ECLI:NL:RBZWB:2023:7378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/414278 / KG ZA 23-466
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot opmaken van een plan van aanpak en nakoming van de omgangsregeling in een kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2023, is een kort geding aanhangig gemaakt door een man tegen de Stichting Jeugdbescherming Brabant en een vrouw, met wie hij een affectieve relatie heeft gehad. De man vordert dat de Gecertificeerde Instelling (GI) wordt bevolen om een plan van aanpak op te stellen voor een frequente omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij het belang van de minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de man, zijn advocaat, vertegenwoordigers van de GI en de advocaat van de vrouw verschenen, maar de vrouw zelf was niet aanwezig.

De man heeft drie minderjarige kinderen met de vrouw, die onder toezicht zijn gesteld van de GI. De man heeft de kinderen erkend, maar heeft al geruime tijd geen omgang met hen gehad. De GI heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van de man, waarbij zij aangeeft dat organisatorische problemen en de houding van de man de reden zijn voor het gebrek aan contact. De vrouw sluit zich aan bij het verweer van de GI en vraagt om niet-ontvankelijkheid van de man.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de vorderingen van de man, maar tijdens de behandeling zijn partijen tot voorlopige afspraken gekomen over contactmomenten tussen de man en de kinderen. Deze afspraken zijn goedgekeurd door de voorzieningenrechter, die oordeelt dat deze regeling in het belang van de minderjarigen is. Gezien de bereikte overeenstemming heeft de man geen belang meer bij zijn oorspronkelijke vorderingen, die zijn afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/414278 / KG ZA 23-466
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2023
in de zaak van
[de man01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat: mr. P.S.R.N. Maas te Dongen,
tegen
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagde,
[de vrouw01] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
gedaagde,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de GI’ (Gecertificeerde Instelling) en ‘de vrouw’ genoemd worden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de vorderingen geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 9 producties;
- de conclusie van antwoord met 2 producties;
- het e-mailbericht van de GI met 1 productie;
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Eveneens zijn verschenen twee vertegenwoordigers van de GI. Daarnaast is verschenen de advocaat van de vrouw. De vrouw zelf is in persoon niet verschenen. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2013;
- [minderjarige02] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum02] 2016;
- [minderjarige03] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum03] 2021.
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend. De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
De minderjarigen [minderjarige02] en [minderjarige03] wonen bij de vrouw. De [minderjarige01] is middels een machtiging uit huis geplaatst.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juni 2022 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van 10 juli 2023 verlengd tot 20 juni 2024.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juni 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw de man
voorlopigeenmaal per maand, en indien nodig vaker, schriftelijk (per post/WhatsApp of e-mail) dient te informeren over de (o.a. sociale en medische) ontwikkelingen van [minderjarige02] en [minderjarige03] , waaronder zij ook foto’s en filmpjes van hen dient te voegen. Teven heeft de rechtbank bepaald dat er
voorlopigbegeleide omgang zal zijn tussen de man en [minderjarige02] en [minderjarige03] , met inachtneming van wat in rechtsoverweging 4.4 van die beschikking is overwogen

