeverdachten hem bij voortduring en van verschillende kanten geslagen en geschopt. [slachtoffer] lijkt een speelbal in het door drie daders op hem uitgeoefende geweld. Doordat [slachtoffer] van verschillende kanten werd geslagen en geschopt, kon hij zich niet afweren en had hij geen mogelijkheid om op te staan.
De rechtbank stelt, op grond van de beelden van het geweldsincident die beschreven staan in het dossier en de eigen waarneming van de bewegende beelden bij de voorbereiding, vast dat terwijl [slachtoffer] op de grond ligt hij door verdachte meermalen op zijn hoofd wordt gestampt en geschopt. Het stampen van boven naar beneden is gebeurd met geschoeide voet en met kracht. Ook is te zien op de beelden dat één schop, ook gegeven door verdachte, tussen de armen van [slachtoffer] door gaat, waardoor [slachtoffer] wordt geraakt in het gezicht. Zijn hoofd slaat hierdoor achterover. Ook [medeverdachte 1] schopt [slachtoffer] terwijl hij op de grond ligt meermalen ter hoogte van de nek en geeft een vuistslag op het hoofd. Ook wordt [slachtoffer] door [medeverdachte 2] meermalen tegen het lijf (rug en kont) geschopt en één keer met de vuist in de zij geslagen. Het filmpje stopt op het moment dat te zien is dat [medeverdachte 1] vol uithaalt met zijn voet richting het hoofd en de nek van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat het geweld tegen [slachtoffer] een aanmerkelijke kans op diens overlijden opleverde. Zoals hiervoor is vastgesteld, is er gedurende enige tijd door meerdere personen bij voortduring fors geweld op [slachtoffer] uitgeoefend. Dit geweld bleef doorgaan, ook nadat [slachtoffer] op de grond belandde. De (vuist)slagen, schoppen en trappen kwamen van alle kanten. Ook is [slachtoffer] nadat hij op de grond lag meerdere keren tegen/op zijn hoofd en nek geschopt/gestampt. Het is dit geheel aan geweldshandelingen dat, gelet op de aard, duur en intensiteit ervan, maakt dat de kans op overlijden aanmerkelijk is. Op het moment dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer] schoppen, ligt hij immers weerloos op de grond en kan hij zichzelf niet adequaat verdedigen. De harde trappen werden van dichtbij gegeven en de lichamen van de verdachten bewogen ook op het moment dat zij trapten, waaruit wordt afgeleid dat zij [slachtoffer] krachtig hebben getrapt. Eén van die trappen heeft [slachtoffer] op zijn voorhoofd geraakt en de hematomen op zijn hoofd, waaronder bij zijn oren, zijn naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de trappen. De slaap en de nek zijn kwetsbare delen van het hoofd en er is daar met schoenen tegenaan getrapt. Die handelingen waren van een dusdanige kracht en van zo dichtbij dat daarmee een aanmerkelijke kans ontstond dat de schedel van [slachtoffer] zou breken, dan wel zodanig beschadigd zou raken en dat dus letsel zou worden veroorzaakt waardoor hij zou komen te overlijden. De geweldshandelingen zijn daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden, de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat het letsel van [slachtoffer] beperkt is gebleven is niet aan hen te danken geweest.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte heeft gezamenlijk en welbewust met de medeverdachten de confrontatie gezocht met [slachtoffer] en heeft zelf ook fysiek geweld tegen [slachtoffer] gebruikt. Verdachte en medeverdachten hebben het voorafgaand aan het geweld erover gehad dat [slachtoffer] [naam 1] zou hebben bedreigd en dat zij hem “een wijze les” zouden leren. Toen [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] een vraag stelde over [naam 1] was dat blijkbaar het startsein voor verdachten om los te gaan. Verdachte gaf de eerste stomp en vervolgens hebben verdachte en medeverdachten alle drie gelijktijdig en bij voortduring geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer] . Verdachte heeft een grote bijdrage geleverd aan dit geweld. [slachtoffer] verklaart daarover: “Ik kan niet precies vertellen wie wat gedaan heeft. Ik weet wel dat er drie personen tegen mij schopten, trapten, sloegen en stompten. Toen ik op grond lag heb ik [verdachte] en [medeverdachte 1] gezien die mij hebben mishandeld. Nadat ik meerdere keren was geschopt en geslagen hielden ze op. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: "Meisjes bedreigen". Ik riep dat ik dat niet had gedaan. Vervolgens kreeg ik weer een harde trap tegen mijn hoofd van [verdachte] . Daarna hoorde ik [verdachte] nog een paar keer zeggen: "meisjes bedreigen" Ik heb steeds gezegd dat ik dat niet had gedaan. Iedere keer dat ik dat zei kreeg ik een harde trap van [verdachte] tegen mijn hoofd. Ik denk dat ik op die manier nog 5 tot 10 schoppen van [verdachte] tegen mijn hoofd heb gekregen. Op enig moment zei [verdachte] weer: "Meisjes bedreigen, ga je daar nu mee kappen". Ik heb toen ja gezegd om er vanaf te zijn. Daarna heeft [verdachte] nog 1 hele harde trap met zijn hak tegen mijn linkerzijde van mijn gezicht gegeven. Daarna ben ik even buiten bewustzijn geweest. Ik weet niet hoe lang ik buiten bewustzijn was, maar ik schat in dat dat 1 of 2 minuten zijn geweest. Toen ik weer bij kwam was er niemand meer bij mij waren ze allemaal weg.”
Uit de beelden die de rechtbank heeft gezien blijkt dat verdachten met z’n drieën zijn losgegaan op [slachtoffer] . Verdachte en [medeverdachte 1] aan de bovenkant en [medeverdachte 2] aan de onderkant. Verdachte is ook nadat [slachtoffer] op de grond lag doorgegaan met schoppen en slaan tegen het hoofd en het is te zien dat hij meermaals naar beneden trapt op het hoofd van [slachtoffer] . Dat dit naar beneden trappen niet met kracht kon plaatsvinden gezien de frequentie van bewegen, zoals door de verdediging is betoogd, is niet hetgeen de rechtbank op de beelden heeft waargenomen. De rechtbank ziet verdachte met kracht stampen op het hoofd. Verdachte heeft niet alleen zich niet gedistantieerd van het geweld of niet iets gedaan om verder geweld te voorkomen, maar hij heeft naar het oordeel van de rechtbank een hoofdrol gespeeld in het geheel. Ook toen hij zag dat [slachtoffer] door de medeverdachten tegen zijn lichaam en in de nekstreek werd getrapt en geslagen is verdachte niet gestopt. Nadien zijn verdachte en medeverdachten weggegaan, en hebben zij [slachtoffer] op de grond achtergelaten en niet meer naar hem omgekeken.
Gelet op het vooropgezette plan en het daarop volgend handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust en nauw met de medeverdachten heeft samengewerkt en een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het potentieel dodelijk geweld heeft geleverd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .