ECLI:NL:RBZWB:2023:7362

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
02-323094-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Phillips
  • A. Hamburger
  • J. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een poging tot doodslag door minderjarige verdachten

Op 23 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die samen met medeverdachten op 9 december 2022 in Tilburg betrokken was bij een geweldsincident. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een poging tot doodslag op een slachtoffer, dat meermalen met kracht is geslagen en geschopt, ook terwijl het op de grond lag. De officier van justitie had bewijs aangedragen, waaronder aangiften en videobeelden van het geweld. De verdediging betwistte de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard en intensiteit van het geweld. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 124 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.503,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn eerdere blanco strafblad, maar benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-323094-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] te [plaats]
raadsman mr. R.A.H. Huijgevoort, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 9 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
primair
op 9 december 2022 te Tilburg met een of meer anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair
op 9 december 2022 te Tilburg met een of meer anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer] en baseert zich daarbij op de aangifte, het in het dossier aanwezige filmpje van het geweld, het proces-verbaal van bevindingen met de beschrijving van de beelden en de bekennende verklaring van verdachte. Weliswaar heeft verdachte zelf niet tegen het hoofd van [slachtoffer] geschopt of geslagen, maar hij heeft wel gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tegen het hoofd van [slachtoffer] hebben geschopt en geslagen en hij is op dat moment niet gestopt met slaan en schoppen tegen het (onder)lichaam van [slachtoffer] . Daarom is er sprake van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde poging doodslag in vereniging gepleegd. Er moet gekeken worden naar de omstandigheden. Verdachte heeft [slachtoffer] niet tegen zijn hoofd getrapt of geslagen. Er was daarom geen aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelen het leven zou verliezen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van poging zware mishandeling dan wel openlijk geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat er op 9 december 2022 te Tilburg een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij meermalen met kracht tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen zijn lichaam en hoofd geschopt en op zijn hoofd gestampt, ook terwijl hij op de grond lag.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van [slachtoffer] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer] .
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer] een “wijze les wilde leren” omdat [slachtoffer] [naam 1] , een 13-jarig meisje, zou hebben bedreigd. Na school zijn zij eerst met z’n allen gaan “chillen” in een park. Nadat [slachtoffer] [medeverdachte 1] iets vroeg over [naam 1] is de stemming omgeslagen, heeft [medeverdachte 2] [slachtoffer] in zijn zij gestompt en is verdachte toen [slachtoffer] na die stomp wegliep samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] achter [slachtoffer] aangelopen. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] eerst vastgepakt en meermalen met de vuist geslagen, waardoor [slachtoffer] op de grond is beland. Toen [slachtoffer] op de grond lag, hebben verdachte en medeverdachten hem bij voortduring en van verschillende kanten geslagen en geschopt. [slachtoffer] lijkt een speelbal in het door drie daders op hem uitgeoefende geweld. Doordat [slachtoffer] van verschillende kanten werd geslagen en geschopt, kon hij zich niet afweren en had hij geen mogelijkheid om op te staan.