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de GI te bevelen om uiterlijk 30 oktober 2023 een plan van aanpak te maken teneinde een frequente omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] te bewerkstellingen, waarin concreet drie begeleide omgangsmomenten worden vastgelegd waarvan de eerste uiterlijk vóór 15 november 2023 zal plaatsvinden en de derde uiterlijk 30 november 2023 waarna de GI, afhankelijk van het verloop van deze drie omgangsmomenten, het vervolg van de omgang bepaalt, zowel in frequentie en duur als in de vorm van begeleiding.
Althans een zodanige regeling als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vernemen te behoren;
II. de vrouw te bevelen haar onvoorwaardelijke en volledige medewerking te verlenen aan (het bewerkstelligen van) de omgang tussen de man en de kinderen;
III. te bepalen dat de GI en/of de vrouw voor iedere dag dat zij, na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, in strijd handelen met het onder sub I en II gegeven bevel de man een dwangsom zal verbeuren van € 250,= per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen;
IV. zulks met veroordeling van de GI in de kosten van dit geding en alle overige kosten tot tenuitvoerlegging van dit vonnis.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen voert de man, kort samengevat, het navolgende aan.
Hoewel volgens de man aan de hand van de beschikking betreffende provisionele voorziening van 20 juni 2022 en aan de hand van de beschikking van 30 augustus 2022 in de bodemprocedure verwacht mocht worden dat voor hem en de minderjarigen begeleide omgang opgestart zou worden is dat, ondanks de uiteindelijke inzet van [hulpverlening01] en [hulpverlening02] , tot op de dag van vandaag nog steeds niet gebeurd. De GI wilde starten met (video)belmomenten. Ook die zijn nog steeds niet van de grond gekomen. Volgens de man is er door de GI geen regie gevoerd en wijst hulpverlening naar elkaar, waardoor er feitelijk geen vooruitgang is geboekt. Naar de mening van de man zijn er geen zwaarwegende belangen van de minderjarigen die aan omgang met hem in de weg staan.
3.3.
De GI voert verweer tegen de vorderingen van de man. Ter onderbouwing van haar verweer voert de GI aan dat de reden dat het nog niet gelukt is om stappen te zetten voor contactherstel tussen de man en de minderjarigen gelegen is in een combinatie van factoren. Zo hebben er binnen de GI vele wisselingen voorgedaan van teams en gezinsvoogden, was er sprake van een traag proces van financiering bij de gemeente en was de vader het vaak niet eens met de uitvoering, waarbij hij zich geregeld zelfs dreigend en agressief opgestelde. De GI betreurt dat de casus, nu [hulpverlening01] waar de aanmelding al in september 2022 is gedaan zich in september 2023 heeft teruggetrokken, in een impasse terecht is gekomen. De GI hoopt tijdens de mondelinge behandeling alsnog tot sluitende afspraken met de man te kunnen komen.
3.4.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
De vrouw onderschrijft de visie en het standpunt van de GI.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de gedingstukken en de toelichting door partijen blijkt dat de man al zeer geruime periode verstoken is van omgang met de minderjarigen. Deels lijkt dat te wijten aan de houding van de man, maar voor een groot gedeelte lijkt dat ook voort te komen uit organisatorische ontwikkelingen aan de zijde van de GI en de door haar aangezochte organisaties zoals [hulpverlening02] en [hulpverlening01] en aan bureaucratie aan de zijde van de gemeente, hetgeen buiten de invloedssfeer van de man ligt. Daarmee staat het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen voldoende vast.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen alsnog tot sluitende afspraken met elkaar kunnen komen. Deze voorlopige afspraken houden het volgende in:
De man en de minderjarigen zullen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar afwisselend middels 2 keer beeldbellen en vervolgens bij goed verloop middels begeleide omgang ten kantore van de GI. Meer specifiek zullen de man en [minderjarige01] tweemaal op woensdag tussen 19.00 uur en 20.00 uur met elkaar mogen beeldbellen, te beginnen op woensdag 11 oktober 2023. De man en [minderjarige01] zullen dan, mits het beeldbellen goed is gegaan, de derde week begeleide omgang met elkaar hebben. Daarna zal er steeds weer tweemaal gebeld worden en steeds weer in de derde week een persoonlijk contact zijn.
Voor [minderjarige02] en [minderjarige03] geldt een soortgelijke voorlopige regeling, maar zal er steeds een week geen contact met de man zijn. Zij zullen dus om de week beeldbellen met de man en dan zal het volgend contact in persoon zijn, met begeleiding. De man en de minderjarigen [minderjarige02] en [minderjarige03] zullen dan dus elke zes weken begeleide omgang met elkaar hebben. Het beeldbellen van [minderjarige02] en [minderjarige03] zal aan de zijde van de minderjarigen worden begeleid door een medewerker van [hulpverlening02] , en als dat niet mogelijk blijkt, door een jeugdzorgwerker. Dit alles totdat een professionele instantie zoals [hulpverlening02] de (begeleide) omgang kan overnemen en er dus steeds contacten in persoon kunnen plaatsvinden.
Voorwaarde daarbij is wel steeds dat de contacten goed verlopen en de man zich aan de spelregels houdt. Zo mag hij de kinderen niet belasten met zaken die alleen de volwassenen aangaan. Ook zal bij de verdere opbouw het tempo van de kinderen (en dus niet zozeer de wens van de man) gevolgd worden.
Met de Raad acht de voorzieningenrechter deze voorlopige regeling in het belang van de minderjarigen. Ook de advocaat van de vrouw heeft ingestemd met deze (voorlopige) omgangsregeling. De voorzieningenrechter gaat, nu ook de advocaat van de vrouw bij de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat haar cliënte op geleide van de GI zal blijven handelen, ervan uit dat de vrouw deze voorlopige omgangsregeling ondersteunt en mogelijk maakt.
4.3.
Gelet op de tussen partijen bereikte overeenstemming heeft de man geen belang meer bij zijn vorderingen om de GI te bevelen een plan van aanpak op te stellen en de GI en de vrouw te bevelen hun medewerking te verlenen aan het realiseren van omgang. Dat brengt met zich dat de vorderingen van de man genoemd onder I. en II. zullen worden afgewezen. Dit neemt niet weg dat partijen gebonden zijn aan de gemaakte afspraken zoals verwoord in r.o. 4.2.
4.4.
Vanwege de bereikte overeenstemming heeft de man zijn vorderingen om aan de GI en/of de vrouw bij niet nakoming dwangsommen op te leggen en om de GI in de kosten van deze procedure te veroordelen zoals genoemd onder III. en IV., ingetrokken.
4.5.
Gelet op de relatie die tussen de man en de vrouw heeft bestaan en het feit dat de GI als professionele organisatie betrokken is bij de minderjarigen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

6.1.
De voorzieningenrechter
6.2.
wijst de vorderingen af;
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Triest, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023 in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier.