ECLI:NL:RBZWB:2023:7406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
9357677 CV EXPL 21-2573 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurbetaling en redelijkheid en billijkheid tussen voormalige echtgenoten

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde, die voormalige echtgenoten zijn. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 15 december 2010 is gesloten voor een appartement. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zich op het standpunt heeft gesteld dat zij geen huur hoefde te betalen, maar dit werd niet ondersteund door eerdere verklaringen van haar. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde een betalingsverplichting heeft, maar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de eiseres thans betaling van een aanzienlijk bedrag aan achterstallige huurpenningen vordert. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres niet ontvankelijk is in haar vordering inzake onbetaalde huurpenningen tot en met augustus 2017 en heeft de vordering tot betaling van de overige huurpenningen afgewezen. Tevens is besloten om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 9357677 CV EXPL 21-2573
vonnis in de hoofdzaak van 4 oktober 2023
inzake
de besloten vennootschap naar Nederlands recht [eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] , kantoorhoudende te [plaats 2] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.A. Stein, advocaat te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.J.M. van der Borst, advocaat te [plaats 3].
Partijen worden hierna genoemd [eiseres] en [gedaagde] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het vonnis in de hoofdzaak van 7 september 2022, met de daarin genoemde stukken;
b. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 22 juni 2023, met daaraan gehecht de pleitnotitie van de gemachtigde van [eiseres] .

2.De verdere beoordeling

2.1
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de overgelegde stukken en wat besproken is tijdens de mondelinge behandeling dat [eiseres] en [gedaagde] op
15 december 2010 een huurovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot het appartement, staande en gelegen te [plaats 3] aan de [adres]. Gelet op de inhoud van de huurovereenkomst gaat de kantonrechter ervan uit dat in beginsel op [gedaagde] een verplichting rust tot betaling van de maandelijks overeengekomen huur. Weliswaar heeft [gedaagde] zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat zij feitelijk de huur niet hoefde te betalen en dat een betalingsverplichting niet aan de orde zou zijn, maar de kantonrechter overweegt dat dit niet rijmt met het standpunt dat [gedaagde] eerder bij verzoekschrift van
24 februari 2015 in een procedure tot het verkrijgen van alimentatie heeft ingenomen. Daarin heeft zij namelijk gesteld woonlasten (zijnde huurlasten) te hebben van € 1.300,00 per maand. Daar komt bij dat [eiseres] niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld dat de rechtbank in haar beschikking van 25 januari 2016 ervan uit is gegaan dat [eiseres] met [gedaagde] een huurovereenkomst heeft gesloten, waarvoor [gedaagde] een bedrag van € 1.300,00 per maand is verschuldigd alsmede dat de rechtbank bij vonnis van 3 februari 2018 [directeur eiseres] heeft verboden de achterstallige huur te verrekenen met de bijdrage in het levensonderhoud.
2.2
Verder heeft [gedaagde] een aantal andere verweren gevoerd. Op deze verweren zal, voor zover nodig voor de beslissing, hieronder nader worden ingegaan. Hierbij zal zoveel mogelijk de volgorde van de conclusie van antwoord worden aangehouden.
Vereenzelviging
2.3
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] en [directeur eiseres] met elkaar moeten worden vereenzelvigd, omdat alleen [directeur eiseres] als directeur-grootaandeelhouder aan de touwtjes van de holding trekt. De enkele stelling dat [directeur eiseres] als directeur-grootaandeelhouder heeft te gelden, is onvoldoende om [directeur eiseres] en [eiseres] met elkaar te vereenzelvigen. Op grond van vaste rechtspraak kan vereenzelviging slechts worden aangenomen wanneer de omstandigheden van het geval zo uitzonderlijk van aard zijn dat vereenzelviging de aangewezen vorm van redres is. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. De kantonrechter overweegt dat de drie entiteiten ( [gedaagde] , [eiseres] en [directeur eiseres] ) wel in sterke mate met elkaar zijn verknoopt. Dat blijkt uit het feit dat [eiseres] een appartement staande en gelegen te [plaats 3] aan de [adres] heeft gekocht en aan [gedaagde] heeft verhuurd en de huurpenningen zijn betrokken in de procedure ter zake de (vaststelling) van de alimentatieverplichting. Verder is [gedaagde] gerechtigd in [eiseres] en is
[directeur eiseres] in zijn hoedanigheid van bestuurder bevoegd om beslissingen te nemen ter zake de huur(overeenkomst).
Rechtsverwerking
2.4
[gedaagde] heeft zich erop beroepen dat [eiseres] door de jarenlange houding van zijn directeur-grootaandeelhouder het recht heeft verwerkt om nu huurbetaling van [gedaagde] te verlangen. [gedaagde] mocht er, vanaf de aanvang van bewoning van het appartement, van uitgaan dat zij de huur van het appartement niet feitelijk hoefde te betalen en dat een betalingsverplichting daarvan niet aan de orde zou zijn, dan eventueel na de afwikkeling van de rekening-courant verhouding met [eiseres] en na betaling van hetgeen haar ter zake van de verdeling van de huwelijksgemeenschap met [directeur eiseres] toekomt.
De kantonrechter overweegt dat het enkele feit dat [gedaagde] gedurende langere tijd geen huur heeft betaald, niet met zich meebrengt dat [eiseres] haar rechten heeft verwerkt om de openstaande huurpenningen te innen. Van rechtsverwerking is eerst sprake als de crediteur door zijn eigen gedragingen een hem toekomend recht of een hem toekomende bevoegdheid geheel of gedeeltelijk verspeelt. Er dient dan, naast tijdsverloop, sprake te zijn van bijzondere omstandigheden, zoals een door de crediteur bij de debiteur gewekt vertrouwen dat de aanspraak niet meer geldend wordt gemaakt. [gedaagde] heeft echter geen althans onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat [eiseres] nadrukkelijk afstand heeft gedaan van betalingen van de huurpenningen. De stelling dat is overeengekomen dat de huurpenningen opeisbaar zijn na de afwikkeling van de rekening-courant verhouding met [eiseres] en na betaling van hetgeen haar terzake van de verdeling van de huwelijksgemeenschap met [directeur eiseres] toekomt, daargelaten dat deze stelling strijdig is met het standpunt inzake de rechtsverwerking, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.
Verjaring
2.5
Verder heeft [gedaagde] zich beroepen op verjaring, voor wat betreft de huurtermijnen vervallen tot 19 juli 2016. Dit beroep treft geen doel, omdat de verjaring op verschillende momenten is gestuit. Bij verzoekschrift van 24 februari 2015 heeft [eiseres] namelijk de verjaring gestuit van de huurpenningen die verschuldigd waren vanaf de aanvang van de huurovereenkomst. Verder heeft mr. Otter bij brief van 19 november 2017 de verjaring gestuit van al hetgeen verschuldigd was vanaf 12 november 2012 en heeft
mr. Stein bij brief van 7 mei 2021 de verjaring gestuit van al hetgeen verschuldigd was vanaf 7 mei 2016.
Niet-ontvankelijkheid [eiseres]2.6 [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat uit een brief van 19 september 2017 volgt dat [eiseres] haar vordering inzake de tot en met augustus 2017 beweerdelijk verschuldigde huur inzake het appartement aan [directeur eiseres] heeft overgedragen. Volgens [gedaagde] betekent dit dat [eiseres] ter zake van die gecedeerde huur geen vordering op [gedaagde] heeft en dat [eiseres] in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De kantonrechter kan [gedaagde] hierin volgen. Weliswaar heeft [eiseres] op de mondelinge behandeling gesteld dat zij de cessie ongedaan heeft gemaakt, maar er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een retro-cessie. De rechtbank verwijst daarbij naar de in artikel 3:94 BW vermelde vereisten voor een cessie en retro-cessie van een vordering op naam, te weten een akte van levering en mededeling aan de schuldenaar. Voor zover de mededeling op de mondelinge behandeling heeft te gelden als een mededeling aan de schuldenaar is van het bestaan van de vereiste akte van (terug)levering niet gebleken.