De rechtbank stelt, op grond van de beelden van het geweldsincident die beschreven staan in het dossier en de eigen waarneming van de bewegende beelden bij de voorbereiding, vast dat terwijl [slachtoffer] op de grond ligt hij door [medeverdachte 2] meermalen op zijn hoofd wordt gestampt en geschopt. Het stampen is van boven naar beneden gebeurd met geschoeide voet en met kracht. Ook is te zien op de beelden dat één schop, ook gegeven door [medeverdachte 2] , tussen de armen van [slachtoffer] door gaat, waardoor [slachtoffer] wordt geraakt in het gezicht. Zijn hoofd slaat hierdoor achterover. Ook [medeverdachte 1] schopt [slachtoffer] terwijl hij op de grond ligt meermalen ter hoogte van de nek en geeft een vuistslag op het hoofd. Ook wordt [slachtoffer] door verdachte zeven keer tegen het lijf (rug en kont) geschopt en één keer met de vuist in de zij geslagen. Het filmpje stopt op het moment dat te zien is dat [medeverdachte 1] vol uithaalt met zijn voet richting het hoofd en de nek van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat het geweld tegen [slachtoffer] een aanmerkelijke kans op diens overlijden opleverde. Zoals hiervoor is vastgesteld, is er gedurende enige tijd door meerdere personen bij voortduring fors geweld op [slachtoffer] uitgeoefend. Dit geweld bleef doorgaan, ook nadat [slachtoffer] op de grond belandde. De (vuist)slagen, schoppen en trappen kwamen van alle kanten. Ook is [slachtoffer] nadat hij op de grond lag meerdere keren tegen/op zijn hoofd en nek geschopt/gestampt. Het is dit geheel aan geweldshandelingen dat, gelet op de aard, duur en intensiteit ervan, maakt dat de kans op overlijden aanmerkelijk is. Op het moment dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer] schoppen, ligt hij immers weerloos op de grond en kan hij zichzelf niet adequaat verdedigen. De harde trappen werden van dichtbij gegeven en de lichamen van de verdachten bewogen ook op het moment dat zij trapten, waaruit wordt afgeleid dat zij [slachtoffer] krachtig hebben getrapt. Eén van die trappen heeft [slachtoffer] op zijn voorhoofd geraakt en de hematomen op zijn hoofd, waaronder bij zijn oren, zijn naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de trappen. De slaap en de nek zijn kwetsbare delen van het hoofd en er is daar met schoenen tegenaan getrapt. Die handelingen waren van een dusdanige kracht en van zo dichtbij dat daarmee een aanmerkelijke kans ontstond dat de schedel van [slachtoffer] zou breken, dan wel zodanig beschadigd zou raken en dat dus letsel zou worden veroorzaakt waardoor hij zou komen te overlijden. De geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat het letsel van [slachtoffer] beperkt is gebleven, is niet aan hen te danken geweest.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte heeft gezamenlijk en welbewust met de medeverdachten de confrontatie gezocht met [slachtoffer] en heeft zelf ook fysiek geweld tegen [slachtoffer] gebruikt. Verdachte en medeverdachten hebben het voorafgaand aan het geweld erover gehad dat [slachtoffer] [naam 1] zou hebben bedreigd. Zij wilden hem daarom “een wijze les” leren. Toen [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] een vraag stelde over [naam 1] was dat blijkbaar het startsein voor verdachten om los te gaan. [medeverdachte 2] gaf de eerste stomp en vervolgens hebben verdachte en de medeverdachten alle drie gelijktijdig en bij voortduring geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] verklaart daarover: “Ik kan niet precies vertellen wie wat gedaan heeft. Ik weet wel dat er drie personen tegen mij schopten, trapten, sloegen en stompten. Toen ik op grond lag heb ik [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezien die mij hebben mishandeld. Nadat ik meerdere keren was geschopt en geslagen hielden ze op. Ik hoorde dat [medeverdachte 2] tegen mij zei: "Meisjes bedreigen". Ik riep dat ik dat niet had gedaan. Vervolgens kreeg ik weer een harde trap tegen mijn hoofd van [medeverdachte 2] . Daarna hoorde ik [medeverdachte 2] nog een paar keer zeggen: "meisjes bedreigen". Ik heb steeds gezegd dat ik dat niet had gedaan. Iedere keer dat ik dat zei kreeg ik een harde trap van [medeverdachte 2] tegen mijn hoofd. Ik denk dat ik op die manier nog 5 tot 10 schoppen van [medeverdachte 2] tegen mijn hoofd heb gekregen. Op enig moment zei [medeverdachte 2] weer: "Meisjes bedreigen, ga je daar nu mee kappen". Ik heb toen ja gezegd om er vanaf te zijn. Daarna heeft [medeverdachte 2] nog 1 hele harde trap met zijn hak tegen mijn linkerzijde van mijn gezicht gegeven. Daarna ben ik even buiten bewustzijn geweest. Ik weet niet hoe lang ik buiten bewustzijn was, maar ik schat in dat dat 1 of 2 minuten zijn geweest. Toen ik weer bij kwam was er niemand meer bij mij waren ze allemaal weg”. Uit de beelden blijkt dat ook verdachte zich niet onbetuigd heeft gelaten, ook al heeft [slachtoffer] daar niet over verklaard. Verdachte en medeverdachten zijn met z’n drieën op hem losgegaan. Verdachte heeft [slachtoffer] met name tegen het onderlichaam/de kont geschopt en geslagen. Ook verdachte heeft dus een grote bijdrage geleverd aan het geweld; hij is ook nadat [slachtoffer] op de grond lag doorgegaan met schoppen en slaan en heeft zich niet gedistantieerd van het geweld of iets gedaan om verder geweld te voorkomen. Ook nadat hij zag dat [slachtoffer] door de medeverdachten tegen zijn hoofd en nekstreek werd getrapt en geslagen, is verdachte niet gestopt. Hoewel verdachte zelf [slachtoffer] niet tegen zijn hoofd of nekstreek heeft geslagen of geschopt, heeft hij door de geweldshandelingen die hij wel heeft gepleegd voorkomen dat [slachtoffer] op kon staan en weg kon rennen. Nadien zijn verdachte en medeverdachten weggegaan en hebben zij [slachtoffer] op de grond achtergelaten en niet meer naar hem omgekeken.
