ECLI:NL:RBZWB:2023:7416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412944 J RK 23-1473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02], op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van negen maanden, omdat er zorgen waren over de sociaal-emotionele en didactische ontwikkeling van de kinderen. De moeder, die het ouderlijk gezag over de kinderen heeft, werd als belanghebbende aangemerkt en had verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2023 werd duidelijk dat de moeder openstond voor hulpverlening, maar dat er ook zorgen waren over haar bereidheid om samen te werken met de betrokken instanties. De kinderrechter oordeelde dat er voldoende redenen waren om de ondertoezichtstelling toe te wijzen, maar beperkte deze tot vier maanden om de moeder de kans te geven om samen te werken met de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter verwachtte dat er snel een gezinsvoogd zou worden aangesteld en dat er duidelijkheid zou komen over de thuissituatie en de opvoedomgeving van de kinderen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kon worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/412944 / JE RK 23-1473
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2012 in [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] ,
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2020 in [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder01],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat mr. N. Schiettekatte, gevestigd te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie
Etten-Leur, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 16 augustus 2023;
- het door mr. Schiettekatte ingediende verweer van 30 augustus 2023, met bijlagen.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en mr. M. Knol, kantoorgenoot van mr. Schiettekatte;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De kinderrechter heeft [minderjarige01] in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
[minderjarige01] en [minderjarige02] wonen bij hun moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

De Raad heeft het volgende – kort samengevat – ten grondslag gelegd aan het verzoek. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] , omdat zij in hun sociaal-emotionele en didactische ontwikkeling bedreigd worden en de zorgen die zijn ontstaan niet adequaat kunnen worden aangepakt. De moeder en de hulpverlening zijn in het vrijwillig kader niet langer in staat om in het belang van de kinderen de samenwerking met elkaar aan te gaan. Door de strijd tussen de moeder en instanties blijven zorgen onbeantwoord en lijken de zorgen rondom de kinderen te zijn toegenomen. De moeder van [minderjarige01] en [minderjarige02] is op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat zij aanhoudend weerstand biedt aan instanties die betrokken zijn (scholen) of willen raken (hulpverlening) en enig zicht op de zorgen en ontwikkeling van de kinderen tracht af te houden. De moeder verwijst daarbij naar problemen buitenshuis die niet worden (h)erkend door betrokkenen. De moeder is hierdoor onvoldoende gericht op het oplossen van de problemen die [minderjarige01] en [minderjarige02] bij haarzelf ervaren. Er is sprake van een strijd zonder winnaars.
Om de interventiewaarde van de ondertoezichtstelling zo snel mogelijk duidelijk te krijgen, de moeder in beweging te krijgen en de noodzaak voor hulpverlening te benadrukken, stelt de Raad zes bodemeisen waar binnen zes weken aan voldaan moet zijn:
• Voor de gezinsvoogd is duidelijk waar de kinderen verblijven, wie de moeder ondersteunt in de opvoeding van de kinderen en hoe die ondersteuning er concreet eruitziet;
• De kinderen zijn volgens het schoolrooster aanwezig op school;
• De frequentie van verzuim (ziekmelding) van de kinderen op school is sterk verminderd;
• Er is intensieve hulpverlening voor de moeder ingezet, gericht op:
o zicht krijgen op haar opvoedvaardigheden (de moeder is in staat de verstoorde schoolgang van de kinderen te normaliseren, grenzen aangeven);
• Er is hulpverlening voor de kinderen ingezet om meer zicht te krijgen op hun beleving van de thuissituatie en om zicht te krijgen op in hoeverre hun opvoedomgeving hun voldoende stabiliteit en emotionele veiligheid biedt;
• De moeder geeft inzicht in haar sociale netwerk en op de manier waarop zij haar ondersteuning bieden in de opvoeding van de kinderen (gedacht kan worden aan een netwerkberaad) om overbelasting van de moeder te voorkomen.
Wanneer na zes weken ondertoezichtstelling niet aan alle genoemde bodemeisen
voldaan is, ziet de Raad onvoldoende mogelijkheden om vanuit de thuissituatie te werken aan het wegnemen van de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Aangezien er op geen enkel gebied draagvlak is bij de moeder om dit met hulpverlening aan te pakken en de Raad er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de moeder onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen weg gaat nemen, is regievoering vanuit een gedwongen kader noodzakelijk om door te pakken wanneer de zorgen onvoldoende kunnen worden weggenomen in de huidige opvoedingsomgeving (de Raad bedoelt hiermee dat dan bezien moet worden of [minderjarige01] en [minderjarige02] ergens anders moeten wonen).
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad het verzoek herhaald en – kort samengevat – het volgende aangevuld. Ondanks dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven mee te willen werken met de GI blijft de Raad bij het standpunt dat heel snel duidelijk moet worden of aan de door de Raad gestelde bodemeisen kan worden voldaan door de moeder. De Raad begrijpt wel dat de hulpverlening nog niet binnen zes weken ingezet kan worden, maar er moet voor het overige snel duidelijkheid komen. Het is daarom van belang dat er snel een gezinsvoogd kan worden ingezet.