Huurprijs
2.7
Terzake de huurprijs heeft [gedaagde] aangevoerd dat de huurprijs niet jaarlijks is verhoogd met de contractuele indexering. De kantonrechter overweegt dat dit steun vindt in de stukken. Uit de jaarstukken van [eiseres] blijkt dat zij uitgaat van een jaarlijks (niet-geïndexeerde huur) van € 15.600,00 per jaar. Bovendien wordt in de brief van 19 september 2017 terzake de achterstallige huur over de periode van november 2012 tot en met augustus 2017 uitgegaan van een niet-geïndexeerde huur van € 1.300,00 per maand. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] hieruit redelijkerwijs kunnen en mogen afleiden dat [eiseres] kennelijk niet (langer) aanspraak wenst te maken op indexering van de huurprijs.
Redelijkheid en billijkheid
2.8
De kantonrechter stelt voorop dat partijen al jarenlang verwikkeld zijn in een juridische strijd, waarvan deze procedure een onderdeel is. In dat licht is de kantonrechter met [gedaagde] van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] thans op een termijn van twee weken betaling van een aanzienlijk bedrag aan achterstallige huurpenningen vordert. Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden wat in deze het belang is van [eiseres] , temeer niet nu [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat de bij het arrest van het Gerechtshof
‘s-Hertogenbosch van 19 juli 2022 tegen [directeur eiseres] uitgesproken veroordelingen bij gebreke van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring en gelet op het ingestelde cassatieberoep, niet door haar ten uitvoer kunnen worden gelegd, hetgeen betekent dat zij thans (nog) niet over voldoende liquiditeiten beschikt. Bij gebrek aan belang bij [eiseres] bij veroordeling tot betaling, valt niet in te zien waarom [eiseres] niet kan wachten totdat er (door de HR) onherroepelijk is beslist op de vorderingen die in het voornoemde arrest van het Hof zijn ingesteld. Dat betekent dat de kantonrechter in deze procedure zal beslissen dat [eiseres] de verschuldigdheid van de (overige) huurpenningen eerst in rechte kan inbrengen ter verrekening van het dan in rechte vaststaande aan [gedaagde] toekomende deel van de huwelijkse gemeenschap met [directeur eiseres] .
2.9
De kantonrechter acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook onaanvaardbaar dat [eiseres] aanspraak maakt op de contractuele rente. Niet gesteld of gebleken is dat door [eiseres] op enig moment aanspraak is gemaakt op de contractuele rente over de huur. Bovendien is de aanspraak op de contractuele rente ook verjaard.
2.1
Hetgeen [gedaagde] verder nog naar voren heeft gebracht behoeft geen bespreking meer, omdat dit in het licht van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
2.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] voor zover het betreft haar vordering inzake onbetaalde huurpenningen tot en met augustus 2017 niet ontvankelijk dient te worden verklaard en de vordering voor het overige, met inachtneming van het voorgaande, dient te worden afgewezen.
2.12
Gelet op de omstandigheden van het geval (partijen zijn voormalige echtgenoten), is er aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

verklaart [eiseres] voor zover het betreft haar vordering inzake onbetaalde huurpenningen tot en met augustus 2017 niet ontvankelijk;
wijst de vordering tot betaling binnen twee weken na heden van de (overige) huurpenningen af, met dien verstande dat [eiseres] de verschuldigdheid van de huurpenningen eerst in rechte kan inbrengen ter verrekening van het dan in rechte vaststaande aan [gedaagde] toekomende deel van de huwelijkse gemeenschap met [directeur eiseres] ;
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.