Gelet het vooropgezette plan en het daarop volgende handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust en nauw met de medeverdachten heeft samengewerkt en een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het potentieel dodelijk geweld heeft geleverd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 december 2022 te Tilburg, tezamen en in vereniging met meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen,
- op/tegen het gezicht heeft geslagen en gestompt en
- op/tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam heeft geslagen en getrapt en geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 122 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) geadviseerd en ter terechtzitting aangevuld. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie als de werkstraf niet of niet voldoende wordt uitgevoerd, op te leggen. Door de Raad is geadviseerd het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de dadelijke uitvoerbaarheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging wordt verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, dat hij geen strafblad heeft en dat hij zich al bijna een jaar aan de strenge schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met de geringe rol die verdachte heeft gehad in het geheel. Hij heeft immers niet tegen het hoofd van [slachtoffer] getrapt of geslagen. Verdachte is bereid zich te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en voert geen verweer tegen de door de Raad geadviseerde dadelijke uitvoerbaarheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag in vereniging. Uit de beelden van het geweld blijkt dat verdachte zich zeer agressief heeft gedragen. Hij heeft [slachtoffer] geschopt en geslagen, ook nadat [slachtoffer] op de grond was beland. [slachtoffer] was een speelbal van het op hem door verdachte en medeverdachten uitgeoefende geweld en toen hij gewond op de grond lag, hebben ze verder niet meer naar hem omgekeken.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] niet ernstiger gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Hiervan is bij [slachtoffer] ook sprake, zoals blijkt uit de door hem ingediende vordering benadeelde partij. [slachtoffer] ervaart nog altijd ernstige angstklachten. Hij is op straat nog altijd bang dat hij wordt opgewacht door een groepje jongens. Dit is mede veroorzaakt door het handelen van verdachte en dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapport Raad voor de Kinderbescherming
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad van 4 oktober 2023 dat over verdachte is opgemaakt. De Raad geeft aan dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Ook stelt verdachte zich begeleidbaar op. Verdachte laat zien dat hij positief verder wil en zijn best wil doen op school. Ondanks de betrokkenheid van de moeder en hulpverlening maakt de Raad zich zorgen over in hoeverre verdachte straks met meer vrijheden om zal gaan en of hij sterk genoeg is om zich niet opnieuw te laten beïnvloeden door negatieve jongeren. Gelet op de ernst van het feit vindt de Raad een forse werkstraf vanuit pedagogische oogpunt een passende strafreactie om aan verdachte duidelijk te maken dat zijn gedrag gevolgen heeft, met daarbij een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Wanneer komt vast te staan dat het aandeel van verdachte minder is geweest als dat van de mededaders vraagt de Raad de rechtbank om hier rekening mee te houden. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat de duidelijkheid en structuur die door de jeugdreclassering wordt geboden, wordt voortgezet om verdachte verder te begeleiden in het langzaam loslaten van de strenge voorwaarden als het huisarrest en het contactverbod.