Namens en door de moeder is het volgende – kort samengevat – aangevoerd. De moeder heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar de gegevens van de huisarts ter onderbouwing van haar standpunt dat [minderjarige01] vanwege longproblematiek geregeld niet naar school kon gaan. Voorts was er in haar woning sprake van schimmel, hetgeen niet goed was voor de gezondheid van de kinderen. Inmiddels is de woning gerenoveerd.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de moeder aangegeven dat zij niet tegen een ondertoezichtstelling is. Zij hoopt zelfs dat de ondertoezichtstelling haar meer rechtsbescherming geeft, aangezien er nu vanuit de vrijwillige hulpverlening informatie over de moeder is gekomen waar zij zich niet in herkent. De moeder heeft met de leerplichtambtenaar wel contact gehad en ten onrechte is er geen informatie opgevraagd bij de huisarts. Er is een verkeerd beeld van de moeder geschetst. Haar woorden worden verdraaid en zij kan dingen weerleggen. [minderjarige01] heeft wekelijks gesprekken over het overlijden van haar vader; het klopt dus niet dat zij niet over thuis mag praten. [minderjarige01] is heel extravert en zegt alles. De moeder staat open voor hulpverlening. Zij heeft zelf gevraagd om bewindvoering. [minderjarige01] heeft zware astmatische bronchitis en de moeder had vier jaar lang zwarte schimmel in haar woning, hetgeen maakte dat [minderjarige01] vaak ziek was. Dat is nu verbeterd. De moeder staat open voor hulpverlening georganiseerd vanuit de GI. Met een ondertoezichtstelling voor korte duur kan de moeder weer in haar kracht gezet worden. De moeder kan zich niet vinden in de door de Raad geformuleerde bodemeisen, aangezien die onvoldoende duidelijk zijn en tot discussie kunnen leiden. Het levert de moeder bovendien veel angst en stress op dat over een uithuisplaatsing wordt gesproken. De moeder vindt het heel vervelend dat er niet gelijk een gezinsvoogd beschikbaar is. Zij heeft juist behoefte aan één aanspreekpunt, die zij kan vertrouwen.
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling het volgende – kort samengevat – medegedeeld. De GI kan de ondertoezichtstelling uitvoeren, maar er is niet gelijk een gezinsvoogd beschikbaar. De ondertoezichtstelling zal worden opgepakt door het Provinciale Instroomteam. De GI wil graag de samenwerking met de moeder aangaan. Er kan dan samen worden gekeken op welke wijze de hulpverlening georganiseerd dient te worden. Deze hulpverlening kan wel al worden ingezet, ondanks dat er nog geen gezinsvoogd is. De GI zal op basis van de eigen bevindingen een beslissing nemen of een uithuisplaatsing wel of niet aan de orde is. Zo ver is het echter nog niet.

5.De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn dat er veel schoolverzuim is en het onvoldoende duidelijk is hoe het in de opvoedomgeving bij de moeder met de kinderen gaat. De moeder heeft daarbij geen vertrouwen meer in de hulpverlening in het vrijwillig kader. Inmiddels heeft de moeder wel aangegeven open te staan voor de hulpverlening georganiseerd vanuit de GI. De houding van de moeder lijkt dan ook gewijzigd en de kinderrechter ziet daarin aanleiding de ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de duur van vier maanden om zo de moeder de kans te geven om te laten zien dat zij inderdaad de samenwerking met de GI aangaat, dat zij hulpverlening accepteert en dat het beter met de kinderen gaat. Het is daarbij wel van belang dat er zo snel mogelijk een gezinsvoogd wordt aangesteld, zodat de moeder één aanspreekpunt heeft waar ze een vertrouwensband mee kan opbouwen. Het is aan de moeder om, indien zij stelt dat de kinderen ziek zijn en daarom niet naar school kunnen gaan, dit te onderbouwen aan de hand van actuele medische informatie. De moeder kan op die wijze laten zien dat zij de kinderen alleen met een goede reden thuis houdt van school. Door mee te werken met de GI kan er bovendien de nodige duidelijkheid komen over de thuissituatie en de opvoedomgeving van de kinderen, de belastbaarheid van de moeder en de benodigde hulpverlening, hetgeen in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] is.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht stellen voor de duur van vier maanden en de behandeling van het resterende verzoek aanhouden tot
23 november 2023 Pro Forma. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op deze Pro Forma datum schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de maatregel alsmede haar standpunt zal delen ten aanzien van het resterende deel van het verzoek. Na ontvangst van dit verslag zullen de (advocaat van de) moeder alsmede de Raad in de gelegenheid gesteld worden om binnen twee weken daarop te reageren en aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling. De Raad zal tevens aan dienen te geven of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 31 augustus 2023 tot 31 december 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot 23 november 2023 Pro Forma in afwachting van het verslag van de GI zoals weergegeven in de beoordeling en het standpunt van de GI, de moeder en de Raad over het resterend verzoek;
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023 door mr. Hamburger, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verhulst-Langer als griffier, en op schrift gesteld op 8 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.