De Raad adviseert daarom om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en hiernaast een onvoorwaardelijke werkstraf onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan de invulling van een passende dagbesteding in de vorm van passend onderwijs;
- meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek en daaruit voortvloeiende hulpverlening welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
- meewerkt aan de kaders en regels ten behoeve van de afbouw van het huisarrest zoals deze door de jeugdreclassering wordt vastgesteld;
waarbij aan de GI te weten de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter zitting heeft de Raad nog toegevoegd dat tevens als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer wordt geadviseerd. Ook vraagt de Raad de voorwaarden en het toezicht door de GI dadelijk uitvoerbaar te verklaren om te voorkomen dat de hulpverlening stagneert bij een eventueel in te stellen hoger beroep.
Jeugdreclassering
Ter zitting heeft de heer [naam 2] van de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. Er worden door de jeugdreclassering wel autoriteitsproblemen waargenomen bij verdachte, maar ten overstaan van de heer [naam 2] stelt verdachte zich wel open en eerlijk op. De samenwerking met de moeder van verdachte verloopt goed en in onderling overleg heeft verdachte al meer vrijheden gekregen. De moeder houdt hier toezicht op. Ook is [jeugdhulp] betrokken en is een psychologisch onderzoek aangevraagd. De heer [naam 2] heeft zijn zorgen geuit over het drugsgebruik van verdachte. Indien nodig kan de jeugdreclassering ten aanzien van het drugsgebruik passende hulpverlening inzetten.
De straf
De rechtbank komt tot het oordeel dat in beginsel het feit zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van het feit, maar ook dat verdachte niet degene is geweest die tegen het hoofd en de nek van het slachtoffer heeft geschopt dan wel geslagen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij neemt dit dan ook over en legt aan verdachte op een werkstraf van 100 uur. Daarnaast legt zij aan verdachte op een jeugddetentie voor de duur van 124 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Aan de proeftijd worden de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten het meewerken aan de invulling van een passende dagbesteding, meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en daaruit voortvloeiende hulpverlening welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht en een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer. De bijzondere voorwaarden dat verdachte mee moet werken aan de kaders en regels ten behoeve van de afbouw van het huisarrest zal de rechtbank niet opleggen, aangezien het huisarrest een voorwaarde was in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, er nu dus geen huisarrest meer aan de orde is en ook niet wordt opgelegd. Aan de GI wordt de opdracht gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De rechtbank zal niet overgaan tot dadelijk uitvoerbaar verklaring van de voorwaarden en het toezicht zoals geadviseerd door de Raad. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat er geen sprake is van recidivegevaar. Nu ook de rechtbank de kans op recidive laag inschat, wordt niet voldaan aan de wettelijke maatstaven voor een dadelijk uitvoerbaar verklaring.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.570,50 ingediend, bestaande uit de volgende kostenposten:
  • Reiskosten van en naar ziekenhuis € 3,00
  • Uithuisplaatsing € 5.000,00
  • Reiskosten plus begeleiding € 9.067,50
Totaal materiële schade € 14.070,50
Immateriële schade € 1.500,00
TOTAAL € 15.570,50
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt voor het immateriële deel het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 500,00. Ten aanzien van de materiële deel verzoekt de verdediging de post betreffende uithuisplaatsing niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen nu niet vaststaat dat de uithuisplaatsing een rechtstreeks gevolg is van het feit. Ten aanzien van de post betreffende de reiskosten plus begeleiding stelt de verdediging dat deze post eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard bij gebrek aan onderbouwing.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte een poging tot doodslag in vereniging heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ten aanzien van de materiële schade zal de rechtbank de reiskosten van en naar het ziekenhuis toewijzen. Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op de uithuisplaatsing en de reiskosten plus begeleiding, is de rechtbank van oordeel dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en het verder uitzoeken ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van immateriële schade van
€ 1.500,00 acht de rechtbank toewijsbaar, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 9 december 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van een poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 124 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan de invulling van een passende dagbesteding in de vorm van passend onderwijs;
* dat verdachte meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek en daaruit voortvloeiende hulpverlening welke door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 4] 2006 te [geboorteplaats] ;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.503,00, waarvan € 3,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 december 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 1.503,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
9 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Phillips, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Van Triest, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2023.
Mr. Van Triest is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.